N£. IS778
21 Januari 1905.
Derde Bïad.
„MIJ IV Jongeo
„Dus hij heeft zeer leelijke dingen ge
zegd
,,Dat zou ik denken
„Nu, wat dan?"
„Ik wil je dat niet zeggen; je bent een
meisje, met een haarvlecht op den rug."
„Een haarvlecht! Ik zou evengoed een
chignon kunnen maken. Ben ik geen twaalf
jaar?"
En het kleine zusje was met een fiere
verontwaardiging op de teenen gaan staan.
„'t Zij gelijk het wil, maar Thalamas
beeft moeten zwijgen. En overal zal het voor
hem wezen: Mondje toeI Dat hebben alle
leerlingen -der lycea gecworen."
„Heb je gevochten?"
„Hu, of we I Als je dat gezien hadt I Heer
lijk 1 Er waren agenten... niet die de circu-
latie der rijtuigen regelen met hun wit stok
je; maar gToote, stevig gebouwde kerels,
berekend voor hun taak.
Er waren ook veel straatslijpers met een
roede bloem in het knoopsgat. Tegen die
vooral is er gevochten. En niet zuinigjes I
Als je mijn schooltaach zag! Geheel aan
stukken en flarden!"
„Wil ik pxobeeren, of ik ze naaien kan?"
„Voor nieta ter wereld! 't Is een tropee.
Evenals mijn parapluie. Nu heb ik twee
parapluies".
Op hetzelfde oogenblik gaat de deur der
eetkamer open en mevrouw komt binnen,
diuk als immer, beladen met de tallooze
kleinigheden, waar de Parijzenaarster niet
bniten kanpakjes uiv de magazijnen van
Louvro, Bon Marché, Printemps, Gagne-
Potit, enz.warme broodjes van vier uren
uit de Rue des Capucines, waar ze zoo heer
lijk zijn, enz., enz.
De twee kinderen staan van. hun zitplaats
i op-
„Dag, mama.
,,Dag, kinderen I Jansje, ontlast me toch
even van die pakjes!"
Mevrouw slaat haar voile op, zet haar'
hoed af, steekt er de spelden weer in en
logt hem met haar handschoenen, haar
beurs, haar ruikertje viooltjes, haar tram
kaartjes-boekje op tafel.
„Wat zit daarin?" vraagt Max, een wit
pakje beglurend, met een hemelsblauw
koordje vastgemaakt.
j ,,'t Zijn broodjes. Blijf er af! Ik zeg,
blijf eT af, en omhels jo moeder eerst."
„Hoe frischU komt uit de buitenlucht,
mama I"
„Maar... waar kom jij vandaan, Max?"
En de moeder beschouwt hem met klim
mende verbazing, ziet hem 'diep in de oogen
en vraagt weer:
„Waar kom jij vandaan? Is dat je pet,
dht?"
„Ja, mama!"
En de moeder heft een soort van blauwen
lap in de ho.gte, een ding, waaraan geen
naam te geven is, een vormloos restje, iets
als een gekwetste, die zrn ingewanden ver
loren heeft.
„Nu ja, het waren maar watten," ver
ontschuldigt zich -de Jongen.
„En jo kraag! Je vest! En... neen, ïk
vergis me niet, je horlogeketting is stuk.
Blijk me eens goed aan... Doe je mond eens
open 1 Je hebt gebloed... Aan je lippen...Je
hebt gevochten! Beken!..."
Ja, ik heb gevochten
„Met wien?"
,,'t Was een agent, die partij trok voor
Thalamas... Toen is hij natuurlijk uitge
jouwd... Hij sloeg er op los... Wij ook... Wij
wisten haast zelf niet, hoe het gekomen is.
Wat ik heb beteekent niots. U moet Willem
zien
„Neen, het beteekent niets 1 Volstrekt
nieüs! Een pak van vijftig gulden totaal
bedorven! Je verdiende-.. I Enfin, je zult't
jouwe wel krijgen. Zeg ik je niet altoos,
dat je recht door moet loopen En jij gaat
vechten, hè? Je vecht als een voddenra
per J"
„Een voddenraper? Ik heb mijn parapluie
als stok gebruikt I"
„Zoo, je parapluie ook nog! Je krijgt
droog brood vanavondAan voetbalspelen
geen denken 'de heele maand, en wacht
maar, als vader thuis kamt."
Toen kwam zusje tussohenbeide.
„Moest hij Jeanne d'Arc dan niet verde
digen, mama?"
„Ga jij gauw aan je piano-las. Zag men
ooit zulke kinderen? Dat komt nauwelijks
kijken en dat houdt al samenscholingen
langs don publieken weg! Waar halen ze
het vandaan
„Maar ik zeg u toch, dat het voor Jeanne
d'Arc was.
„Jeanne d'Arc gehoorzaamde aan haar'
ouders. En nu verder gezwegen, jongeheer I
Gezwegen, hoor I"
Een eetkamer stijl Henri II: vader, moe
der, broer en zuster over hun borden gebo
gen.
De stemming is gedrukt. Antje, de keuken
meid, dribbelt af en aan.
De jongen knabbelt fier op zijn brood...
Toch, om de waarheid te zeggen, had hij
liever gewenscht, dat zijn droog-brood-dag
niet op Donderdag ware gevallen. Dan im
mers bereidt Antje altoos een heerlijk ta-pio-
ca-gerecht, waarop hij zoo verzot is I
De moeder spreekt: „Antje, jongeheer
Max mag niets hebben, van geen enkel ge
recht."
Goedkeurend knikkend zegt de vader:
„Zeker, zulke dingen zijn niet te veroorlo
ven. Heb je wel gedacht aan de gevolgen?
Als je door de politie ingerekend was, zou
je naam in al de kranten gestaan hebben..."
„En wat zou dat?" brengt Jansje schuch
ter in.
De vader: „Heeft een agent je zoo toe
getakeld
„Ja, zoon dikke, met haar op de tanden...
Hij staat gewoonlijk in burgerkleeren voor
do magazijnen dor „Printemps"... Ik zou
hem onder duizend herkennen; hij zei tot
me:
„Loop door, kleuter!"
De moeder: „Jansje, denk er aan, dat ik
je in het oog houd."
De vader: „Je wilde dus niet doorloo-
pen
„Neen! Ik heb geroepen: Leve Jeanne
d'Arc, la bonne Lorraine I"
Jansje: „Ferm zoo!"
D© mooder: „Wie vraagt jo naar je mee
ning, juf?"
Max: „De agent hernam: „Geen verzet'f
Waarop wij geantwoord hebben: „Leven de
agenten Niettegenstaande dat, heeft de
dikke aan Willem een schop... m den ïtag
gegeven. Toen zijn we natuurlijk allemaal
aan den gang gegaan."
De vader: „Dat was zeer verkeerd. Th
agent vertegenwoordigt het gezag. Als je
tenminste nog permissie hadt gevraagd
Jansje„Zou u ze geweigerd hebben, niet,
pa?"
De moeder: ,J3st is nu al tweemaal,
Jansje
(Tien uren 'e avonds). De arme Mar zal'
naar bed gaan, met een ledige maag, want
er zijn heel wat sneetjes brood noodig, om
rundvleesch, kip, groenten en dan die heer
lijke tapioca te vervangen. Wat zag er dat
gerecht verlokkelijk uit! deukt Max, ter
wijl het water hem uit den mond loopt. All
Jeanne d'Arc begreep wat zij te doen bad,
Max weet, wat er gebeuren sou.
("Vijf minuten over tienen). In het ka
mertje naast de slaapkamer van Max klinkt
iets als een zacht gefluister: „Max!"
„Ben jij het, Jansje?"
„Ja, Antje heeft wat tapioca voor je be
waard. Hier eet gauw op."
(Kwart over' tienen). De moeder komt
binnen, waardig, doch nauwelijks hoorbaar.
„Slaap je, Max?"
„Neen, mama
,ZooHet is verkeerd van me, maar toch,
eet dat gauw op, maar op voetbal behoef je
niet te rekenen."
(Kwart vóór elven). De planken vloer
kraakt vervaarlijk. Max schrikt wakket en
meent den geest van Thalamas te onder
scheiden.
„Hou je bedaard!"
„Is u het, pa?"
,,Ja, arme jongen'. Hier, eet 'dat nog
gauw op. Ik heb alle potten leeggesohar-
reld."
Hij beschouwt zijn jongen, die rechtop is
gaan zitten in bed en zich nu te goed doet.
Plotseling slaat de vader hem beide ar
men om den hals en zegt: „Je bent toch
MIJN jongenJe optreden bewijst het.
Niet anders zou ik gedaan hebben... Doch...
ma hoeft dat niet te weten T'