floe de negers over de Europeanen
denken.
WekellJksehe Kalender.
Raadgeving.
Stofgoud.
ALLERLEI.
I
Pater' Guillemé schreef in een zijner brie-
ven iets over het zonderlinge begrip, dat
zich vele negers van de Europeanen vormen,
j tana is een van de trouwste en beste
I neg die ik ooit gekend beb. Nochtans
is hjj g behept met vele wanbegrippen om
trent de blanken. Evenals zijn rasgenooten
i verkeert hij in den valschen waan, dat in
Europa alle menschen enkel renteuiers zijn,
j die niets te doen hebben dan- zich te verma/-
I ken-dat zij alles maar voor het grijpen heb
ben dat bijvoorbeeld de fraaie geweven stof-
i feu, die zij dragen, in hun wonderland als
vanzelf ontstaan, evenals de spinraggen in
i een negerhut, en dat zij allen zonder uitzon
dering als gebieders geboren zijn.
Dezer dagen nu kwam onze Pita na weer
'eens een buurpraatje houden en begon met
1 de vleiende inleiding:
„Bwana, gij zijt toch zoo goed voot one,
maar gij zult wel heel wat moeite hebben,
om een beetje begrip en verstand te brengen
in hoofden, die dit niet hebben, gelijk sulks
bij ons, negers, zoo dikwijls voorkomt. Gij
lieden, blanken, hebt het vorstand voor ons
I er bij gekregen. Maar mag ik u nu nog eens
een vTaag ste.ien?"
Ik gaf hem gereedelijk mijn toestemming
en met een heel gewichtig gezicht vroeg hij
j dan:
,,Ik zou wel eens gaarne willen weten, of
er In uw land ook slaven zijn?"
En ik: In mijn land, Pitana, bestaat de
slavernij van menschen niet, maar' de sla
vernij ran don duivel en van de hartstochten
bestaat er wel, evenals overal.
„Maar wie verricht dan in uw land het
1 werk voor de blanken V'
De blanken zeiven werken daar evengoed
ïals de negers hier, want God hoeft dit in
i Zijn wijsheid aldus gewild en geregeld De
mensoh moet in alle landen werken, om in
zijn behoef.-n te voorzien; immeiB, God
hoeft hem bevolen: „Gij zult uw brij eten
in het zweet uws aanschijns" (brood kent de
i-neger niet en zijn hoofdschotel is sorgho-
brij, zoodat hij u niet sou verstaan als ge
von bnxxl spraakt.) Dit is een wet, die
[door geen andere wet kan worden opgeheven
'en de blanken zijn daaraan evengoed onder-
I worpen als de negers.
„Welnu,"herneemt Pitana, ,,de blanken
i bewerken dus den grond, maar is dat alles
•wat zij doen, of doen zij nog meer?"
Zeker werken zij nog meer. Zij wevsn met
1 hun handen de stoffen, die wij voor 'de ne-
Igers meebrengen. Mannen, vrouwen en zelfs
kinderen hebben gewerkt, om die fraaie wit
te kleeren te vervaardigen, die de negers op
'den dag van hun 'doopsel van ons krijgen.
Anderen werken met veel moeite en inspan
ning om al die andere soorten van dingen
uit te vinden of te maken, die gij bij ons
soms te zien krijgt en dis gij zoo hoog
waardeert.
„Maar wie hoedt dan de koeien, schapen
en geiten?"
Dat doen ook de blanken, want m Euro
pa kan het vee zichzelf n'.et oplassen, even
min als hier'.
En toen onze Pitana dit uit mijn eigen
Imond gehoord had, sprong hij op van louter
ipleizier en lachte zich slap bij de gedachte,
!dat de blanken in Europa, die groote hee-
ren met al hun verstand, ook „koew achter -
I tje" speelden. Dat kon de man niet begrij-
pen en de heele rest van den dag hoorde ik
'den luidruohtigen schaterlach van Pitana,
die, terwijl zijn mond wagenwijd openstond,
zoodat de lippen gespleten waren tot aan de
ooren toe, niet ophield met te herhalen:
„Wat moet dat toch een koddig gezicht zijn,
een blanke, iie de geiten hoedt 1'' Hij
bracht daardoor de heele buurt in rep en
roer en vóór het avond was, wisten alle ne-
jgers uit den heel en omtrek, welk een groot
geheim de Bwana aan Pitana had bekend
gemaakt: „Die deftige Bwana s uit Euro
pa loopon ook achter het veel"-
Zondag.
Zorg, dat uw eer zóó rein zij als het dons
van een zwaan.
Maandag.
Wat wij aan het samenzijn ontleenen, dat
verwerken wij in de eenzaamheid; en wat
wij verwerkt hebben in de eenzaamheid, dat
geven wij terug aan de gemeenschap.
Dinsdag.
Plichtverzuim geeft nooit recht zijn plicht
niet te vervullen.
Woensdag.
In waarheid bescheiden is hij, die weet
wat hij is, voelt wat hij kanmaar ook ziet
den afstand, die hem nog scheidt van zijn
ideaal.
Donderdag.
De levensopvatting hangt vooral af van
de wijze, waarop men leeft.
Try dag.
De mensoh daalt lichamelijk eO gèestelijk,
wanneer hij er alleen naar streeft te genie
ten ja, hij bereikt niet eens zijn doelwant
op den bodem van den met genot gevulden
beker vindt hij onvermijdelijk walging en
verveling..
Zaterdag.
Verlegenheid is nooit een bewijs van dom
heid.
Het bidden dep Heidenen.
Langs den heiligen weg van Nikko, in
Japan, staat een afgodsbeeld, dat op de
meest eigenaardige wijze wordt vereerd.
Op het beeld zijn stukjes papier aange
bracht. Als ge nu een oogenblik bij het
beeld blijft staan wachten tot er een aan
bidder komt, kunt go bemerken wat die
stukjes papier beteekenen. De „geloovige"
houdt voor den afgod stil en krabbelt een
gebed op een der papierstrookjes. Dit
draait hij dan ineen tot een balletje en
gooit het naar den god.
Als het diens gezicht raakt en blijft kle
ven, is het zeker, dat het gebod verhoord
wordt, en de godsdienstige pelgrim ver
volgt blijmoedig zijn weg. Als het balletje
aan een ander deel van het lichaam blijft
kleven, is 't een niet zoo gunstig voorteeken,
en als het op den grond valt, is er volstrekt
geen hoop.
Zulk een wijze van bidden is zelfs nog
merkwaardiger dan de gebeden-wielon van
dc Boeddhisten, die hun gebeden daardoor
bij massa's tegelijk kunnen opzenden.
Het tegengaan van schimmel in kelders.
Voor dit doel gebruikt men ongebluechte
kalk. Deze wordt in den vorm van fijn
poeder op de muren aangebracht, zoomede
in de voegen en spleten; dit geschiedt met
een blaasbalg of wel' door do kalk met do
hand er op te gooien. De muren moeten
vochtig zijndroge moeton vooraf bevoch
tigd worden. Do kalk wordt door een voch-
tigen toestand der muren gebluscht en
doodt allo organismen. Den volgenden dag
worden de muren afgewasschen, en de on
dervinding heeft geleerd, dat de kelder
minstens twee jaren vrij van schimmel zal
blijven.
Men ga hiermee echter voorzichtig te
weak 1
m «w
Troost u in uw leed door te zien op wie
het nog erger hebben; maar troost u niet
bij uw kwaad door te zien op wie nog er
ger doen.
Laurillard.
Wat meent gij? Zou Hij, die het oor
schiep, niet hooren Die het oog schiep, niet
zien? Weet, dat God alles weet; en al
hadt gij op aarde al uw vrienden verloren,
Gods engelen staan steeds tot uw hulp.
Ten Kate.
't Is natuurlijk, dat de leugen naar steun-
sels zoekt, want zij staat op zichzeive. De
waarheid gevoelt, dat God haar vasthoudt.
Luther.
Elk woord is een daad. Wij zullen onza
woorden wedervinden in den hemel of in de
hel
B e a t u s.
Naarmate iemand in zichzelf overtuigd
is óf van zijn verdienste óf van verkeerde
handelingen, voelt hij m zijn gemoed hoop of
vrees.
Ovi dius.
Als de dpoomen van den knapenieeftijd
vervlogen zijn, klopt het hart des te war
mer voor de werkelijkheid. Het schoone en
edele wordt eerst naar waarde geschat
door hem, die weet hoeveel laags er om
gaat in de wereld, hoeveel nood en ellende'
do menschheid pijnigt en kwelt.
C. Vosmaer.
Iemand, die met sehaatsenrijdeiï een prijs
gewonneD had, antwoordde bij het ontvan
gen van den zilveren beker:
„Mijne heeren I Ik heb dezen beker ge
wonnen door het gebruik mijner been en;
ik hoop, dat ik mijn beenen nimmer on-
bruikbaar maken zal door bet gebruik van
dezen beker."
Hooge Wijsheid. Professor:
„In de ozon-houdende lucht van het Reu
zengebergte kan men binnen korten tijd een
lioogen ouderdom bereiken."
Juffrouw, die graag vreemde woorden ge-
bruikt, tot haar dokter: „Dokter, ik zou
u graag even insulteeren; ik heb namelijk
veel last van confecties naar het hoofd."
Dokter: „Dat heeft weinig te beteekenen,
juffrouw. Loop u maar even in de hypo-
theek hier naast en haal u een fleschje rhi-
nocerosolie
Heefl den avond had hij gepoogd haar
tj spreken te krijgen, maar telkens ont
vluchtte ze hom. Eindelijk trof hij haar in
een hoek van de serre, ver van het dans-
rumoer, terwijl zij naar buiten zat te sta
ren in den prachtigen zon smacht.
„Verrukkelijk is het hier, nietwaar juf
frouw Hogkinsl"
„Ja, dat dacht ik ook vóór u kwaml"
Bij Chamberlain's jongste groote rede te
Preston wist de handige oud-minister al bij
zijn eersten zin de lachers aan zijn zijde te
krijgen Vóór de rede begon werd de spr.
van den avond gefotografeerd bij magne
sium-licht. Toen dit was geschied, begon
Chamberlain zijn rede aldus:
„Nu ik, dames en heeren, als ik het zoo
zeggen mag, den vuurdoop heb onder
gaan..."
Waarop natuurlijk door het auditorium
werd geantwoord met uitbundige toejuichin
gen.
Stijlbloempje. Redenaar (in
vuur)„Mijn heeren, wij moeten den drank
duivel bij de horens nemen.,,"