LEIDSCH DACBLAD,
DONDIRDAC 5 JANUARI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1905.
BUBRIEKVOOB DE JEUGD.
Groot ess. goed zijn.
„Halve Maantjes."
Een edele Arabier.
Op allerlei gebied.
FEUILLETON.
Een Nienwjaarsavontuur.
No. 13764.
Keizerin Friedrioh, de moeder van
Duit-schkinds tegen woordigen Keizer die
slechts enkele jaren geleden bezweek aan de
yreesolijke ziekte, door haar bij heb verple
gen van Haar ongedukkigen gemaal overge
nomen, was zeer Lemind door de inwoners
van het kleine dorp, waai zij zioh gedurende
haar laatste levensjaren had teruggetrok
ken. Zij bewoonde na den dood van Keizer
Froderik, dri op 15 Juni 1838 overleed, bijna
voortdurend het slot Friederiohtshof.
Toen de kanker zich ook bij haar had ge
openbaard ©n zij haar vertrekken zelden
meer kon verlaten, waagde een klein meis
je uit het dorp, dat een der hofdames van
het kasteel tegenkwam, het deze te naderen,
om te vragen hoe hot met de gezondheid der
Keizerin ging.
,,Hare Majesteit is vandaag iets beter',
kindlief," antwoordde do hofdame vriende
lijk.
,,0, hoe heerlijk 1" hernam vle kleine:„ik
houd zooveel van Hare Majesteit en eiken
dag vraag ik aan God haar weer heelemaal
beter te maken. Als ik maar durfde..."
„Wat zou je willen -durven?" vroeg de dar
mo glimlachend.
„Als ik durfde," gai het kind mot een
vuurrood© kleur-Van verlegenheid ten ant
woord: „zou ik u vragen Hare Majesteit
voor mij te omhelzen."
De boodschap werd over gebracht en
Keizerin Friedrich was diep geroerd door
de woorden van het kind.
Eonigs dagen later stonden de geneeehee-
ren toe, dat de lijder es in een duwwagontje
wat luel t ging scheppen. Haar eerste werk
was nu zich to laten brengen naar de woning
der kleine.
„Liefste," zeide zij, toen men het kleine
meisje gehaald had: „Je ziet dat je gebeden
verhoord zijn geworden. Maar ik moet je
nog den kus teruggeven, dien je mij zoo
vriondolijk toegezonden hebt. Laat mij je
omhelzen." En vol leederhoid sloot zij het
kind in de armen.
Daarna gaf zij haar een sieraad, als een
aandenken aan haar en zetten toen haar
wandeling voort, eerbiodig gegroet door al
len, die getuige waren geweest van dit roe
ronde toon eel tjc.
Een jaar te voren bij gelegenheid van een
bezoek, door haar aan het hospitaal to Pots
dam gebracht, zag do Keizerin een arme
vrouw, met een in lo. pén gewikkelde zuige
ling, in een der gangen staan. De Keizerin
vroeg haar hoe het kwam, dat zij zoo buiten
de zalen wachtte.
„Ach, mevrouw," antwoordde de ongeluk
kige:,, mijn man is bij zijn werk van een
muur gestort en nu stervende. Hij wil af
scheid van mij nemenmaar het kind is
Ziek en schreeuwt daardoor, wat mijn man
niet kan verdragen."
„Dan weet ik raad," scido de Keizerin:
„Geef mij het kleintje."
En een uur lang wiegde zij het arme kind
in do armen, terwijl de moeder bij den ziel-
fcogenden man waa.
Dat is good zijn even goed als groot l
KATE GREENAWAY.
Nog voor de geboorte der jonge lezers
van dit blad begon een Engelsche dame.
Kate Greenaway genaamd, de kinderwe
reld in verrukking te brengen door teeke-
ningen, mooier en aardiger dan bijna iets
wat men tot daartoe had gezien. Velen der
kindoren, die ze bewonderden, zijn thans
.volwassen en de meerderen, die haar
prentenboeken voor de kleintjes kochten
en er zelf haast evenveel van genoten,
dragen thans voor het meerendeel bril
len, maar al die jaren door arbeidde de
iievo Kate Greenaway voort, honderden,
neen duizenden van haar fraaie plaatjes
tee kenende, telkenmale beter werk pogende
te leveren dan te voren en steeds het
jonge volkje voor oogen hebbende, dat zij
te behagen zocht. Zij deed meer voor het
genoegen en geluk der kinderen dan de
meeste kinderen weten en thans, nu haar
potlood en penseel ter zijde zijn gelegd voor
altijd en zij zelve sedert twee jaren is op
geroepen, na haar levenstaak te hebben
volbracht, is het niet meer dan rechtvaar
dig nog eens van haar te spreken en haar
nagedachtenis vol liefde en eerbied te her
denken. Zij verdiende het wel door haar
teederheid voor de jeugd, dat deze haar
niet vergeten zou en ook aan nieuwe ge
slachten zou leeren haar arbeid op prijs te
stollen. Zij was een kunstenares, die hard
gewerkt had om de hoogte te bereiken,
waarop zij ten slotte stond en toen zij ge
voelde de teekenkunst geheel meester te
zijn, begon zij aan een taak, waarom tot
daartoe nog niemand zich eenigszins had
bekommerd. Met andere woorden, zoodra
zij kinderen en menachen, bloemen en
landschappen en al wat ha-ar oog trof, op
onnavolgbare wijze wist weer te geven in
fijne lijnen en een uitnemende teerheid van
kleuren, poogde zij haar figuren niet al
leen mooi, maar ook grappig te maken en
do kinderen in haar teekeningen voor te
ste'ilen, zich even kinderlijk en ernstig
tevens vermakende, als zij dat in werke
lijkheid kunnen doen, vooral dan, wanneer
zij buiten onze woelige steden worden groot
gebracht. Zoo herinnerde zij zich, hoe zij,
als klein meisje, grootgebracht was ge
worden in een pachthoeve van Notting
hamshire, ver van dorpen en steden, waar
enkelen der kinderen nog gekleed gingen in
jassen en jurkjes, volgens het model, zeven
tig jaar te voren door onzo overgrootmoo
ders gedragen. Eigenhandig knipte zij jon
gens- on meisjeskleeren, die men op haar
plaatjes ziet. Daarmede tooide zij dan do
kleinen, die haar tot model moesten dienon.
Ook poppen gebruikte zij somtijds om voor
haar te poseeren, ofschoon zij dit veel min
der gaarne deed en op die wijzo gaf zij ons
de schilderachtige modes van een eeuw gele.
deu weer, geheel en al zooals men deze in
die dagen volgde, en toonde ons alles aan,
dat lief, bekoorlijk en schoon was in het
leven der kinderen uit dion tijd, zoowel
ia dorpen als in steden, tevens al wat lee-
lijk, verkeerd of slecht was, ter zijde la
tend.
Haar teekeningen werden spoedig zoo al
gemeen bekend, dat de moeders haar kinde
ren begonnen te kleeden volgens de „Kate
Greenaway-mode" en do kinderen zagon er
slechts te liever om uit.
Wat de kinderen betreft zij heeft hen ge
wend vriendelijker tegenover hun speelmak
kertjes te zijn, beter de schoonheid te
verstaan van tuinen en velden en lucht en
alles, waarmede God do aarde tooide.
Gelukkigo Kate GreenawayHet was
een veelomvattende taak, maar gij hebt
haar schitterend volbracht en gewerkt zoo
lang het dag voor u was. Er ligt dan ook
geen droefheid in uw nagedachtenis, maar
we! een groote dankbaarheid jegens u in
ons hart.
DE GESCHIEDENIS
VAN DE
Wanneer gij ooit in Duitschland komt,
en in een hotel' logeert, <lan zult ge 't- mor
gens bij uw ontbijt niet zulk brood vinden,
zooale gij dat thuis gewoon zijt, maar wel
allerlei kadetjes in vorschillonden vorm,
die er smakelijk uitzien cn onder den naam
van Weenorbrood bekend zijn.
Yan een dier kadetjessoorten zal ik u
een klein geschieden isje vertellen.
Yele jaren geleden heerachte er een oor
log tustchen de Turken on Oostenrijkers,
en do Turken waren zoo driest en stout
moedig, dat zij tot midden in Oostenrijk
doordrongen, menige stad innamen en hun
vaandel met hun wapen: De halve Maan,
op wal en toren plantten.
Zoo waren de Turken ook gekomen in
een stadje van Zevenbergen, 't Stadje was
geheel door hen omsingeld, zoodat de be
wonen» er niet uit konden en ook geoa
levensmiddelen van buiten konden krijgen.
Dat was niet slechte lastig, maar ook be
droevend, want het meel begon op te raken
en de menachen hadden bijna niets meer om
te eten. De menachen stoomden eiken dag
naar de kerk en baden God hun toch van
de Turken te verlossen, maar de eeno dag
verliep na den ander, en do vrees ontstond,
dat de Kommancanb de stad zou moeten
overgeven, zoo de mensohon niet van honger
wilden sterven.
Op zekeren avond was- een bakker, die
vlak vooraan in de stad woonde, naar zijn
bakkerij gegaan, die zich niet in het voor-
of achterhuis, maar in den kolder bovond.
Daar had hij nog een weinigje moei be
waard, waarvan hij deeg wilde maken on
dit tot brooc' bakken, 'b Was het laatste
wat hij kon geven, om zijn hongerige kin
deren daarmode te voeden. Onderwijl hij
aan het kneden was, hoorde hij eonig ge
luid. 't Leo alsof cr mot steentjes over dik
papier gerammeld of gerold werd. Na cn
dan hield 't geluid op, maar stnaka begon
hot weer. De bakker staakte zijn werk,
luisterde en keek toe. Spoedig bemerkte hij
wat het wat.
Op den gTond 6tond een kleine trommel,
waarmode zijn jongste zoontje wol eens
speelde, als hij met vader in do bakkerij
was. Op die trommel lagen zeven knikkers,
die zioh heen en weor bewogen en nu eens
naar linke, dan naar rechts rolden.
„Wel, dat is zonderling I" zei de bakker
tot ziohzelvcn. „Daar wil ik 't mijne van
hebben. Ik moot weten wio dio knikkert in
beweging brengt, want vanzelf kunnen ze
niet rollen."
Hij keek en keek, maar hij zag niots;
nam de trommel op en keek er onder,
maar zijn blik trof alleen den steenen vloer.
Nu ging hij op zijn knieën liggen, hield hot
oor op den grond, en hoorde thans dat er
dioht onder hem, doch op een aanmerkelij
ke diepte, geklopt en gehamerd werd, en
dat bij elk^n hamerslag, ho© zwak die ook
klonk, de grond een weinig trilde en hier
door do knikkers aan hot rollen geraakten.
Goruimen tijc moest hij hierover naden
ken. Wat kon hot zijn I Buren had hij
wel, maar dezen hadden wel iets beters te
doen dan in den grond te hakken. Maar
eensklaps kwam de gedachte bij hem op
of somt' Turken bezig waren een mijn
te maken, dio zij, wannoor doze ver genoeg
ondor de stad was, met kruit zouden vullen
en doen ontploffen, waardoor dan een
groot geceolto der stad in puinhoop zou
veranderd worden. Hij luisterdo nog eens
goed en twijfelde nu niet langer. Do Tur
ken waren aan het graven met een houweel
en olke elag of 6toot daarmee deed den
trommel dreunen.
De bakkor vertoldc dit aan zijn buren,
maar dezen lachten hem uit. Zelfs zijn eigen
vrouw geloofde hem niet. „Zoo iets was
nog nooit gebeurd 1" meende zij, „en do
Turken zouden hot niet wagen het te
ooen." Maar de bakker hield zijn gevoelen
staande, en het kwam zoo ver, dat do Gc-
noraal er iets van vernam. Deze liet ter
stond onderzoek doen en nu bleek het, dat
de bakker gelijk had.
Terstond kregen nu de sappeurs, die met
het werken van mijnen vertrouwd waren,
bevel een tegenmijn te maken, die op den
juisten tijd govuld werd. De Turken had-
cen hiervan niets gohoord en lachten reeds
in hun vuistje over de spoedige inneming
der trtad, toen zij plotseling een hevig ge
kraak vernamen an ...zij namelijk do
Turken, die in hun mijn waren, in de
lucht vlogen. Nu nam de vijand de vluoht
on do stad was gered.
Dat was een vreugde. Alle menschen vie
len elkander om den hals cn weenden van
blijdschap. Daarna begaven zij zich naar
de kerk, om Goc te dankon voor deze red
ding.
Lenige dagen later liet de Generaal den
bakker ontbieden, en toen deze bij hem
kwam, zei de veldheer:
„Mijn vriend, de Keizer beeft mij opge
dragen u mede to deelen, dat hij zeer ver
blijd ia. Hij i3 van meaning, dat wij de
redding dor stad, naast God, aan u te
danken hebben. Zeg mij nu, welke beloo
ning gij van hem begeert."
„Generaal," antwoordde do bakkor, „ik
weet niet, dat ik oen bolooning verlangen
kan, maar wanneer de Keiaor zoo goed wil
zijn on mij een gunst schenken, dan ver
zoek ik, dat Zijno Majesteit alleen nan mij,
on mijn kinderen en erfgonamen het recht
verleent om broodjos te bakken in don vorm
van de halve Maan, het wapen van die
gehato Turken, zoodat ieder, dio zoo'n
bjoodje ciot en hot 's morgens bij zijn ont
bijt gebruikt, zich daarbij herinneren kan,
dat do God der Christenen grootor is dan
do Allah der Turken."
Dit verzoek word ingewilligd, en 6edort
dion üjd zijn dan ook de halvo Maantjes
in zwang, die mon in Duitsohland en
ook hier en daar in ons land bij het
ontbijt kan gebruiken.
Een zokero Arabier, dio altijd in do
woestijn leefde, bezat een prachtig paard.
Heinde en ver wa6 het edele dier bekend.
Een Bedouin, oat is een van con volks
stam in do woestijn, die gowoonlijk van
roof looft, weneohte dat paard to bezitten.
Maar hoc het to verkrijgen 1 Do Arabier
wildo het voor geen schatten gekte missen.
Tevergeefs had hij al zijn kameel en voor
hot paard geboden, tevergee>f3 zijn gehcelen
rijkdom. Hij wist niet meer wat hij doen
zou om het paard toch in zijn bezit te krij
gen. Eindolijk kwam hij op de volgenae ge
dachte om zijn wenaoh vervuld te zien.
Hij wildo zijn gelaat ooret onkenbaar ma
ken, door het met sap uit een zekero
plant to bestrijken. Vorder wildo hij zich
in lampen kleoden en zijn been zoodanig
houden, dat elk ander moest denken, dat
hij verlama was.
Zoo gcechieddo. En toen hij klaar was,
ging hij naar een plaats, waar Naber, zoo
hoetto de eigenaar van het paard, langs
zou komen. Eindelijk kwam Naber er ook
workclijk aan op zijn prachtig roe. Daher,
do Bodouin, begon nu op hartversoheuren-
den toon te roepen:
„Ik ben een armo vreemdeling. Rcods
gedurende drio dagen is het mo onmogelijk
me van dezo piaatg te begeven en voea^el
to zoeken. Ik ben stervende. Ik ga dood.
Help mij em de Hemel zal cr u voor be-
looncn."
De Arabier bood hom vriendelijk aan
hem mee te nemen op zijn paard cn hem
zoo huiswaarts te brengon. Maar de roover
antwoordde: „Ik kan niet rijden; ik heb
geen krachten meer."
Naber, die erg modelijden met den ar
men man had, steeg van zijn paard, leidde
h.l dier naar di plaats, waar do bedelaar
lc j en mot zeer veel moeite plaatste hij
hem op den rug van hot dier. Nu moest
hij zelf nog op het paard zitten .Maar zoo-
dra Daher voelde, dat hij in den zadei zat,
gaf hij het dier do sporon en in galop
vloog hij weg, den verbaasden Naber ach te r-
latenc. Onder het wegrijdon riep de bede
laar nog:
„Ik ben Daher; ik heb je hot paard af
genomen en je krijgt hot nooit terug."
Naber riep hem achterna en vroeg hem
nog even to willen waohton en luisteren.
Daher was zeker, dat Naber hem niot meer
krijgen kon. Hij keerde daarom terug en
bleef op eenigen afstand van Naber wach
ten. Naber waa wel gewapend met een lans
en hij had misschien licht den dief kunnen
raken, maar dat deed hij niot. Misschien
ook wol, omdat hij vreesde zijn geliefd
paard te kwotoen of te dooden.
„Je hebt mij mijn paard ontnomen,"
zei hij, „Allah heeft het gewilc. on daarom
mag je hot houden. Maar een ding ver
zoek ik je boah: vertel aan niemand lio«
je het paard hebt gekregen."
i waarom niet?" vroeg Daher.
Do edele Arabier antwoordde:
„Omdat een ander man eens werkelijk
ziek en lam kon zijn. Ala zoo iemand dan
hulp noodig had, zou eon ruiter misschien
vroezen dio hulp te bioden, hoe gaarne bjj
ook wilde."
„Jij zoudt dan do oorzaak zijn, cat een
a_idor een daad van medelijden niet ver
richtte uit vreea or even zoo af te komoa
al3 ik."
Daher zweeg een oogenblik; hij sck~ ai
de zich bij dozo odole woorden.
Zoo'n edel man had hij dus van het lief
ste, wat hij op aarde bezat, beroofd. Plot
seling sprong hij van het paard, liop mot
hot dier naar een eigenaar en gsf het hom
terug. Naber vroeg hom mot hom meo te
gaan naar zijn tent on Daher ';ing neo.
Naber behandeldo hem gedurende vorachoi-
dene dagen met do grootste gastvrijheids
En in het vervolg bleven do mannen ook
vrienden zoo lang zo leefden.
Microscopische merkwaar*
digheden.
In allo tijden zijn er monsohen geweest,
«die er zich oen eer in stolden, in 't klcino
groot te zijn. Plinius vertelt ons van ©en
ivoordraaior, dio een bemand schip ge
knutseld had, zóó klein, dat een vlieg hot
met haar vleugels volkomen kon bedekken.
Een ander oud auteur gewaagt van een
zoo klein gesahroven Ilias, dat zij in ccn
noot plaats vond. In vroeger oeuwon vond
men er smaak in Ohristuskoppon to tecko-
nou, wier hoofd- en baardhaar in, niob
dan met do loupo leesbaar, schrift de ge
heels Lijdensgeschiedenis bevatte. In do
Rufcsiacho afdeoling van hot liefhebberijen-
paviljoen op do Weener wereldtentoon
stelling bovondon zich soortgelijke Ohris
tuskoppon, waarin mon bij sohorpor toe
zien do haarlijnen als regels sohrift kon
ondortoheiden. Ook do beroemde kersepib
van het Groen Gewelf in Dresden, waarop
ik weet niot hoeveel aangeziohton gegrift
staan, valt ondor dozo rubriek. Met behulp
der photografie laten dio zooveeJ moeite
gekost hebbende knutselarijen zich gemak
kelijk ovortreffen, en do gedurende het bo-
lcg van Parijs voor do duivenpost op oo-
lodiumblaadjce gephotografcerdo brieven
verzamelingen, welke men door middel van
een soort van toovorlantaarn op don wand)
wierp, om zc te kunnen lezen on cop i cc ren,
overtroffen al het vroeger vervaardigde en
vervulden bovendien het cdel'or doel, om
aan duizenden menschen binnon en buiten
den ijzeren gordel aangaande het lot dor
hunnen bcriaht en troost te brengen. Zóó
heoit men thans ook manchetknoopen,
waarop men zijn liovolingscourant geheel
afgedrukt kan vinden.
Op do in den zomer van 1876 te Londen
gehouden tentoonstelling van wetenschap
pelijke apparaten had echter het „Micros
copisch Genootschap" aldaar, een door Po
ter en Yberton vervaardigde machine ten
toongesteld, waarvan de in stalen voorhan
den producten alles ovortroffen, wat in
deze kleinkunsten ooit geleverd word. Heb
eerst onlangs verschonen officieel verslag
van deze tentoonstelling bericht, dat door
middel van deze machine het Onze Vader
op glas gegraveerd is geworden binnen een'
cirkol, dio 1/300 duim in doorenedo beeft^J
zoodat hot schrift natuurlijk met 'n krach-
tigen microscoop to lczon is. Datzelfde go-
bod was op het driehonderd vijf on zestig
duizendste deel van een quadraatduim go-
bracht geworden, cn zulke schrifturen kun
nen alsdan tot toets voor de kracht dor
uitstckcndste microscopen worden gebruikt.
Een Italiaansche monnik Peter Allum-
nu8 genaamd, slaagde or in de XVIde eeuw
in, om het gcheele Credo en hot Evangelie
van St.-Jan op een ruimte te schrijven,
nauwelijks zoo groot als een penning.
Slot.)
Maxime bedankte den beleefden sta
tionschef en begaf zich op weg. Achter hem
klonk steeds de regelmatige Btap der poli
tic-agenten. Hij keek eens om en zag ze op
eenigo meters afstands.
„Zoo", zeide hij in zichzelf, „ze gaan al
weer gauw naar de kazerne terug. Het is
ook wel wat koud om op dat perron te
wandelen."
Aan het „Café de Paria" aangekomen,
bestelde hij er spoedig een flinken maal
tijd. Hij had het eerste gerecht nog niet
op, of hij werd door een gekletter van
sabels en sporen geprikkeld eens op to
zien. Do drie politic-agenten wandelden
daar vLak voor hem op het trottoir heen
on weer.
„Wat is cuat? Alweer politie? Je ziet
hier niets anders."
Hij ging door met eten en eindigde zijn
maaltijd zonder acht te geven op een per
soon, in het zwart gekleed, die, aan een
naburig tafeltje gezeten, niet één zijner
bewegingen uit het oog verloor.
Daar hij berekende, wel verplicht te zijn
het overige van den namiddag daar door
te brengen, vroeg hij om alles, wat er in
do inrichting te lezen was, en legde ver
strooid een goudstuk op het presenteer
blad, dat de bediende in de hand had.
Maar, tot zijn levendige verbazing,
tprong de in het zwart geklcede man op
het geldstuk toe, koerde het om en nog
eens om, bekeek het van alle zijden en,
nadat hij het zorgvuldig in een zijner zak
ken had gestokon, kwam hij naar Maxime
toe, die dat alles zat aan te zien, zonder
er het minste van te begrijpen.
„Volg mij," beval hij kort.
Maxime Taverny kruiste de armen:
„Zoo, mijnheer, tot wien denkt gij we]
te 6preken?
„Maak geon schandaal," onderbrak de
andere, die, door zijn overjas loe te knoo-
pen, zijn insigne als commissaris van po
litie toonde.
„Ik heb een bevel tot gevangenneming
tegen u."
„Welnu, ook goed, de Hemel boware me,
de justitie van mijn vaderland te weer
staan. Ik volg u, mijnheer do commissaris."
V.
Een kwartier later was Maxime Taverny
in het kabinet van den rechter vain in-
stiuctie geleid; de magistraat had van te
voren met den commissaris- van politie de
zaak besproken en bracht uit dit gesprek
een zeer ernstig, maar ook tevens zeer
vastberaden gezicht mee.
„Brigadier, deel mee, wat ge weet", be
val de rechter op barsehen toon.
„Jawel, mijnheer de rechter. Wij waoht-
ton don aangewezen persoon aan het sta
tion op volgens do instructiën van mijn
heer den prooureur. Toen hij was uitge
stapt en hij zag, dat wij hem den pas ver-
Éperdcn, heeft hij beproefd ons te bedrie
gen door over mijnheer Pennautier te
spreken."
„Wat! Ik, heb ik beproefd je te...",
riep Maxime uit. „En nog wol met Pen
nautier! Dat loopt de spuigaten uit."
Zijn toorn was evenwel 6lechts geveinsd,
in werkelijkheid was hij zeer gerust; de
beleefdheid, waarmede de naam van zijn
vriend was genoemd, verzekerde hem, dat
hefc misverstand, waarvan hij het slacht
offer was, zeer gemakkelijk zou verdwij
nen, eoodra Mare zou zijn aangekomen.
„Protesteer maar niet. 't Is nutteloos I"
hernam de roohter met moedige stem, want
trots aJles moest hij zijn zending tot een
goed einde brengon. „Beken maar. Dat zal
veel beter voor u zijn."
„Bost," zeide Maxime glimlachend; „wil
dan maar de goedheid hebben mij to zeg
gen, wat gij wonecht, dat ik zal bekonnon."
„Geen uitvluchten, hoor! Dat geeft niets.
Denkt gij, dat wij niet weten, wie gij zijt?
Een der goeleponste valsche munters,
een"..,
„Ik, een valeche munter?" riep Maxime
met de grooteto verbazing uit. „Nu nog
mooiorMooier kan het niet."
„Hooi Durft gij nog ontkennon, nadat gij
op heoterdaad betrapt zijt?" ging de rech
ter ernstig voort. En hij wees naar een
goudstuk, dat bij hem op tafel Lag.
Gij hebt dat stuk bewonderenswaardig
nagemaakt, dat moet ik zeggen, in betaling
gegovon voor uw maaltijd in het „Café do
Paris" en gij hebt zeker voor een groot©
som nog bij u."
„Welja! Ik heb voor bijna vijfhonderd
franken bij me," lachte Maxime, voor wien
de laatste woorden eon licht deden opgaan.
En denkende, dat hij een magistraat wel
zou kunnen overtuigen, haastte hij zich,
hem to vertellen, wat er in den trein ge
beurd was; hij verteldo hem van de bo-
leefdheid van den beminnolijken reisgezel,
met wien hij gereisd had, en ook, dat hij
besloten had, van die ontmoeting de aange
naamste herinneringen te bewaren.
Maar mijnheer Marnay had besloten zich
niets te laten wijsmaken.
„Kom, kom," hernam hij, „gij vertolt
mij daar een praatje voor c'e vaak. Ik her
haal u, dat wij u kennen. Wij weten, dat
gij in deze streken thuishoort, van goede
familie afkomstig zijt, zeker; maar ook,
de zuoht naar weelde en genoegens u op
dien on gelukkigen weg heeft gebracht 1"
Weder vaderlijk geworden, zooals zijn ge
wone houding tegenover beschuldigden
was, ontwikkelde hij dit punt verder, om
zoodoende, dacht hij, d© ziel van den mia-
dadiger te bewegen, en Maxime vroeg zioh
af, of hij moest lachen of zich boos maken.
VI.
Do vermanende woorden stroomden nog,
toen er op de deur word geklopt, die on-
middolijjk daarop openging. Een politie
agent stond in do opening.
„Pardon, mijnheer de rechter, wij bron
gen nu een persoon, die Hugon heet."
Mijnheer Marnay sprong op.
„Wat 1 Hugon?" vroeg hij, „hij is- hot
dus niet?"
„Noen, mijnheer de rechter. Wij hebben
hem in de bergen gesnapt. Wij waren op
weg in de dorpen, een ka oio naad en ik, toen
wij dezen man hier bemerkten, die geheel
en al beantwoordt aan de beschrijving van
mijnheer den procureur. „Zou hij hot niet
zijn?" zeg ik tot mijn oollega; „missohien
is hij, om 003 to misleiden, reeds vóór
Ponhde-Doro uitgestapt. Mon kan hem in
ieder geval meenemen," heeft hij me ge-
antwoorc. „En daar is hij nu, mijnheer de
rechter."
Terwijl hij dit eenvoudig verhaal eindig
de, ging do politie-iBgent op zij cn nu trad
een tweede binnen, die een deftig gekleod
hoor bij den arm vasthield, dien Maxime
onmiddellijk herkenen.
„Dit is hij I" riep ik uit; „dat is hij, mijn
reisgenoot."
De ophelderingen waren tpoedig gegeven.
Tegonover Taverny kon de valsche mun
ter er niet aan denken te ontkennen. ij
verklaarde zelfs met een woinig brutaliteit,
dat hij in dien beminnelijkcn Maxime
slechte een oliënt te meer had gezien.
Hij werd onmiddellijk meegenomen, op
de govangenrol gezet en naar co col ge
bracht.
Maximo mot een weinig spot op het ga
laat bleef met .-lijnhoer Marnay alleen.
Doze krabdo zich vol verlegenheid achten
het oor, ironisch bespot door denzelfden,
dien hij eonige oogonhlikkon van te voren
v." 1 valsche munterij had trachten to over
tuigen.
„Mijnheer", zei de goede Marnay, „vooü
clen eersten keer mijns levona diplomaat,
ik ben u een genoegdoening vorBohuldigd.
Ik kan u niet boter mijn spijt on achting
betuigen dan door u te verzoeken bij mij de
aankomst van mijnheer Pennautier af te
wachten. Mijn dochter zal voor een flink
diner zorgen en bij het dessert zullen wij
naar de oude Fransche gewoonte te zamon
drinken, om zokor te zijn, dat gij niot
meer boos op mij zijt."
Maximo nam aan, bewogen door die
vriondolijko uitnoodiging, en de uitsteken
de vader wreef zich vergenoegd de handen,
terwijl hij dacht:
„Wat zal Jlenriotto tevreden zijn I Dio
jongen daar moet con uitstekend echtgenoot
zijn, want een vriend van mijnheel]
Pennautier moet een goede partij zijn,
een benijdbar partij. Ik vereohaf haar nu
de gelegenheid aan haar de taak er gebruik
van te maken.
En zij maakte er een best gebruik van*
Want toen mijnheer Pennautier na het
vallen van den avond, gewaarschuwd dooi]
een boodschap van den rechter van in
structie, aankwam, zag hij zijn vriend reeds
druk in de aangenaamste conversatie met
ec aardig blond figuurtje, en hij begreep,
dat hot avontuur, waaraan hij niet kool
denkon zon ie r zich tranen to lachen, voor
Maxime de weg was geweest, waarlangs- da
Voorzienigheid hem had willen leiden naai}
het geluk.