Wekeiyksohe Kalender. RECEPT. ALLERLEI. mof dragen, wat voor dien tijd zich slechts de edel vrouwen, bij haar allerbeste kleedij, konden veroorloven. Van dien tijd af heeft dit soort pelswerk zich algemeen baan ge broken. Een stil leven van den Duitsehen etser Wenzel Holler, dat in dien tijd is verschenen, heeft hij ,,de mof" genoemd. Tussohen een prachtig arrangement van ■kanten, waaiers, zwarte maskers en hand schoenen komen de zacht glanzende pels jes te voorschijn. Het zijn ronde en lang werpig gevormde, smalle en bre.de moffen. Vele zijn met rijkbewerkt fluweel versierd, waaruit men kon zien, dat reeds spoedig nadat de mof algemeen in gebruik was ge komen, de dames wedijverden wie het schoonst versierhandbekleedsel droeg. In de zeventiende eeuw kwam het eigen lijke bloeitijdperk der mof. De toenmalige kunst en smaak schenen vooral op de ru we, dikke pelzen gericht te zijn en alle ge waden, zelfs slaaprokken en nachthem den waren met bont afgezet, zooals op vele schilderstukken der Hollandschc schilders uit dien tijd is te zien. Toen werd de mof niet alleen in den winter en op straat ge dragen, dooh ook in huis en in gezelschap kon men een dame met zulk een kleeding- stuk vinden. Een schilderij van Jacob Gole uit het jaar 1694 stelt een dame voor in een gezelschap skieed, bestaande uit een zwaar l>estikt onderkleed, een omslagdoek met kwastjes, een toren-hoogo muts en een overkleed, geheel met bontwerk bezet. Bij deze overdreven kleedij past volkomen de groote ronde mof, die met lang afhangen de staarten en kwasten versierd is en waar op kostbare edelsteenen prijken. De rol vormige moffen, die men ten tijde van Lodewijk XIV aan hot hof droeg, hadden, behalve de bandon der draagsters, gewoon lijk nog haar schoothondje te huisvesten. De mannen echter droegen in 1680 nog grootere moffen, die uit l'uipaar 'denvel waren vervaardigd en met een stevi- gen ketting om den hals bevestigd waren. In de zeventiende eeuw was de mof in al le mogelijke vormen veisohenen. Zij werd lang en smal gedragen of had den vorm van een hond of kat. Op het einde van genoemde eeuw had zij zulk een omvang, dat veel overeenkomst met een biervat was verkregen. Om te zien of de afmeting wel aan de eisohen der mo de voldeed, stak men de mof in zulk een vat, en wanneer ze er zonder moeite inging, was de mof voor een elegante dame beslist on bruikbaar. Toen de Rocooo-stijl in de mode kwam, werd de mof in dezen sierlijken stijl ver vormd, waardoor 'de onbehoorlijke pels- stukken verdwenen. Nu werd voor de ver vaardiging meer fluweel of zijde gebruikt, en dit kwistig met versierselen bedekt. De bontwerkers, die hierdoor veel scha de ondervonden, zouden toen een verzoek schrift bij den Paus ingediend hebben, op dat hij het dragen van zu'ko moffen verbie den zou, en toen dit goweigeid werd, zou den zij den beul omgekocht hebben, bij el ke terechtstelling een mof van fluweel te aragen. De dames zouden zich daaiop we der tot het pelswerk bekeerd hebben, waardoor de pelsmof langzamerhand de overhand behield. Doch nu werd de pels lichter gemaakt, en met helle IWircn, als wit, blauw, rose en groen bewerkt, al naar de mode dit veieischte. In hot begin der 19de eeuw was de mof weder zeer in trekmen droeg weder groo te, met lint versierde moffen van wit An- goravel. Ook de heeren droegen cestijds, bij hun pelsmantels, groote moffen. Tot aan dc zestiger jaren bleef de groote mof in gobruik, totdat de kleine mofjes ver schenen, die uit zeer fijn pelswerk waren vervaardigd en met kunstbloemen werden versierd. Deze kleine mofjes zijn echter we- cer langzamerhand grooter geworden en voor dezen winter schijnen dc grootere we der officieel tot ,,mode" te worden verhe ven. Zondag. Een Kind is ons geboren In 's werelds winternacht; Toen is ons 't lieflijkst gloren Van 's Hemels Xcht gebracht. Maandag. Het straalt in ons gemoed, Dat blij met d'Englenkoren Den Vredevorst begroet. Dinsdag. Duisternis wordt alleen verdreven door licht. Woensdag. De ster schijnt 6leohtts in het 'duister. Donderdag. Moedeloosheid zegt: een wolk vóór de zon; vertrouwen zegt: de zon achter een wolk. Vrijdag. De gouden eeuw is niet voorbijzij is op komst en wordt voorbereid door de goeden dezer aarde. Zaterdag. Een gegronde hoop it een groote kracht. Warme Appelpndding. De appelen, gesohild en uitgeboord, wor den in een pan gedaan met eenige lepels suiker, aarna goed gedekt en in een hee- ten oven geplaatst om zacht te worden; vervolgens voegt men er eenige geraspte bitterkoekjes bij. Twee theekopjes rijst worden met 4 kop jes melk gaar gekookt, daarna voegt men e fijn gesneden sukade, krenten en gema len amandelen bij. Ook een eetlepel boter, een lepel suiker, een weinig zout en een ge klopt ei. Bestrijk den vorm met boter en bestrooi hem met bloem, bedek verder den bodem en den wand met rijst. Vul de open geble ven ruimte met de appelen en bedek ze ver der met rijst. Laat den pudding 1 k H uur in het bain Marie keken. Doe ze op een warmen schotel op en gar neer ze met geconfijte vruchten. Dezen pudding kan men met wijnsaus presenteeren. Gastvrijheid. Het was de eerste ringbeurt, die de jon ge dominee van A. te B. vervulde. Hij had ernstig gepreekt en na den dienst kwam hij in de consistoriekamer, waar hij zich met de aanwezigen onderhield, in dc ver wachting, dat iemand hem wel te dineeren zou vragen, want 's avondfc zou hij v. jer preeken, en zijn eigen Gemeente was to ver af, of liever, te moeilijk te bereiken, om den weg heen en terug goed te kunnen af leggen. Eén voor één echter gingen de aanwezi gen heen, zonder dat iemand den honge- rigen predikant ten maaltijd noodde, en hij begon te vreczcn, dat hij het zonder zou moeten stellen of zich op andere, minder verkieslijke wijze zou moeten helpen. Wat te doen? Toen de laatste diaken dc kamer zou ver laten, lir-p de predikant op hem toe en drukte hein warm dc hand. „Ik zou willen, dat u met mij mee naar huis ging om met mjj te dineeren"', zeide de predikant. „Waar eet u dan?" vroeg de diaken. „Te A." D© diaken kleurde. „O, u gaat met mij mee en dineert natuurlijk met mij", was zijn antwoord. Parvenu: „Schilder je ook beesten?" Schilder: „Zeker I Maar gaat u zit ten; u wou zeker uw portret gemaal- heb ben?" Hannes werd bij gelegenheid van zijn eer ste spoorwegreis, toen hij, in spijt van het protest van de medereizigers, in een cou pé voor niet-rookers uit zijn stinkende pijp dampte als een stoombootpijp, door den conducteur gesommeerd, met rooken op te houden of zich naar een rookcoupé te begeven. Toen Hannes nu den volgenden keer per spoor loisde, doch ditmaal, dank zijn op gedane kennis der voorschriften, in een rookcoupé stapte, merkto hij tot zijn ver wondering tegenover hem een niet rooken den boor op. Overeenkomstig zijn laatste ervaring meende hij, dat, zoo in een coupé voor niet-rookers alleen lieden mogen zit ten, die niet rooken, in een rookcoupé al len moesten rooken. Derhalve stiet hij zijn overbuurman aan en zei gemoedelijk: „Zeg reis, maak dat je er gauw een opsteekt voordat de conducteur komt, anders smij ten ze je er uit!" In den Bcrlijnschen „Ulk" ziet men een plaat, waarvp koning Peter 1 van Servië, in groot ornaat gekleed, cenige generaals en officieren tot ridder van de door hem ingestelde Karageorgewitsj-orde slaat. On deraan leest men co door den Vorst tot de nieuwe ridders gehouden toespraak: „Gij zijt mijn trouw© aanhangers geweest en hebt uw koning vermoord, maar, als ik u bidden mag, doe het niet weer!"... M a t i g h e i d.„Laat ons onzen tijd niet verspillen!" riep een redenaar op een matigheids-vergadering. „Laat ons niet blijven stilstaan voor dc kleine kroegjes en de groote café's en sociëteiten. Laat ons naar de bron zelf gaan, naar de jeneversto kerijen en naar de bierfabrieken." „Goed zoo," hoorde men een stem achter in de zaal. „Ik ga met je mee." Den kleinen Piet was geleerd altijd ge duldig te wachten totdat hij bediend werd en niet over tafel te roepen of zijn eten zelf te nemen. Op zekeren dag, toen hij met zijn moeder bij een vriendin van deze dineerde, werd het kereltje toevallig over het hoofd ge zien. Hij was een tijd zeer stil, maar ten laat ste kon hij het niet meer verdragen ieder een te zien etên, terwijl hij zelf niets had. Toen wendde hij zich stil tot zijn moeder en zei: „Moeder, als kléine jongens van honger sterven, gaan ze dan naar den Hemel?" „Hé, buurvrouw, u hebt een worst verlo renD© belooning voor 'den eerlijken vinder heb ik er al afgebeten." Mevrouw: „Ik hoorde straks zoo'n gerinkel in de keuken, Anna, wat was dat?" Anna (verontwaardigd): „Nu heef me- frouw seker al gedacht, dat 'r weer kaffe- lerie in de keuken wat... maar 't is geluk kig maar de soeptrein geweest, die uit m'n handen gevallen is Rechter (tot beschuldigde): „Ge wordt beschuldigd den vorigen nacht twee nacht-^ wachten verschrikkelijk geslagen te hebben. Wat bracht u daartoe?" Beschuldigde: „Mijn gevoel van menschlievendbeid, edelachtbare, want voor één nachtwacht zou zoo'n pak slaag to vee' zijn geweest."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 12