LEIDSCH DAGBLAD, DONDERDAG 22 DECEMBER. - TWEEDE BLAD.
BÜBR1EK VOOR DE JEUGD.
Decemher-Brieven.
Anekdoten.
No. 13753.
Anno 1904
De meesten onzer jonge lezers zijn nog
vijanden cener drukke correspondentie.
Bun speelmakkertjes blijven .oonlijk in
dezelfde stad als zijgedurende de vacantie
knoopen zij wel eens vriendschap aan mot
jongens of meisjes uit andere plaatean,
maar van briefwisseling wordt bij het af
scheid nemen zelden gesproken en wordt
daarmede al een aanvang gemaakt, veel
brieven zijn er niet verzonden of reeds ver
dwijnt do lust daartoe en dan staakt de
pen vanzelf haar arbeid.
Nu en dan, hoogstens eens in een kwar-
iar komt men m de noodzakelijkheid,
een vcrjaardags-epistcl te schrijven. Bij
velen weegt die taak als lood zoo zwaar.
Niet, omdat zij niet kunnen; onze jeugd
is goed geoefend; maar omdat zij zich ver
beelden niets te zeggen te hebben, en
tenzij een vriendolijko moeder medelijden
met do weerspannige hoofdjes krijgt en
maar gauw een kladje opmaakt, zitten
zij uren over een velletje papi r heengebo
gen, knabbelende op hun onschuldigen pen
nenhouder, nu cn dan eon donkeren blik
om zich heenwerpendo on onophoudelijk
der. naderenden fecstelijken datum verwen-
6chendo.
Eindelijk op het laatste nippertje, be
ginnen zij, gewoonlijk met den aanhef:
„Hartelijk gefeliciteerd..."
Ach, ach, die hartelijkheid laat wel wat
to wenschcn over
Wat moet do Deoember-maand dan niet
betcelcenen voor hen, die aldus zwoegen
onder een enkclon verj aardagswensch
Eerst de bedankjes voor de bint-Nicolaas-
goschenken on dan al do Nieuwjaarsbrie
ven in het zichtHet is „eon zee om leeg
to drinken 1" zooals de Franschen zeggen.
Zal ik u nu komen bemoedigen met den
raa<. de zaak zoo zwaar niet op to nemen
©n (en zijn er zoo!) maar één enkel voor
beeld te makon, waarnaar gij al uw brie
ven voor die gelegenheid copieercn kuntl
In het geheel niet, Hoe lief ik u ook heb,
van een plicht zou ik u niet willen weer
houden, en zulk een een algemeen kladje
komt mij een weinig... oneerlijk voor. In
tegendeel ik zou u willen toeroepen: „Ziet
het lijstje uwor Dcoombcr-brieven nog eens
goed na, overtuigt u, of daai niemand op
werd vergeten cn... voegt er dan nog enkele
namen bij.
Er zijn zoovele lieden, voer wie een brief
van U een gelukkige intrede van het jaar
kan beteokenen, laat die gedachte u genoeg
zijn, om mijn raad op te volgen. Grootva
ders, ooms en tantes komen van zelf op
de lijst voor; maar hebt go u ook uwe on
derwijzers herinnerd?
Hot iu gocn La.fheid, geen pluimstrijkerij,
hen goluk te wenschcn en te danken voor
het vele, dat zij in het wegstervende jaar
voor u hebben verricht; integendeel, er
hoort moed toe, eerbiedig cn erkentJijk
tegenover leeraars en leeraressen te zijn.
Gij zult u, zonder twijfel heel wat makker
tjes vijandig door fctemmon, maar wie u
daarover uitlachen zijn uwe vriendschap
niet waard, verdienen niet, dat gij u om
hun afkeuring bekommert.
01 het gevoel van eenzaamheid, dat me
nige jonge onderwijzeres pijnigt! Zij is uit
de ouderlijke woning gegaan, dikwijls om
de zorgen van va-der of moeder te verlich
ten. Zij bewoont een heel eenvoudig ka
merfcje, waar niemand haar thuitkomst be
groot. In haar vrije uren is zij altijd alleen.
Zoo verstrijkt haar jeugd, de zonnige tijd
voor anderen. En of zij moe of zwak is,
of zij goodo of slechte berichten van huis
beeft ontvangen, altijd, dag op 'dag, moet
zij voor de klatse treden, zonder eenig blijk
te geven, van wat er in haar binnenste
omgaat. 01 zij, die haar het leven nog ver
bitteren op school, begaan een misdaad. Zij
doen het zonder moedwil, dat neem ik gaar
ne aan, maar 't is plicht, dergelijke za
ken te bedenken; plicht ook, zich harer te
herinneren en de laatste Deoembcr-dagen.
Uw brief zal een zonnestraal voor haar zijn,
FEUILLETON.
De Milliormair.
J6)
„Omdat u mij dan het eenige zou ont
nemen, wat het leven voor mij de moeite
waard maakt. Als u een3 wist hoe somber
alles voor mij was, eer ik u ontmoette, cn
hoeveel helderder het sedert is geworden,
dan zoudt u niet zoo wreed" zijn. Yoor u
beteekent onze vriendsohap misschien
niets; voor mij is ze een schat."
„Yoor mij?"
De woorden schenen niet gesproken tot
hem; als zij er antwoord op waohtte, ver
wachtte zij dat zeker niet van zijn lippen.
Met pcinzendeu blik keek ze voor zich uit.
Met haar fijn figuurtje,, dat silhouet-
teorde tegon den wolkoloozen hemel, leek ze
bijna oven jong als Harold zelf.
Deze gedachte was in hem, terwijl hij
haar gadesloeg met oprechte bewondering.
„Ja, voor mij ie die vriendschap ook
kostbaar geweest", zei ze eindelijk.
#>Zeg niet „is geweest"; ze is nog niet
voorbij."
Impulsief greep hij een harer handen
on bracht die aan zijn lippen.
„Ze is niet voorbij, want ik ga niet".
Ze schrikte even bij het onverwachte ge
baar; toen trok zij zacht haar vingers terug.
,,U moest gaan; want gezondheid is ook
kostbaar, zoo goed als vriendschap. \Ye
Bullen later spreken over uw reisplannen;
voor hot oogenblik is het hoog tijd, dat u
luit do avondlucht komt"
Ze gingn nu een poos zwijgend voort;
wat warmte brengen in de kille eentonig
heid van haar leven.
Maak de lijst uwer Decembcr-brioven
lang, heel langl
KERSTVERHAAL.
Jaren geleden ben ik eens jaloorsch ge
weest op een zwavelstokkenkind 1
Gij zult zeggen, dat er toch waarlijk niet
veel te benijden kon zijn aan een tienjarig
meisje, dat blootsvoets van Utrecht naar
Zeist kwam loopen om daar met een mand
vol doozen lucifers rond te venten. He
laas! ik was niet wijzer in die dagen en
gaarne wrare ik voor tweemaal vier en
twintig uren in haar plaats geweest.
Ik had een oude grootmoeder, een der
liefste vrouwen, die ik in heel mijn leven
heb gekend. Zij had een onuitputtelijk ge
duld met mij en kon uren achtereen bezig
met mij zijn, nu eens mooie verhalen ver
tellend, dan weder helpende kleuren, of
allerlei figuren van papier knippend;
kortom, het was altijd een feest voor mij
bij haar te komen. Dit gebeurde heel dik
wijls en ik betreurde maar één ding: dat
ik maar nooit eens bij haar logeeren mocht.
Wij bewoonden dezelfde plaats, dufc daar
van was zelfs geen sprake. Ik werd steeds
tegen donker weer naar huis gebracht ter
wijl ik mij moest vergenoegen met de be
lofte over eenige dagen weer te mogen
keeren.
Er was maar een zaak, die ik mij niet van
de lieve ziel kon verklarenhaar zwak
voor dat bedclaresje, door de dienstboden
minachtend „Het Zwavelstokkenkind"
genoomd. Zij was van mijn zelfden leeftijd,
heel' bleek, met sluike, blonde haren en
groote donkerblauwe oogen. Mijn groot
moeder had haar opgemerkt, op zekeren
dag, dat zij van de trappen kwam en juist
zag hoe do knecht haar ruw wegzond, alsof
zij een mie drijf had begaan met haar waar
te koop aan te bieden. Zij riep haar terug
cn gaf haar iets. Sedert, eiken Vrijdagmor
gen tegon elf uren, stond de kleine op een
afstand voor het huis. Zij waagdo het niet
aan te schellen; maar zij wist ook, dat zij
niet lang zou hebben te wachten. Zeker dat
zij komen zou, trad de oude vrouw (tan het
vemter, glimlachte als zij haar zag, gaf een
wenk en he-t kind kwam aansneden, ontving
een ontbijt en mocht een aantal harer doo
zen achterlaten. Dc provisiekast moet er
vol' van z'jn geweest.
Eens op een Vrijdag kwam ik des mid
dags tegen het koffiouur weer bij mijn
grootmoeder. Zij was vriendelijk als altijd;
maar toch niet zoo opgewekt alf anders cn
ik zag haar herhaalde malen opstaan en
op een der vensterdeuren toetreden. Toen
ik eindelijk vroeg of zij iemand verwacht
te, zeide zij op bezorgden t-oon: „Neen,
maar dat kleine koopvrouwtje is er voor
het eerst niet AJa zij maar niofc
ziok is I Het spijt mij dubbel, omdat ik
haar iets mee had willen geven.Haar moe
dor komt uit Duitschland en daar is
Kerstmis een feest voor oud en jong. Zij
hadden dus morgen ook een kleine vreug
de moeten hebben."
Het was waar, wij bevonden ons op den
vooravond van het groote Christenfeest.
Maar hot kind vort-oondo zich niet, hoe wij
ook uit bleven kijken en eindelijk gingen
wij in het koude winterweer een rit doen
in een gesloten rijtuig. Ik zou niet dur
ven beweren, dat het zonder doel was, dat
wij den weg naar Utrecht gingen. Waar
schijnlijk hoopte mijn lie«vo gastvrouw, die
zich bitter verweet haar adres niet gevraagd
te hebben, nog altijd het kleine meisje
hier of daar te zien.
Wij bevonden ons nog niet lang onder
weg, toen wij een paar boeren over iets
beengebogen zagen staan, dat op den
grond lag. Ik keek uit al mijn macht toe
en riep opeens: „Het zwavelstokkenkind!"
Ik herkende haar mand, of liever gezegd,
de daarnaast verspreide ronde doosjes met
roode dekfcels.
In een oogwenk werd last gegeven aan
den kootsier stil te houden en liep mijn
grootmoeder, diep ontroerd naar haar toe.
Zij vreesde, dat zij overreden was, maar
een der mannen stelde haar gerust. Zij was
kort bij het palazzo gekomen, b-eef de con-
tessa fctaan en wees naar het vierkant van
cypressen, boven op den heuvel, donkeider
dan ooit tegen den avondhemel.
„Ziet u dat?" vroeg ze, met een trilling
in haar stem, die hij nog niet kende. „Als
u daarheen gaat, zult u iets van mijn leven
begrijpen. Daar is alles, alles De kwaal en
ook de genezing; do stroom cn ook de
brug."
Zij stapte snel huiswaarts, hem latende
waar hij stond.
Eenige oogenblikken bleef hij verbaasd
staan; toen begon hij het pad te beklimmen
naar de cypi essen, die hij zoo dikwijls op
een afstand had gezien.
Een laag ijzeren hek liep er om heen, met
een deur aan de eene zijde.
Binnentredende, wa6 hij in diepe duister
nis; doch witte vormen begonnen te scheme
ren door het duister, witte kruiten op gra
ven, die goed ondei houden Heken, want
zelfs in dit verzengend droge weer bloeiden
er geraniums en violen in overvloed. Het
was te donker om de inscripties te lezen,
maar ze vielen niet moeilijk te gissen: een
groot kruis en twee Ld'.einere; het wav zoo
duidelijk mogelijk.
En voortgaande kwam Harold op een
open plek. Daar verrees een prachtige mar
meren kapel, blank en doorzichtig als ver
steend kantwerk, in een blankheid, slechts
afgewisseld door het getemperd rood van
de altaarlamp, hot eeuwige licht.
Een uitroep van verbazing kwam over
Harolds lippendie kapel had hij gezien
op de aquarel in het atelier van Grant. Hij
had er in het dal tevergeeffc" naar gezocht.
slechts bewusteloos, zeker bevangen door
de koude.
„Zoudt gij haar voor mij in het rijtuig
willen dragen?" luidde daarop het ver
zoek. „Lk ben niet fcterk meer." En zoo re
den wij naar huis, het arme kind op haar
schoot, dicht in de plooien van haar man
tel gewikkeld. Een halfuur later rustte zij
in het bed der logeerkamer, niet ver van
een knappend houtvuur, reeds weder bijko
mend. Zij verteld® nu ook, dat zij op wog
naar het dorp plotseling heel moe was ge
worden en zich had neergezet, waarna zij
was ingeslapen.
„Nu je eenmaal hier bent," zcide mijn
grootmoeder, het blauwe handje omklem
mende, „blijf je ook den Kerstdag over cn
wij zullen eens zien, of het feest niet het
een of ander voor je meebrengt."
De kleine blikte haar eerst verrukt aan,
toen schudde zij opeens het hoofd en vul
den haar oogen zioh met tranen.
„Moedor is alleen," zeide zij, „vader is
dood en ik heb geen broertjes of zusjes.
Neen, ik kan housch niet."
„Geef mij haar adres," sprak mijn
grootmoeder nog zaeftter, „dan laat ik
haar geruststellen en vragen of zij hier
morgen ook een paar uurtjes komt
En zoo werden or op dat Kerstfcefct twee
lieden heel gelukkig gemaakt, viel het zwa-
vel'stokkenkind datgene to beurt, wat altijd
tot mijn onvervulde wenschcn zou behoo-
ren. Thans doet het mij goed daaraan terug
to denken.
Siioeplust gestraft.
Kleino Fred was een lief jongetje van
vier jaar, met blonde krullen en helder
blauwe kijkertjes. Iedereen hield veel van
hom en toch had dat kleine jongetje een
heel, heel leolijk gebrek: namelijk, hij
snoepte zoo graag. Al heel dikwijls had hij
daarvoor Btraf gehad, maar telkens snoepte
Frodje weer. Toch kreog hij voor eens cn
voor altijd een goede les. Luistert maar
eens, lievo leoortje3 on lozeresjes, wat er
met hem gebeurde^ Op 'n Zaterdagmiddag
was Freddy met Juf in de speelkamer. Hij
zat naast haar aan de groote tafel en had
zijn lievelingsboek voor zich ligge Leeu
wen, tijgers, wolven kortom, alle moge
lijke dieren waren daarin afgebeeld. Frod
je was engelachtig zoet, en vermaakte zich
mot bakijkfcn zijner plaatje». „Yentie,
Juffie moot even naar boven zul je zoet
aan tafel blijven zitten, ik bon dadelijk
weer terug." „Ja, Wuffie," klonk het ant
woord, „Frodje zal liecl zoet zijn." In
dien tus&ohentijd kwam Kaatje, do meid,
binnen met eenige boodschappen, die zij
zoooven van don kruidenier had ontvan
gen en die zij nu in de provisiekast weg
borg. Daarbij was een glazen potje mot
groene zeep, hetwelk zij uit voorzorg op de
twecdo plank zette, zoodafc Froddy er niet
hij kon komen. Had zij nu dc kast maar
dioht god.ian, dan zou er niets gebourd
zijn, maar ongelukkig vergat zij de deur
weer te sluiten en deze bleef nu op een
kiertje staan. Zoo gauw waa Kaatje de
deur niet uit, of allo bol'often aan Juf om
zoet te zijn, waren vergeten. Zijn stooltjo
afspringen en naar do kast tocloopen was
het werk van een oogenblik. Hij zou niet
snoepen, o neon, aJleon maar oventjes, heel
eventjes kijken, wat zich daar toch wol in
bet glazen potjo bevond. Het leek wel gelei,
die heerlijke gelei, zie, daar hield Freddy
nu juist zooveel van. Maar het stond zoo
hoog, wat nu te doen? Freddy wist raad.
Heel voorzichtig ging hij op zijn teentjes
staan en toen kon hij net met zijn handje tot
bij do tweede plank komen. Nu nog een
klein eindje hoogcr, cn dan kon hij het
glazen potje met zijn hand beetpakken. Zoo
zal hot wel gaan 1 Hadaar heeft hij het,
maar wat is dat? Plof, daar ligt F red je
op den grond en de glazen pot op hem.
Hot kleine handje van de>n knaap had don
pot niet kunnen omvatten, en ook zijn
fcteunpunt had hij met het andere handje
niet langer kunnen bewaren, zoo kwam
het, dat beiden op den* grond terechtkwa
men. Freddy had zioh erg bezeerd, door den
harden val was do pot gebroken, de scher
ven er van lagen overal op den grond ver-
V.
Tusschen dien zonsondergang en een an
deren dag, toen hij zich weer bevond ondor
'don vijgoboom op het terras, schenen in
Harolds verbeelding jaren to liggen; het
waren fc'lcchts woken, hoewel weken, lang
door lijdon.
Slechts vaag wafc' hij zich bewuBt van zijn
overbrenging uit het hotel to Serramonto
naar een paviljoen, behoorende tot do tal
rijke bijgebouwen van het palazzo. Het was
eon stap, door de oonteasa op eigen gezag
gedaan, toen des dokteis Uitspraak luidde:
typhus.
Zelfs' yee/l meer onconventioneel© stappen
had zij ongestraft kunnen doen; het volk
mijlen in het rond kende zijn oonteasa te
goed, om praatjes te maken over wat zij ook
deed.
Zelfs Harold verrastte he<t niet, gewoon,
alles wat goed en barmhartig was to ver
wachten van zijn v riendin. Onder de zorg
vuldige verpleging door die geoefende
handen, do muziek van haar vederlichten
tred werd zelfs do pijn draaglijk; haar
zwijgend, onbeweeglijk togenwoordig-zijn
aTeen was voldoende om het spook der een
zaamheid te verdrijven van des ballings
ziekbed.
Met eiken dag nam zijn geestdriftige
vereering voor de weldoenster van lichaam
en geest toe. En daarmee zijn dankbaar
heid. Hij was ziek geworden terwijl zijn
gedachten zioh met haar bezighielden, en
menigen dag en langen nacht van koorts
bleef hij met haar bozig.
De ontdekking, die hij had gedaan,
spookte hem onophoudelijk door het hoofd;
spreid. Een er van had zich zoo diop in
Freddy'a hoofdje godrongen, dat het bloed
er uitstroomde, daarbij had hij nog 'n dik
ke buil opgeloopen, net boven zijn oogje,
ook door den val. Op zijn hulpgeschrei
kwam Juf haastig tocloopen. Zij was hevig
geschrikt, maar begreep dadelijk hoc de
zaak zich had toegedragen. Toch had zij in
nig modelijden met den kleinen vent, ajhoe-
wel zij hoopte, dat dit voorval hem voor
goed genezen zou van zijn enooplufct. Dado
lijk bracht zij hem bozen in zijn bedje,
w-aschto de wond zorgvuldig uit, en liet
toen den doktor komen. Deze zag het geval
nogal ernstig in, de wond was zeer diep
en het zou waarsohijnlijk nog langen tijd
duren eer deze weer geheel gonezen was. Hij
legde een verband om het hoofdje, cn be
val ten zeerste rust aan zijn kleinen pa
tiënt. Vader on moeder waren den geheelen
dag op reis geweest, verbeeld jo dus hun
schrik, toen zij det avonds thuis komende,
hun lieveling zoo aantroffen. Doch ook zij
waren van meen ing, dat het misschien een
goede les voor hem zou zijn, al was dezo wol
wat to hard voor hem geweest. Freddy lag
in een gcrusten slaap en zoo word er dus
besloten, dat maatje vannacht bij hom zou
slapen, ingeval hij wakker mocht worden.
Midden in den nacht was dit ook werke
lijk het geval, en toen hij zijn maatje bij
zijn bed zag zitten, kreog hij bit .r be
rouw over zijn ongehoorzaamheid en hij
kon zijn traantjes niet weerhouden. Einde
lijk kwam er snikkend uit: „Is mama niet
meer boos op Freddy, ik zal houfcch nooit
weer stout zijn, heusch niet mammie, cn
zal nooit weer snoepen." „Neen hoor, lie
veling, maatjo is niet meer boos op je, ga
nu maar zoet slapen, mammie blijft bij je"
en ze drukte een kus op de lippen van het
kind. „Mag Freddy mammie een hanlje ge
ven, dan zal ik gauw zoet giaan slapen,"
klonk het smeekend.
„Ja, mijn lieveling 1" Met zijn klein,
poezelig handjo in maatjo'fc hand gedrukt,
ging hij met een glimlach om de lipjes sla
pen, blij, dat moeder niet incer boos op hem
was. Het duurde nog heel lang eer Freddy
weer beter was, maar woord gehouden heeft
hij toch, nooit heeft hij weer gesnoept; hij
had een harde, maar goede les gehad.
Op allerlei gebied.
Kea'stmis- en Nieuwjaars-
kaarten.
Het gebruik van elkander bij het begin
van een nieuw jaar, op het Kerstfeest of hij
con of andere feestelijke gelegenheid een
felioitatiekaartjo te zeilden iu vriendelijker
vorm dan dit vroeger algemeen werd ge
daan, heeft bij ons sinds jaren ingang ge-
voncen en do luxe in dit artikel is ook mot
do jaren steeds toegenomen. V. i j eonigo be
kwaamheid in hot schilderen heeft gekre
gen, kan mot weinig moeite haar geluk-
wonsoh op smaakvollo wijzo ..lustreercn
en verhoogt daardoor den indruk, dien zij
met haar felicitatie op do geadresseerde
maakt on waar het vermogen om eigen
work van c.it soort voort to brengen ont»
brcokt, behoeft niemand or modo verlegen
te zijn zich iets fraais en artistieks to ver
schaffen. Men vindt ze in groote verschei
denheid, do Nieuwjaars- on Kerstkaarten,
en keurig uitgevoerd, do<m zij het oog aan
genaam aan cn zijn dikwijls waard als
kunststukjes van bescheiden vorm cn af
meting, bewaard to wore en. Wij zagen zo,
gevat bijv. in een lijstjo van pluche, dio
werkelijk in een salon eon allerliefst effect
maakten en raden aan do bij do aanstaan
de feesten tocgczondeno kaartjes met zorg
te bowaren en do fraaiste or uit op de bo-
vonstaando wijzo te behandelen, waardoor
zij blijven een vrionc'elijko herinnering
aan hen, die on3 het gocdo wilden toewen-
schcn cn tevens tot sieraad van onze ver
trekken kunnen dienen.
Uit DuitschLand komt nog een zeer aar
dige variatie op genoemdo kaartjes tot ons,
wellicht zal ook deze spoedig bij ons ge
zien worden. Hot zijn do zoogenaamde
maandboekjes, die als iets geheel nieuws
worden aangekondigd. Kleine, sierlijke,
boekjes vertoonen op den omslag een keu-
want het vinden van die kapel was inder
daad cc-n ontdekking geweeet. En peinzen
de over dc vraag gedurendo do lange uren
van langzaam heisteJ, was hij begonnen,
dingen te begrijpen, dio hem tot dusver wa
ren geweest als een verzegeCd boek; voor
het eerst van zijn leven had hij het Geloof
belichaamd gevonden in een menschclijk
wezen, nauw verbonden met een waarlijk
mensohcfijk leven.
Hij wist, dat hemzelf het leven minder
zwaar zou vallen voortaan, nu hij deze
vrouw had ontmoet; zolfe do pijn van de
wond, door eon andere geslagen, werd ver
zacht door de aanraking van haar hand,
al kon dio de wond niet niet heelen.
V/as hot wondor, dat hij greep naar 'die
hand met een heftigheid, die licht kon
misleiden, terwijl hij daarbij haar in het
gelaat zag als dankbare kinderen en... ver
liefden doen?
„Ik zal u nooit kunnen zeggen, wat ik
gevoel", stamelde hij met nog zwakke stem.
„Ik placht to glimlachen, als ik vrouwen
enge/en hoorde noemen; nu zal ik het hoofd
buigen
Tot zijn ontsteltenis ontdekte hij, dat er
tianen in zijn oogen waren. Hot kwam van
de ongewoon ttorko lucht; hij was heden
voor liet eerst weer buiten. Ware zijn eigen
blik niet beneveld geweest, dan zou hij ge
zien hebben, dat er ook in haar oogen ietf
blonk, -dat ze feller deed schitteren, en dat
iets haar tong scheen te verlammen.
Zelfs toen zo eindelijk het gewone „Bah
uitbracht, met het bekende gebaar, ging
dat als met groote inspanning.
„Wat had ik dan moeten doen? Ik kon
u tooh niet als het ware voor mijn 'deur lar
ten sterven? En ik bon die soort dingen
rig uitgevoerde teokening of gravure on
tevens den voornaam van haar, voor wie
het boekje bestemd is. Bij het openslaan
vindt men op de eerste bladzijde een op
dracht met do gelukwensohen jü proza of
poëzie voorzien van do handtcckening van
afzender of afzendster.
Dan volgt, en dit vormt mede de aan
trekkelijkheid van het boekje, een uitvoe
rige beschrijving van den naam, waaroiir
der hot boekje zich komt aanmelden. Iede
re Mario, Anna, Doro, enz., kan c .ar lo
zen, vanwaar haar naam afstamt, is afge
leid, wat hij beduidt en welke l>eroemdo of
bekende vrouwen uit vroegeren cn tegen-
woordigen tijd zij tot liaar naamgenoolcn
rekenen kan. Het kleine, eenvoudige ge
schenk krijgt daardoor ook werkelijk
nog eonigo letterkundige waarde en
brengt allicht eenig historisch persoon in
horin ering. Daar waar men een kleino
attentie wil bowijzen zonder nu juist een
cadeau te maken on hoe dikwijls 'loet zich
de behoefto daaraan niet voor, zullen dezo
boekjes zeker wel in den smaak vallen cn
met den bovengenoemd en vorm van hpfr
toezonden van gclukwcnschon kunnen dio
non om dc koude, vormelijke naamkaartjes,
nu on dan op vriendelijke wijzo te vervan
gen.
(Ingez. door Johan Kooreman, te Lei
den.)
Een Ixv^r, dio regelmatig iedere week in
Amsterdam kwam, zag eens dc wceskindo-
ron wandelen. „Daar mag de drommel iiit
wijs wonden," zei do hij tot eon porooon,
„ik kom nu geregeld acht en twintig ja
ren in de stad en die bengels daar worden
maar niet grooter. Ik heb ze al gekend,
toen mijn vader zaligor nog leefde."
(Ingez. door Truus v. d. Brando, to
Leiden.)
Ondenvijzor: „Eduard, zeg jij mij eons,
wat is het meervoud van stuiver?"
Leerling: „Wol een dubbeltje, mijnheer.
(Ingez. door Truida Konings to Leiden).
Baas boven baas.
„Ik heb veel gereisd, maar zoo iets als
mij in China overkwam, heb ik ncigens bo
l'cofd. Wij waren op karwei bij een nieu
wen toren, zóó hoog, dat men niet maar be
neden kon zien. Daar vaio me een metse
laar van den bovensten steiger, 't Was do
288to Maart, juist mijn verjaardag. En
eerst den Jsten April zag men hem vooilij
•den ondersten steiger b tor ten. Natuurlijk
mortdood."
„Djit is n^g niets, bij hetgeen ik zelf on
dervonden lioo. Ik voer op een dor grootste
Amerikaanst'io stoorabooten en had het on
geluk uit den matt to vallen, tor hoogte
van de West-Indische oiLanden, 't Was op
do 13do Juli en drie dagen lator kwam
ik te Abcoude in een hooimijt te land, vlak
bij ons huis. Terwijl ik viel, wa6 de aarde
onder mij langs gedraaid en zoo had ik
3 reizen om de wereld gemaakt. Wat keek
mijn familio op, toon zo mo weerzag."
(Ingez. door J. v. Haastrecht tc Kaag).
Knocht tot een patiënt: „Het spreekuur
it' voorbij. U moet morgen terugkomen
daar ia niets aan to doen."
Patiënt: „Aoh hemel I Zeg toch aan don'
professor, dat ik een tienstuivorttukje heb
ingeslikt."
Knecht: „Tion stuivert? Om den pTO-
fessor to spreken, moet jo minstens een
gouden tientje hebben ingeblikt."
(Ingoz. door C. v. Ooyen to Leiden).
„Zeg Dirk, zio jij wat aan dien draad?
En meester heeft verklaard,
Dat ie, wat aan 't begin gebeurt
Aan 't end veropenbaart,"
„Is dat nou zoo'n mirakel, jong;
Wol, Krelis, ben jo gek
Trok jij Fidol maar aan zrijn staart,
Dan jangt ie aan zijn bek."
immerfc' gewend
„Dat bewijst, dat u een engel van lief
dadigheid is, en aJ leef ik honderd jaar..."
,,U zult geen jaar moei leven, als ge u
zoo noodeloos opwindt."
Het zwarte hoofd werd vermanend go-
schud, doch er was geen strengheid in do
donkore oogen.
Do laatste weken hadden een verandering
teweeggebracht bij do contessa. Uiterlijk
wat zij dezelfde viouw, do Lange uron van
waken bij het ziekbed hadden wol sporen
ochtorge-1 aten, dooh haar niet verouderd;
integendeel tchcon uit het 'diepst van haar
wezen een clement van jeugd naar buiten
getreden.
Zelfs nu was do angst nog merkbaar, dio
elke vciplcogster bozielt, als zo haar last
heeft gered uit de schaduwen des doodv.
Het was merkbaar, als bij een moedor met
eon kranken zoon, dooh gemengd met iota
anders, dat 'don oplcttendea waarnemer,
niet alt" iets uitsluitend moederlijks zou heb-j
ben getroffen.
„Waartoe zouden wij nuttig zijn in do;
werold, als wij geen kussen kondon op
schudden?" vroeg zij, met do bedoeling, het
luohtig op te nemen.
„Wat bedoelt u met „wij"?"
„Wij oude vrouwen. Do jongen zijn goed
voor andere dingen."
„Oud?"
Harold riohttc zich overeind, voront''
waardigd.
(Wordt vtn olgd.