No. 13749. LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 17 DECEMBER. TWEEDE BLAD. Anno 1904. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. De Millionnair. Het „Handelsblad" schrijft: Wat in de Tweede Kamer bij liet jong ste algemeen begrootingsdebat over Grond wetshorzi enlng en kies recht is gesproken, geeft ons aanleiding ons standpunt tegenover dit vraagstuk nog eens in het koit uiteen te zetten. Wat het kiesrecht aangaat, herhalen wij onze reeds vaak geuite meening, dat gelijk prof. Buys reeds in 1BS2 (in zijn standaardwerk over ce Grondwet) heeft be toogd de Grondwet den gewonen wetge ver geen knellende banden behoort aan te leggen, wat do vereischtcn voor de kiesbe voegdheid en ce wijze v^n kiezen betreft. De treurige ondervinding, tien jaren ge leden bij hot ontwerp-Tak opgedaan, strek- ke hier tot leering en waarschuwing. Komt men eenmaal weder tot Grondwetsherzie ning, dan behoort, ook naar onze meening, den gewonen wetgever vrijheid in deze tc worcen gelaten, om geleidelij ko uit breiding mogelijk te maken. Dit was de be doeling van onze herinnering aan gelijk soortige voorstellen van den heer Van Hou ten in 1884 en 1887; en van de opmerking, dat op dezen grondslag de liberalen, „zoo- dra de tijd daartoe gekomen is, tot de wij ziging van art. 80 behooren mee te wer ken". Van geheel anderen aard is de vraag, of hij de verkiezingen, die ons in 1905 wach ten, van liberale zijde Grondwetsherziening tor wille van het kiesrecht op den vooi- grond moet women gesteld. Dit verlan gen de vrijzinnig-democraten. Ook bij dc verkiezingen van 1901 hebben zij dit ge daan, maar toen is door de liberalen te recht de urgentie van Grondwetsher ziening ontkend. En wel op dozen, naar ook ons voorkwam, gowichtigen en afboen den grond, dat ons volk veel meer behoefte had aan horvormingen, ook op sociaal ge bied, dan aan wijzigingen in de Grondwet. Zulks te meer, omdat de gevoelens omtrent de grenzen van het kiesrecht, in de Kies wet te bepalen, nog zoo sterk uiteenliepen On aan medewerking der rechterzijde, voor hot 3lagen bij do tweede lezing onmisbaar, niet te denken viel. Is sodort 1901 de toestand in deze ver anderd Het tegendeel is waar. Over niets is bij de jongste begrootingsdebatten, en terecht, zoozeer geklaagd als over de on vruchtbaarheid op wotgevend gebied, in de laatste jaren, nu de rechterzijde aan het roer is geweest. Dit verzuim gjed te maken, zal de eerste plicht zijn van de vrijzinni gen, indien zij in 1905 bij de verkiezingen zegevieren. Ook over den inhoud eener an dere Kieswet loopen de gevoelens thans niet minder uiteen dan in 1901 on de te genstand der rechterzijde is stellig niet zwakker geworden. Daarom bestaat er voor onverwijlde Grondwetsherziening thans zoker niet meer reden dan ruim drie jaar geleden. Zij is zooals de heer Tydeman Maandag zeidc ,,nog niet gekome" in de sfeer van p Tac tische politiek". Is zij eenmaal voldoende gerijpt, dan zal over de formuleering van het kiesrecht-artikel ook wel overeenstem ming worden verkregen, en dan vermoe delijk over eon blanco-artikel. Maar zoo ver zijn wij nog niet. Hot eerst noodig zijn do nu weer vier jaren vertraagde her vormingen en die zouden nog meer worden Vertraagd door het vooropstellen van ♦Gix^ndwotóherzicn ing. Aan de gevoerde politieke debatten wijdt „De Nederlander" een beschouwing waarin lit wordt gezegd over de kwestie van een conccntrati o op een b 1 a n- c o-a r t i k e 1 8 0: En wat het compromis omtrent art. 80 aangaat, wij zijn vast overtuigd, dat (Unie-liberalen en vrijz.-democratcn (en nog heel wat anderen bovendien!) elkaar in 'dc ure dos gevaars zullen weten tc vinden, cmveJrsohillig of een dergelijke leuze tot- stand komt of niet. Het is een geliefkoos de voorstelling van links geworden, dat men de meerderheid verloren heeft ten ge volge van eigen verdeeldheid. Niets is minder juist. Het moge waar zijn, dat bij de eerste stemming van 1901 in verschil lende districten meer dan één vrijzinnig candidaat stond, het is óók waar, dat de reohtsche meerderheid reeds bij die eer ste stemming behaald werd, (alzoo over allo vrijzinnige candidaten te zamen), ter wijl juist die pluraliteit van, candidaten met hun onderlinge concurrentie vanzelf de opkomst der linksche kiezers in de hand had gewerkt. Bij de herstemming zijn toen nog eenige zetels dcor de rechterzijde gewonnen, doch toen was er aaneensluiting links over de geheele linie en was zelfs, bij mpnde van ,,Hetj Vaderland'" gedecreteerd: „Do sociaal-democraten rekenen wij nu tot de onzen." Ook bij do provinciale stembus van 1904 met name in de beslissende provincie Zuid-Holland was er volkomen samen werking links. En wel op de voor de lin kerzijde allergunstigst werkende wijze. Do socialisten en vrijz.-dem. deden dienst als belanglooze hulptroepen (althans schijn baar belangloos!); als candidaten wer- dim voorgesteld stemmemtrekkende niet- afstootende liberalen. In 1905 zal het in hoofdzaak op dezelfde wijze gaan. Alleen zal do gunstige constel latie van de provinciale stembus natuur lijk ontbreken. De socialisten en ook hier an daar de liberale fracties onderling, zul len beginnen met ïgen candidaten te stel- Iod, gelijk dit bij een Kamerverkiezing ge- bruikolijk is. Maar de concentratie bij de herstemming staat vast. Al mislukken alle theoretische oompromissen, er zal een practisch compromis zijn, een haastig al gemeen handreiken wanneer do noodkreet klinkt: De cloricaalOok de socialisten zullen daarbij van de partij zijn, gedachtig aan het woord van hun leider, dat een li berale Regeering in het vervolg steeds zal moeten 6teunon voor een belangrijk deel op de sociaal-democraten. In de „Kroniek" van „Stommon voor Waarheid en Vrede" zegt dr. A. W. Bronsveld, dab hij den toestand, waarin ons land verkeert, buitengewoon ernstig vindt. Naar zijn innige oveituiging moet men er naar verlangen, dat er een einde kome aan de macht der coalitie, wel ke thans ten onzent do teugels in handen heeft. Mij vervult het, zoo schrijft hij, met groo- to droefheid, <lat ons goede volk door deze Regeering hoe langer hoe meer wordt ver- dedd, en in kleine groepen wordt gesplitst. Had do kerkelijke strijd het protestantisme in Nederland nog niet genoeg verzwakt? Is het 'geen jammer genoeg, dat men thans in tal van gemeenten naast de oude bekende torenspitsen een en meerdere torens- of to rentjes zioh ziet verheffen, die het alom zichtbaar maken, hoe de oude, ééno volks kerk word verscheurd 7 Nog hebben we een voiks&chool, die do meeoderheid van de kinderen onzes volks in haar lokalen ontvangt; maar met het jaar rijst het aantal scholen, dat do volks- sóhooü wil ontvolken. Was dat noodig ge weest? In sommige gevallen ongetwijfeld. Waar de openbare school beslist onbruik baar was voor do kinderen van christen ouders, daar was het oprichten van een bijzondere school plicht, en oisch des gewe tens1. Maar het had moeten geschieden on der protest, en als tijdelijke maatregel. De volksschool had men niet- moeten loslaten, maar heroveren. Do leus, in 1887 aangeheven van „Pacifi catie" blijkt nu, zoo echrijft dr. Bronsveld verder, niet geheel duidelijk, of niet geheel oprecht te zijn geweest'. Men heeft in het gemeld jaar niet ge- eisoht bevoorrechting, of algeheeüc gelijkstel ling van het bijzonder onderwijs met liet- openbare. De liberalen, die in '87 de wofc- Mackay hebben gesteund, hadden volstiekt niet de bedoeling om mee te werken aan den ondergang van de opcnbar'e school. Toch wordt door deze Regeering het daar op toegelegd. Dit ministerie en zijn me destanders mecnen, dat cr op schoolgebied nog veel tc veel eenheid is--. Er moet ge splitst en gebrokkeld woiden tot in het on eindige. In atomen moet de schoolgaande jeugd, de toekomstige natie, worden opge lost. Deze Regeering wil schoolt j e s subsi dieeren zoo veel gij maar wilt. Zij laat het denkbeeld van één natie geheel varen. Dc kinderen des volks zullen van hun 5do of Gde jaar het reods moeten gewaar wor den, dat zij behooren tot een fractie, tot een brok, tot een kruimpje van onze natie, en het^zal hun op school worden ingeprent, dat zij socialisten, anarchisten, democra ten, gereformeerden zijn of wat niet al O, welk een heerlijk vooruitzicht- vooi een klein, voor een zwak land Men wijze er niet op, dat dc éóne school, welke jaren lang in ons land werd aa -.ge troffen, toch ook de eenheid niet wist te handhaven. Maar ik beroep mij op al mijn tijdgenooten, om van hen een antwoord te ontvangen op deze vraag: Hebben wij, die met kindaren van allerlei kerkgenrou- schappen schootgingen, zóó vroeg iets bc- tpeurd van strijd en partijschappen als dit tegenwoordig het geval was? En zoo er verdeeldheid was niet uit •t'e school, maar uit de Kerk kwam zij. Blijft deze Re geering aan, dan zal" de splijtzwam (liet bed'd is van dr. Kuyjjer) eerst recht werk zaam zich botoonen, en naait do onge schokte eenlieid der Roomsche Kerk met haar taJUooze kerkelijke scholen zullen dc niet-Roomsahe Nederüanders sta-an in al lerlei lokalen of lokaaltje*1 hun kinderen vergaderend, en hoe langor hoe meer het be sef verliezend, dat wij één volk zijn, een volk van protestantsohen huize, door de Hervorming een volk, een vrij en machtig volk geworden, maar nu den pijlenbundel losmakond, on met oigon hand onze vastig heden verbrekend De schrijver merkt verder op, dat dit mi- nisterio ook togen onze hoogoscholen, die hij het laatste symptoom van onze volkseenheid noemt, zijn aanval rioht. Om levensvatbaarheid te geven aan zijn 25-jarige stichting, welke zioh wederrech telijk do Vrije Universiteit noemt, eischt dr. Kuyper voor haar voorrechten, welko haar niet toekomen, on haar in staat zul len stellen een onedele oonourrentie te openen met de Rijks-Hoogescholcn. Voortaan zal iemand op zijn voorhoofd diagen moeten don stempel dor Vrije Uni versiteit, om bij ons Christenvolk met ver trouwen te worden begroet; en wie dien stempel mist, zaA er op worden aangezien als een discipel van onze indifferente, ra tionalistische, goddeloozo Rijks-Universi teiten. Ook zij zul'-en evenals do lagere school moeten leeggepompt worden, en overgeétort in de kleine sektarische, aan banden liggende inrichtingen voor Hooger Onderwijs, welko ais welig onkruid in den loop der tij don op zullen schieten, in plaats van onze oude A1 m a e Matros, zullen er overal inrichtingen komen, waarin clq Icweokolin^pen mot gopastcuri-> teerde molk zullen worden groot gebracht, hun door gediplomeerde bakers toegediend- Uit wie zegt ons: welke hoeken? zul len zij komen aangeloopen, om onder ons een zetel als rechter, een plaats al's arts: of als leeraar te verwerven 1 Sinistre man nen, lichtschuwe creaturen Zegt niet, dat de leerlingen der „Vrije Univerfcitcit" dat niet zijn; ze zijn het nóg niet, maar zo zullen het worden; het begin sel zal er toe drijven. En dan is de ver brokkeling van ons volk volkomen; dan is de lijn doorgetrokken van den werkman tot het lid van don Hoogen Raad. Dan zal ieder dc kleur dragen van zijn schod!, zijn fractie, zijn roligie. Mijn kleormaker on mijn vlceschhouwer, mijn geneesheer en mijn notaris moeten kleur hebben bekend a-lden moeten bekend staan als roomsch, an- tirevolutionnair, vrij-anti revolubionnair, allen radioaal, enz., enz. en dan bobben wij: de vrije sobooil voor heel het volk! Dan hebben wij do pacificatie: dan is er recht gedaan en onze Ncderlandscho vlag is een lappendeken geworden, eon staalkaart van kleuron, halfstok gehesohen, want het Neder1! an clsehe volk zal hebben opgehouden te bestaan. Voorts betoogt dr. Bronsveld nog, dat hoe meer onze natie wordt verbrokkeld, hoe sterker do Roomsche Kerk wordt. En om dat, aldus schrijft hij, onze tegenwoordige Regeering zoo innig met de Roomschen ver bonden is, door hen gesteund wordt en we- derkeerig hén steunt daarom verlangen wij, dat de levensdraad van deze Regeeiing worde afgesneden, en wij ontkomen aan den greep van Rome's ijzeren vuist, Niet tegen het aanstippen van de tegenstelling kwam m r. Van der Vlugt in verzet aldus de „Nieuwe Rotteidamsohc Courant" in haar Kameroverzicht maar tegen het aan hitsen van een vcrdeoldheid, die in het binnenste van ons volk tiet bestaat. „In dit opzicht zal de heer Van der Vlugt vreezen wij, diep teleurgesteld de discus sion hebben zien sluiten. Al zijn woorden, heel zijn pleidooi heeft tot niets geleid. In tegendeel, de schoone gedachte, door den spreker uit Leiden weergegeven, die van toenadering en zachtheid, cn bevordering van de eenheid en eensgezindheid onder het volk, zij ia door minister Kuyper mot zoovele woorden van de hand gewezen. Hij wil de scheiding, hij wil haar zoo schril mogelijk uitwerken... omdat hij er bij de stembus voordeel in ziet. Omdat ons do tegenstelling goed doet, het zijn 's Mi nisters woorden komen wij cr gaarno mee voor den dag. Do leuze imponeert; daarom spreekt de Minister bij voorkour in krasse tonnen. „Wij noemen u paganis- ten, gelijk gij ons clerioalen." Om de scheu ring, die daarmede in het land verkregen wordt, bokommeit dc Minister zich niet. Wat deert hem dat? Is het juist niet mooi, dat allo kleine dorpschc kibbelarij^'es, dio vroeger werden onderhouden onder man nen, die op denzelfden wortel stoelen, zijn verstomd door dien eenen grooten natuur lijken strijd, die in de plaats daarvan is aangobonden? Wij laten het hierbij ont- daan. Tot hot laatst toe hadden wij gehoopt, dat in deze debatten nu ook eens van rechts, door een anccr dan den heer Do y ïsscr, mocht het zijn van do Ministersta fel, een enkel woord desnoods zou worden gesproken, waaruit onomwonden bleek, dat ook aaar het gevaar gezien werd van de riohting, waar de tegenwoordige Regee ring heen wil sturon. Het heeft niet mogen zijn. De Minister vindt de strenge door voering der tegenstelling noodzakelijk, on vermijdelijk; hij vindt haar prachtig." Het verzet van prof. Fabius tegen verzekeringsd wang blijkt gcoeeld te worden dooi ds. Sikkel, die in „H o 1- lands Kerkblad" schrijft, dat het geen goheim is, dat vele anti-revolutionnai- ron in ons land met prof. Fabius instem men. Maar geen geheim ook, dat hot in de huidige omstandigheden uiterst moeilijk cn onaangenaam is do bezwaren tegen dr. Kuypeis ontwerp uit te spreken, omdat vele partijgenooten meenen, dat do inge nomenheid met het Ministeric-Kuyper aan allo publieke besproking der wetgeving uit het oogpunt van beginsel het zwijgen moet opleggen. Evonwel zegt ds. Sikkel al is het getal dergencn, dio zich op de zo wijze anti-rev. gevoelen, groot, hun gewicht cn hun waarde ia liet niet. Zij gevoelen zich soldaten en willen strijden, maai hun strijd dreigt mechanisch te worden, en dat is een Christen onwaardig. „Wij gclooven geen oogenblik, ver volgt hij dat een wet op dc ziekto-vcr- zekcring, zooals die thans voorgedragen wordt, ©n verdere wetten, die in dozclf- do lijn mochten liggen, in onzen tijd in Nederland als wet zullen aangenomen wor den. De tijd en het hart vragen om zede lijke vorhoffing en meeiderc v r ij in aki n g van hot 1 cv o n, bepaald ook van den werkmanom den prikkel cn het schild der wet voor dc werking van het vrije initiatief, met verplichting aan den mcerdeie en sterkere door Overheid en wet, om don mindere en zwakkere r e o h t te doen. Staatsreglementeering van het vrije per soonlijke, huisclijko loven van een enkelen stand of van alle standen, zij kan in den weg der revolutie dooi de ovorheersching der Sooiaal-Democratie of door de abso lute alleenheerschappij van een overweldi ger ons deel worden. Maar bij vrije keus .an een nuchter Christenvolk trekken we zulk een dwangbuis zelf niet aan, noch trokken we het aan aan een stand, die juist vrijgemaakt moet worden. Dit kan dan ook allerminst dc bedoeling van deze Regeoiing zijn, al kwam haar wetsvoorstel in bedenkolijken vorm uit." In „D© H r v o r m i n g" tchrijft „Cen sor" het volgende: In dc M a r t h a-s ti oh ting te Alfen a./d. R ij n worden ruim een 300 tal arme kinderen niet al'-een zeer rechtzinnig, maar, naar wij vertrouwen, ook zeer liefdevol op gevoed. Het is een werk dor barmhartigheid, iu veel opzichten zeer t© prijzen. Ei is echter een maar. Do directeur verspreidt maandelijks een blaadje, handclendo over haar belangen, en zendt dit ook aan andersdenkenden, waardoor ook ik er een ontving. In het laatste, hot Novembcr-blaadjo, tracht hij zich t© verdedigen tegen een aan val, omdat hij had geschrevende open bar© school voert naarliet h e i d o n- d o m. Had hij geschreven naar het ongeloof, wij zouden het van hem ccnigszine kunnen be grijpen, maar hob hoot naar het heidendom. Waarom? Is dit nog erger on moet hot daarom nog sterker indruk maken? En hoo wordt nu die bewering toegelicht? Beweerd wordt, do wetenschap stelde zich ton doel de heileouw te doen dagen, o.a. en vooral door uit alles1 en overal don godsdienst to bannen. Dit heet gelukt, on nu wordt als vrucht daarvan aangewezen: vergroot moeten worden do gevangenissen, do krankzinnigengestichten, enz. Materiar list worden do jongeren, bandeloos do schooljeugd. Overvol werden do daarom opgerichte opvoedingsgestichten en omdat dezo onvoldoende zijn, moeten cr nu nog tuchtscholen bijkomon, enz., enz. Zoo de heer C. Geel. Het doet vragen: Wat gaat or toch om in het hoofd van iemand, die zoo kan en durft 6ohrijvcn? Begrijpt hij iets van de geeste lijke stroomingen, welke onzen tijd bcroo- ren? Heeft hij or nooit over nagedacht, dat juist zijn voorhoofd cn hart in zoovele op zichten zoo onaannemelijke geloofsleer zoo- velen in dc armen van het ongeloof voert? Beseft hij ook in het geringste niet, dat het grootendeels de vrucht is van hot in- 6trijd-zijn van die leer met do grootc ont wikkeling van de wetenschap? Ziet hij niet in, dat wij leven midden in een strijd tuseohen geloof en wetenschap, die zal moeten leiden tot ccn verzoening van die beide, zal niet het geloof gevaar loopen op den duur het onderspit te del ven? En als hij dezo dingen zelfs niet schijnt to vermoeden, is hij dan, spijt do voortrof fel ij ketc bedoelingen, geschikt te achten om i:i een dusgenaamd beschaafdo maatschappij aan het hoofd van een groot opvoedingsgesticht te staan? Vooral echter worden wij gedwongen to vragen: Wat gaat er om in zijn hart? Vandaal zijn do uitgangen des levens, cn als die bron troebel is, hoo zal men dan an deren bezielen met de ware gezindheid? 1 En wie zal betwisten, dat dezo onzuiis, aAfc1 er zoo oppervlakkig, zoo onjuist, zoo onbillijk, zoo liefdeloos wordt geoordeeld 1 Dit hier nader to botoogen mag overbodig geacht worden. Daarom nog slechts dit. Hoopt dc directeur op ruime medewer king van andersdenkenden, laat hij dan in zijn blaadje een anderen toon aanslaan, of het anders ailleen toezonden aan geestver wanten. Men is onder dc onzen licht ge neigd een goed werk te tteunen, al deelt men niet geheel in de overtuiging van lwn, dio het tot-stand-brengen, maar dan zal men toch op den duur een billijker en juis ter on liefdevoller oordcclen verlangen. Onder het hoofdVermaan tot cen suur zegt „De Maasbode": Onder het opschrift: „Het leven in do Hofstad" schiijft „Senior" o. a. het vol gende „...waarom maakt de burgemeester (van 10) „Dat maakt heel wat onderscheid, en 'niet alleen voor u. 't Spijt mij, dat ik u verlaten moet, maar ik ben het verplicht aan mijzelf. Na de positie, die ik bekleed heb, kan ik mijn vrienden en kennissen niet meer onder de oogon komen, nu ik iu zulke ordinaire omstandigheden verkeer." „Dus je wilt omzien naar oen anderen millionnair vroeg Harold, rood van toorn. Hij kon zich niet goed voorstellen, hoe hij het maken moert zonder Fibbert, doch zijn beleed igende trots kreeg de over hand. Het sarcasmo trof geen doel. „Mililionnairs vindt je niet eiken dag," zei Fibbert bijna treurig, ,,'t Is hard voor mij, meneer. Verandering van gewoonten op mijn leeftijd is geen kleinigheid. Doch n kunt het gedeeltelijk goedmaken door een getuigschrift; een getuigschrift van u geeft wij - wat voor, vooral zoolang de kranten ©r over schrijven," voegde hij or nadenkend bij. „Verlies dan maar geen tijd, anders be ginnen ze weer over iets anders. Een maand |duurt veel te lang." „Dus u wilt mij eerder laten gaan.?... 'e Mant1 gezicht klaarden op. ..Vanavond, als je wilt, of zoo gauw als 'iik klaar ben met een lijstje van je deug eden te schrijven, 't Zou onmensohelijk zijn, je verdere carrière in den weg te 6taan." „Dank u wel, meneer," was1 al wat de trouwe dienaar van zeven jaren te ant woorden vond. En in de verontwaardiging van het ge zond verstand tegen exentrieko dingen, gaf hij tot afscheid nog een schamper advies aan den heer Seott. „U moogt wel aan de hotelrekening den ken, eer die te groot wordt, anders zoudt u in een moeilijke positie komen." En het zat; want op zijn wijze had Ha rold van Fibbert gehouden, cn was dwaas genoeg geweest, te meoncn, dat Fibbert ook van hem hield- Hij bleef echter in een alleronaangenaam ste stemming. Van naar Mgaan was geen sprake meer. Fibbert had don eersten twijfel bij hem gewekt. Ja, hij zou eens kij ken naar de rekening; tegelijk kon hij met den portier spreken over een nieuwen ka merdienaar. Hij had wol eens gehoord van menschen, die het deden zonder kamerdie naars, maar had moeilijk aan hun bestaan kunnen golooven. De portier was zichtbaar verrast. Hij had gedacht, dat meneer geen nieuwen bedien de zou nemen; maar natuurlijk als meneer het wenschte Meneer wensohte het, hoewel uit zijn hu meur door don onderzoekenden blik der zwarte oogon. Zou er een gesprek hebben plaats gehad tusschen den vertrekkenden knecht en dit waakzame individu De kamerdienaar kwam, een bijna even indrukwekkend wezen als Fibbert. Hij vroeg dadelijk een maand voorschot. Harold was intusschen, door verschillen de berekeningen, tot de conclusie gekomen, dat hij het wel kon doen met twee kamers in plaats van vijf en aan -de table d'hóto ©ten in plaats van zioh te laten bedienen in eenzame grootheid. Hij zonk diep in de oogen van het ho telpersoneel, maar 't nieuwe van den toe stand had iets vermakelijks voor hem. En van financieel© moeilijkheden was geen 6prakc. Hij kon er na veertien dagen nog best in slagen zichzelf te overtuigen, dat hij ge noot van dit rustige leven zonder eonige verantwoo rdelij khoid Dat rustige echter eindigde met een schok. Op zekeren dag in het Louvre Jioorde hij eensklaps: „Monsieur Hanroulden hij zag zijn ouden leeraar monsieur Guillaume naar hem toe komen met alle teekonon van blijde verrassing. Do Franschinan begroette hem met de opgewondenheid, aan zijn landaard eigen, en deed, of liet grootste geluk hem bescho ren was. De verklaring kwam weldra in den vorm van een kort, koortsig verteld relaas. Een heel gewoon geval, maar altijd even treurig voor hen, wien het aangaat: een verloren zoon, die zioh vergrepon had aan het geld van anderen en op het punt stond, schan de over zijn familie to brengen. Allct1 soheen verloren; maar zie, 'daar bracht do Voor zienigheid den vader in de nabijheid van den cemigen man, die kon helpen, en wiens hart cr goed genoeg voor was. Harold had nog geen woord gesproken. „Heeft u do kranten dan niet gelezen?" vroeg hij, bijna onvriendelijk. „De kranten? Quelle idéé! Ik heb geen tijd gehad te eten l Elke minuut ging zoek met die ongelukkige zaak." „Dus u weet niet, dat ik niet langer zoo rijk ben?" Monsieur Guillaume zag Harold angstig aan. „Des1 pcrt.cs? Geld verloren? Toch niet veel, hoop ik?" „Hoeveel is er noodig?" vroeg Harold kortaf. „Drieduizend franken," fluisterde do Fransohman. Een paar weken geleden zou Harold die som wel in zijn zak gehad bobben. Maar nu? Dien morgen juist had hij zijn kas cons opgemaakt, 'fc Was1 verontrustend, zoo weinig als er overschoot van do tweohon- derd vijftig pond, waarmee hij hot nog twee maanden moest doen. ,,'t Spijt mij, maar ik heb het niet," zei hij langzaam, zich nu heel schuldig voelend. „Geen drieduizend franken! U? Och, u schertst! Wat kan dat beteekenen voor u?" En Harold vertelde nu zijn geschiedenis. Hij zag onderwijl' den opgewonden glans verdwijnen uit de oogen van den kleinen man en toen hij zweeg zei deze: „Dus u kunt niets doen?" „Niets, vrees ik." Pijnlijke stilte. Guillaume keek versuft om zich heen alt1 iemand, die niet weet, hoe hij weg zal komen. Harold werd diep ont roerd. „Wacht ©von 1" zei hij. „Misschien kan ik toch iets doen. Ik zal mijn neef schrij ven; hij is een groot philantroop en veel practischer dan ik ooit was. Hij zal zoker het geld tturen." „Dank u," klonk weifelend het antwoord, „'t is lief van u, maar het komt te laat... Als 't geld er morgen niet is, dan... dan... „Ik zal telegrafeeren." Dit kwam cr uit zonder overtuiging, want Harold -wist niet eens, waar Algy te vinden was; het laaste krantenbericht zei, dat dc nieuwbakken millionnair vertrok ken was naar con badplaats op het Vaste land. Guillaume scheen liet te raden zonder te antwoorden, mistroostig, ging hij heen. Harold staarde het tjofeJl© mannetje na, en opcons herinnerde hij zioli een gesprek met Agatha, waarin zij gezegd had, dat het toch ccn heerlijk gevoel moest wezen, nooit „neen" behoeven te zeggen. En nu had hij „neen" gezegd voor het eerst van zijn levon. Zou het altijd zoo bittor zijn? II. „Kan de oontcssa mij ontvangen? Hier is mijn kaartje." Op liet stukje karton rtond in kleine lettors: ,,H. Scott." „Do oontessa ontvangt iedereen," ant woordde dc knecht in kleurige li rei. „Wilt u mij maar volgen?" Een paar minuten later stond Harold in een ruim vertrek, wit met goud gedecoreerd met talrijke kostbare fcriri'.derije aan da wanden. De vloer was als een spiegel, waar in hot geel' brokaat der renaissance meube len werd weerkaatst als in water. Er stonden zeker zes sofa's en drii dozijn' stoelen, meest langs dc muren gerangschikt; ze gingen bijna verloren in de kolotaalo ruimte. Het was een vorstelijk salon. Door een der hooge boogvensters genooc Harold het uitzicht op een heerlijk land schap, dat het was in hot midden van Maart in volle lcnteglorie prijkte. (Wordt vtrvolffé.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 5