Toch óók feest gevierd.
N2. 13737
Derde Blad.
3 December 1904.
Van den grooten Sint
en een kleinen Jongen.
Er was eens een kleine jongen, die Louis
gedoopt was, doch. gewoonlijk aangeduid,
werd met Wiet je, nu en dan zeiis met
(Pierewietje of dergelijke varianten-
Hij was zes jaar, acht maanden en twaalf
dagen oud, toen Ej, het liep tegen Sint-
[tTicolaas een onweerstaanharen lust in
feich voelde opkomen, om aan den goeden
Sint, 'die alle brave kinderen op zijn feest
met zooveel milde liefde gedenkt, een lao*
gen, mooien brief te schrijven.
Een gioot vel papier was spoedig gevon
den; met de hulp eener dienstvaardige
hand werden fraaie rechte potloodlijnen op
het papier getrokken en bevend van aan
doening schreef onze kleine man, terwijl
zijn tongetje zachtjes de richting der pen
volgde, zijn blond kopje van links naar
rechts, van rechts naar links boog, den vol
genden balangwekkendcn epistel:
„Aan Mijnheer den Bisschop
Sint-N icolaas.
1 Ik neem de pen op, mijnheer Sint-Nico-
laas, om te schrijven, dat ik denk, dat U
mij iets brengen zult; wat moois, veel moois.
>'t Is gauw Uw feest. U mag dat zeker niet
•vergeten. Het andere jaar heb i~ een paard
gehad met vier pooten en een tangen
staart, i.u zijn c.e pooten kapot en do
staart is heel dun en klein geworden. Door
'eén ongeluk, waar ik niet voor kon. En het
arme paard ook niet Een trom kreeg
ik ook en een trompet ei. bceken vol met
prenten en lekkers. Er is weinig meer van
over. Ik ben dit jaar bijna altoos braaf ge
weest Vra- het maar aan mama; z'j weet
'het beter dan papa. Mijn lessen heb ik wel
niet altijd gekend, maar ik kende ze toch
wdl, goede Sint. Vandaag heb ik ze al beter
gekend, wel niet allemaal, want ik mag
niet jokken, maar toch beter can vroeger.
Ik beloof U, dat het nog heter zal gaan,
en dat ik goed zal leeren. Dag, Sint-Nico
laas, en vergeet niet dat het gauw Uw feest
is. En Pietermanknecht en het paard ook
gegroet."
j Zoo ongeveer schreef het kleine Wietje,
veel fouten en hier en daar van zenuwach
tigheid een inktvlekje makend, aan den goe
den Sint-Nicolaas, cie alle brave kinderen
op zijn feest met zooveel milde liefde ge
denkt.
Toen de avond van den rijfden Decem
ber kwam, plaatste hij een zijner sriioen-
Hjes onder den schoorsteen; een weinig
hooi zat ©r in voor een schimmel, waarop
Sint-Nicolaas over de daken rijden zou, en
- boven op lag de brief.
Vast nam onze kleine man zich voor, bij
het slapen gaan, dat hij zich taai houden,
den ganschen nacht wakker blijven en luis.
•teren zou.
Doch hóe zijn knuistjes den slaap uit de
oogen poogden te wrijven, het baatte niet:
Klaas Vaak overwon en Wiebje aluimerce
in en droomde.
Waarvan is gemakkelijk te raden.
Het was nog schier donker, ais hij wak
ker werd, uit zijn bedje wipte en zocht,
tastend m het duister, wat de goede Sint
gebracht mocht hebben. Een sabel voelce
hij en een schako en een geweer, een pa-
troontasch, een groot, nieuw paard, stevig
op vier pooten staande, en prentenboeken
en lekkers en eindelijk nog een grooten
brief, grooter dan zijn papa ooit ontving.
Die brief stak in een enveloppe, waarop
met grooto letters geschreven stond: „Sint-
Nicolaas aan zijn kleinen vriend Louis of
Wietje."
Met 'do schako op, do patroontasoh over
zijn hanssop, het paard onder den
arm, het overige zuchtend en zweetend in
zijn handjes klemmend en den grooten
brief van Sint-N icolaas tus9chen de tan
den, klautcide hij op het bed zijner ouders,
die evenals hij verbaasd stonden over al
het moois, dat zdj in de schemering onder
scheidden.
Licht moest er aangestoken worden, om
'den grooten brief van Sint-Nicolaas te le
zen, die. zeer mooi geschreven was.
„Ik wist wel, dat hij antwoorden zou",
sprak onze kleine baas vol trots, en hij las
„Beste vriendje. Ik meende eerst een
gard in uw schoen te leggen, maar cr werd
mij verzekerd dat gij slechts nu en 'dan stout
zijt; dat gij voortaan heel br;.af zuh wezen.
Ik heb daarop gezegd: Nu goed, want uw
lange brief deed mij zooveel genoegen.
Maar^ niet alles hobt gij opgebiecht in
uw brief. Of hebt gij niet vergeten, dat gij
do leelijko gewoonte hebt, om op de knieën
te kruipen, zonder eerbied voor uw beste
broek zelfs, zoodat uw broeken heel gauw
slijten en mama knorrig worot? Evenmin
hebt gij verteld, dat gij liever snoept 'dan
vleesch te eten; dat gij liever suikergoed en
lekkers hobt dan een boterham of soepdat
gij soms schreeuwt als gij gewasschen
wordt, niet uit uw warme bedje wilt bij
wijlen, voorgevende, dat het nog geen tijd
is, of dat gij een beetje ziek zijt.
Dat alles is leelijk, heel leelijk. Wanneer
men zes jaar, acht maanden en zooveel da
gen is, mijn jongen, dan is men al groot,
een heele man. Gij gaat al naar school,
naar de kindorkerk. Bintoenkort telt gij
zeven jaar, komt gij tot de jaren van ver
stand. Op dien leeftijd moet men altoos
braaf rijn. Dat is echter niet gemakkelijk
en daarmee moet gij nu al beginnen. Dus
goed leeren, niet meer over den vloer krui
pen, graag vleesch en soep en boterhammen
eten, weinig snoepen on gaarne met andere
kinderen meedeelen.
Vaarwel, vriendje I Ik heb haast. Nog
vele winkels moet ik bezoeken, vooral die,
welke hun koopwaar in het „Leidsch Dag
blad" hebben aangekondigd. Daar wil ik
nog een heelen voorraad opdoen voor ande
re brave kinderen.
Pietermanknecht en he>t paard laten
u groeten- Het volgend jaar kom ik terug,
als gij woord gehouden hebt en braaf ge
weest rijt.
Uw vriend
SINT-NICOLAAS."
Hoe gelukkig was onze kleine man dien
ganschen oagl Gelukkiger nog met zijn
grooten brief van Sint-Niolaas dan met
speelgoed en lekkers.
Zijn oogen waren nog niet geopend en
het paradijs der naïeve kinderlijke bewon-
dering, van het gelukkig hopen en gelooven
ging nog nieft verloren door het eten van
dein boom der kennis.
Heer lij 1: o tijd Zalige dagen I
Hoedanig zal het met u geschapen staan
onder dat opricht-, kleine Louis, wanneer
het volgend Sint-Nicolaasfeest nadert?
Misschien zijt ook gij dan een kleine scep
ticus geworden
Misschien heeft een vroegwijs mannetje u
bespot, uitgelachen over uw onnoozelheic;,
uw lichtgeloovighcid, waarover gij dan hej-
medijk blozen zult. „Dat gaat naar het ze
vende jaar en gelooft nog, dat Sint-Nico
laas te paard over ^aken en schoorsteenen
rijdt
En de hemel, die rich weerspiegelde in
de kinderziel, sluit zich eensklaps. Er ia
iets gesprongen', iets, waaraan wij tever
geefs een naam pogen te gevoneen ge
heimzinnige band tusschen de onstoffelijke
kinderziel, rein en onschuldig, en do on
stoffelijke wereld.
Ook dat ia een verloren paradijs, waar
aan wij met stillen weemoed blijven geden
ken, alg de jeugd reeds voire, verre achter
ons ligt.
Hoe en wanneer verandert het kind, de
vreugde onzer ziel, de zaligheid onzer
oogen, plotseling in eon kloin, ondeugend
mannetje?
Wanneer de lange rokjes tegen broek en
kieltje verwisseld worden?
Geenszins! 't Is wanneer een ruwe hand
den blijdsten aller droomen verstooit en de
kille werkelijkheid het teerste en heiligste
der idealen neerstort van zijn voetstuk.
Zalig do eenvoudigen van harte
Moogt gij altoos tot die eenvoudigen be-
hooren, kleine man, wiens kinderlijk geluk
bet geluk dei' ouderen is
(EEN ST.-NICOLAAS-VERTELLING).
Het was een koude avond op dien St.-Ni-
colaag van het jaarReeds den ganschen
dag had het gesneeuwd, zoodat de straten
overal met een dik, wit kleed bedekt waren.
De voorbijgangers liepen zoo vlug zij kon
den, want thuis wachtten hun immers een
warme kachel en vroolijke gezichten 1
Doch niet alle mcnschen waren even
gelukkig en blijdat kon men die kleine
bedelares, die daar ginds op den hoek der
straat stond, wel aanzien.