De geschiedenis van den schoen. j Maar als hij ecaig vermoeden van de toe- dracht der zaak had gehad, zou hij zijn vrouw wei ieta arders hebben aangezien. Een paar weken later aanvaardde Lenz de lang voorgenomen reis naar de hoofd- istad. „Kijk, kijk," zeiden de menscben, ,,het (Was dan toch waar van dien schat!" „Hij heeft gelijk", zei do burgemeester *tot zijn vrouw, „beter dat hij het geld ver- jbrast, dan dat het ten slotte nog wordt (gestolen Zij efn baar vriendinnen zeiden niets. |Toen echter ieder van de dames een mooie /prentbriefkaart met hartelijke groeten van jLenz ontving, co rongen zij van woede haast jtilt haar poezelige huidjes en verscheur den het arme, onschuldige karton in dui- aend stukken. DE HUISMOEDER. Gezegend het huis, waar zij regeert Gelukkig het gezin, dat haar bescher menden, warmen adem over zich voelt /gaan. Goece, lieve huismoeders, dn.nl- en tegen, geluk en vrede zijn uw onderdanen; »gij haar koningin, zachtmoedigheid en Ivriendelijkheid uw wapenen. „Suavitcr in modo, fortiter in re." Dit (is de leus van uw leven, de zinspreuk van (uw huiselijke banier, I Goddank 1 Er zijn veel goede moeders, |die zacht, maar streng zijn. Streng in jhet regeeren, maar op zachtmoedige wijze. (Wie die lcun6t verstaat, kweekt liefde, ge- ,luk en innigheid in haar kuit'. Hoe weet een echte huismoeder te plooi en en te 6ohikken waar het noodig is; hoe iweet zij vaders door zorgen en moeite ge- Ifronst voorhoofd te ontrimpelen en glao1 •te maken, soms door één enkel zachtzinnig woord. Door een kleine oplettendheid ieder» hart te stelen. Moeders hand is in zulk een gezegend huisgezin overal zicht baar, maar gestadig zegenend, bezig. Tal van kleine huisgeesten heeft zij tot haar ,dienst; lieve kleine kaboutertjes, oie tot ■in de kleinste hoekjes doordringen en op haar bevel allerlei verrassingen bereiden.. (Voor het kleintje leggen zij stilletjes een of ander snoeperijtje voor zijn bedje, op dat, als het ontwaakt, de oogjes van den jBenjamin vriendelijk zullen lachen. Voor de grooten oneer de kinderen brengen ze hulp en raad bij hun lessen, bemiddeling 'en vredesonderhandelingen bij botsingen tmefc vader of anderen, 't It' ecu hedrleger 'van kleinigheden, dat moeder ten dienste 'istaat, om de banden des huisgezins zóó vast aaneen te snoeren, dat zo zich nimmer Jweer ontknoop en. Wie anders dan zij kan zulken invloed 'iuitoefenen Niemand 1 Heeft somt' niet een eenvoudig huisgebak de jongens uit het 'koffiehuis gehouden? Een gezellig te za- mon gepeuzelde kastanje met een gerookte 'sprot u beter gesmaakt, in huis, dan een 'p&té aux truffes de Périgord op een fcest- Imaal? En zijn niet juist die huiselijke avonden, waar moeders vriendel^r gelaat straalde en lachte, of haar onuitputtelijk geduld de kleinen bezighie'd, de grond slagen geworden tot de bestendiging van het karakter cn wezen van haar kinderen? 'De ware huismoeder is niet alleen de moe- ,der, de opvoedster ven haar kinderen, zo ;is tevens de vriendin van allen. Alles moet, alles mag moeder weten. De jongeling, die, nauwelijks op het glib berige pad der wereld getreden, een onbe- 1 radon stap doet en uitglijdt, wordt eerder terechtgebracht door het „suaviter in mo- 'do" dan door harde, 6trengo verwijten. Verstokt en hardnekkig zal hij ontkennen wat hij deed, wanneer vader liom bartch en driftig bejegent. Met de lippen opeengc- vklemd en de vuisten gesloten, zal hij alle verwijten aanhooren en geen schuld' bekon- non, maar als di zachte, kalme mooder- •hand op zijn hoofd wordt gelegd, als dat weerspannig hoofd langzao-i-aan wordt achterover gebogen en moeders lieve oogen, ,vol tranen, lang in de zijne 6taren, als nrndfllffir lippen zijn branoend voor hoofd raken en haar vriendelijke stem hem toefluistert: „Jonge®, kindl wat heb je nu gedaan? Beken bet, kind, voordat het ongeluk onherstelbaar is, kom 1 zeg hert maar, je vertrouwt immers je moedertje nog wel V' Oduizend tegen een, dat dan oe ijekortt om zijn harfc smelt, dat die starre nek zich buigt cn hij het hoofd in moeders schoot legt, terwijl zijn tranen van berouw zich met die van moederlijke angst en liefde vermengen. O, zachtheidSuaviter in modoWaarom begrijpen nog zoo weinig vrouwen uw kracht Er is veel geestkracht toe noodig om zacht te zijn het is het deel der vrouw; haar sterkte in haar zwakheid. Waarom zouden we echter ook niet eens' lachen oei de eigenaardigheden, de kleine, belachelijke dwaasheden, die elke goede huismoeder min of meer aankleven? Grappig zijn ze, maar beminnelijk te vens. Is niet moeders onafscheidelijke stof doek dikwijls een mikpunt geweest van on ze vroolijkheid Het onophoudelijk aan haar arm bungelende sleutelmandje, was het niet een voortdurende bron van haspelar- rij, omdat meestal niet alle sleutels aanwe zig waren Wie zou niet eens mogen lachen om de angstvallige blikken, die zij op de zandige voeten van de een of ander richtte, die van straat af in de huis- of zijkamer kwam. Haar afkeer van sigarenatch op ce borden of van papiersnippers in den kolen emmer was werkelijk komisch, evenals haaf zorg om vooral geen stukje van het beste eet- of theeservies onnoodig te gebruiken of het zilvergoed meer te poetsen da a ver liet slijten van het edele metaal wel wenschelijk was. Een nat in den stander gezette parapluie is haar een gruwel en een haastig doorge sneden paktouwtje ontstemt haar boven mate. Timmerlui of metselaars in huis doen haar kippenvel krijgen, stukadoors in het bijzonder. Schilders of liever hun verf ziet ze daarentegen gaarne, want een pot groene en roode verf, door haar in beslag genomen, geeft onmiddellijk een opknapping aan alle emmers en aardappelenbalkenAl lijdt een oude huisjapon schipbreuk op die groene, olieachtige massa, al beweent een halfsleten scho,rt met bloedige tranen de meniekuur, al wordt een gepens' nneerde nagelschuier een sehilderkwast, zij schildert en verft, omdat de verf nu eenmaal in huis is en de boel er van opknapt. Ze stoort zich niet aan het „zonde van de speciedat de schilde) s- knecht binnensmonds pruttelt, evenmin als zij de treurige blikken van den behanger op merkt, wiens plaksel ze 1 ermorst heeft om met eenige meters behangselresten en ran den, doozen en kistjes te veredelen. Waarlijk, we mogen om al die kleinighe den lachen, maar we moeten ze liefhebben ook, want het zijn: Les défauts de ses qua- lités, en juist die kwaliteiten zijn zoo schoon, zoo zegenrijk voor iedereen, die het geluk heeft, een goede huismoeder in zijn woning te mogen eeren. Ook de schoen heeft een geschiedenis, evenals elk ander kleedingetuk. Wat een verschil bestaat er niet tussehen den een- voudigen, uit een stuk leer bestaanden riemschoen der Germanen uit de oudheid en de elegante schoentjes der moderne mo de-dames Een stuk leder of dierenhuid, de me<t haar bedekte zijde dikwijls naar buite® gekeerd, waarvan de kanten dan tot riemen versneden werden, welke op do wreef, of als zij lang genoeg waren nog om den enkel werden geknoopt, vormde reeds een doelmatige voetbekleeding. Toen was de schoon nog geen luxe-voorwerp. De man nen, evenals de vrouwen de priesteres- een, d/ie barrevoets liepen, uitgezonderd bedienden zich van deze soort schoeisel, die als de allereerste vorm van den schoen is te beschouwen. Eenige honderden jaren later speelde deze voetbekleeding een ge wichtige rol in de boerenoorlogen. Deze schoen bleef lang in gebruik, want op af beeldingen uit den Karolingischen tijd ziet men neg mannen en vrouwen, 'die ze dragen. Ten tijde van Tacitus waren de schoenen der Germanen zeer eenvoudig, bijna zonder kleur of versiering vervaardigd, docii de veroveringen der Germanen op 'de oude be schaafde steden leverden hun zonder veel moeite groote schatten van edele metalen en steenen af. De opkomende beschaving bemoeide zich ook met het schoeisel. Men maakte nu schoenen uit het kostbaarste materiaal, met goud en zilver bestikte ran den, verguld leder of bewerkt goudlaken, en men overlaadde den schoen met strikken, met edelsteenen bezet, en gespen uit zuiver goud. Tot het ornaat der koningen e® vorsten behoorden ook een paar goudschoenen en in den bruidsschat van een vorstendochter mochten een paar staatsschoenen niet ont breken, die er ook een kostbaar bestand deel van vormden. Natuurlijk konden slechts de rijken en voornamen zich zulk een weelde veroorlo ven; de minder bevoorrechten moesten zich nog steeds met den eenvoudigen schoen tevreden stellen. De Karolingische tijd bracht eenige ver eenvoudiging. Met een zucht van verlich ting liet de voorname dame het stijve, zware gewaad van de schouders glijden, dooh den vergulden schoen trok zij nog niet uit. Daar de zoom van haar gewaad gewoonlijk den voet bedekte, zien wij op verschillende miniaturen uit dien tijd, dat de jonge schoonen goed de kunst vei ston den zeer bevallig haar kleed zóó op te lichten, dat haar in bontgekleurde schoen tjes stekende voetjes zichtbaar werden Van eenvoudigere® vorm was de onkel schoen, die juist tot over den enkel reikte e® van zwart, rood of blauw leder gemaakt was. De strengere zeden der volgende tijden verboóon het om den voet te laten zien, zoodat hij steeds onder het kleed verborgen bleef. Jammer voor ce sierlijke voetjes, die, zoo was dit door de mode voorgeschreven, klein en welgevormd moesten zijn. De schoenen moesten hooge hakken hebben, zoodat onder do holte gemakkelijk <?en vo geltje door kon vliegen. Doch de dames konden toch niet nalaten een weinig baar overkleed op te houden, om met buQ fijn geschoeide voetjes te pronken. De kunst van de schoenmakers was Teedv tot een zeer groote hoogte geklommen. Zij verstonden de kunst om uit het fijnste, zwarte leder, uit zijde of goudlaken, prachtige, goed fluitende schoentjes te vervaardigen, die rijk met paarlen en kost bare steenen werden bestikt. Gedurende de geheele middeleeuwen bleef het. kostbare Spaansche leder, oat in hoofdzaak uit Cor dova kwam en wit of rood gekleurd was, zeor in trek. De nu volgende puntschoenen stellen zeer duidelijk de tyrannie der mode en de elaafsche gehoorzaamheid harei onderda nen in het licht. Deze dwaze en belachelijke mode vond' evenwel een algemeene ver spreiding. Een anekdote schrijft de uit - vinding van dezen schoen aan graaf Fulko van An jou toe, die reeds in 1087 zijn om geving er door in verrukking zou hebben gebracht. De eigenlijke bloeitijd echter was de 14de en 15de eeuw, toen de punt van den schoen door zijn lengte den stand van den drager of draagster aanduidde. Een dame van stand had minstens een ruimte van twee voet voor haar schoéisel noodig. Zeer teekenend was de Fransche naam „poulai- nes", steven van een schip beteekenend, terwijl men ze in Engeland „crackowes" noemde. Was de voorname dame eerst ge dwongen haar voetjes te verbergen, nu moest zij haar kleed van voren korter ma ken, om niet met. de punten van haar schoenen in de plooien van haar kleed verward te raken. Wat men er echter aan den voorkant afnam, werd er aan de ach terzijde bijgevoegd: zoo ontston 1 de sleep/' De heeren bevestigden zeer spoedig de punt met een kettinkje aan de knie of beschut-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 10