•fa-- wa fii,iiiiaiJ,x1* rffl pi
N£. 13713
5 November 1904,
BE „HOFDAME."
Derde Biad.
Mr£*CK»p^w^
Lola was on weerstaan ..aar, daarover
was iedei het eens. Klein, knap, lief en
slank als een feeënkoningin uit het sprook
jesland, veroverde zij stormenderhand alle
haiten. Als zij lachte, dan lachte het ge-
heele sanatorium, en als zij bedroefd was,
treurden allen over de heele linie.
Wie ze eigenlijk was wist niemand. In
bet vreemdelingenboek was ze ingeschieven
onder den naamMevrouw Lola Kowa-
kowski, Rusland. rt drie zomers kwam
ze gezegeld tegen het einde van Mei in het
sanatorium op het hooggebergte en ver
trok tegen het eind vn Augustus weer.
Zij kwam steeds alleen, had slechts een
enkelen koffer bij zioh en een giooten,
grauwen Deenschen dog ,die haar als een
schaduw volgde, waar zij ging of stond.
Doch het geheimzinnige, dat haar om
gaf, deed haar aangenaam, klein pcisoon-
tje dubbel aantrekkelijk schijnen en nie
mand trachtte uit nieuwsgierigheid haar
uit tc hooreu. Als dooi een zwijgende
overeenkomst was ze de beschermelinge van
ieder en was zij goedig tegen allen.
Tijdens haar verblijf in het sanatorium
woonde zij boven onder het dak, in twee
kleine kamertjes, die op het zuiden lagen.
,,Ik houd zooveel van de zon," zei zo
een weinig weemoedig.
„Wij hebben zoo zelden zon in Rusland."
Zij lachte zoo helder als een kind, had
de grappigste invallen en zeide de zonder
lingste dingen met het natuurlijkste ge
zicht van dc wereld. Eens kocht zc in de
stad voor tien kronen confituren en liet
dc dames in het sanatoiium vrij er van
eten. ZijizeJf roerde geen enkel stukje
aan. De meeste dames werden onpasselijk.
Toen zij zag, welk ongeluk haar vrijgevig
geschenk aangelicht had, riep zij vroolijk
uit:
„Gelukkig, dat er ten minste nog meer
onverstandige mensclien zijn: ik geloofde
altijd, dat ik alleen dom en gedachtcn-
-oos was."
Haa-r grootste pleizioi was het, als zij
een van de pensionnaires er toe kon bren
gen, boven in de muziekzaal op den schoo-
ucn vleugel iets vooi te spelen. Zij dank
te dan met een stralend gezicht voor iede
re afgetrommelde wals en genoot iederen
toon, teiwijl ze in de sofa lag en Dc-mi-
doff's haar hond kop op haar knie
rustte.
Wij geloofden daarom natuurlijk allen,
dat zijzelf niet spelen kon. Op zekeren
dag waren wij de berghelling een eind
afgedaald, om den ondergang der zon be
ter to kunnen waarnemen. Lola was alleen
op de veranda achtergebleven.
Hoe groot was echter onze verwonde
ring, toen plotseling een vloed van tonen
over one heen bruiste, zóó machtig mooi en
zóó vol kunst gespeeld, dat wij elkaar spra
keloos aanstaarden.
Ik sloop naar boven en vond onze klei
ne feeënkoningin aan den vleugel, waar
aan ze met haai kinderhanden heele cas
cades dansende tonen ontlokte.
„Maar, mevrouw Lolal" riep ik over
weldigd uit.
Zij bral: haastig met een paar vlugge
slofcaccoorden af en wendde zich tob mij.
,,0, nu zal ik zeker niemand meer er
tce kunnen krijgen mij iets voor tc spelen,"
zeide zij treurig; „dat is jammer."
Op zekeren dag liep een paard op onze
hoogte, dat op een ettelijke mijlen afstand
gelegen hoeve hoorde. Geen van de pension
naires kon rijden en geen een had lust
het paard den langen weg achter zich aan
te trekken.
Plotseling riep Lola: „Wacht even, houdt
het nog een oogenblik vast!" en verdween
in huis.
Na tien minuten kwam ze terug in een
lang rijkostuum van blauwe stof.
„Mijnheer," zei ze tot mij, „help mij as
jeblieft toch op het paard, ik ken den weg
naar Rygaaid heel goed on zou niet wil
len, dat de eigenaar zich eerst lang onge
rust maakt over zijn p ard."
„Maar, Lola," viel ik haar in de rede,
„wij hebben immeas geen zadel en u kent
het paard immers in het geheel niet."
„O, dat geeft niets, ik rijd niet voor de
eerste maal op ongezadelde paarden en dit
is immers zoo lief als een lam."
Tegenspraak hielp niets. Ik hiedp 'de
lichte gestalte op liet paard; zij zat er op
alsof ze op den ïug van het paard was
vastgegroeid en haar sierlijke handen hiel
den dc teugels vast met dezelfde zekerheid
als de meest halsbrekende rhapsodie van
Liszt. Toen drukte zij dc jockeypet vast
over de weerspannige lokjes op het voor
hoofd, liep ons allen een vroolijken groet
toe en. reed weg over rotsen en stcenen.
Wij verkeerden gedurende den geheelen
middag in de grootste onrust over onzo be
schermelinge en de lunch smaakte niemand.
In t den namiddag kwam zij eindelijk in
eëh hobbelende! wagen aangeieden; naast
haar zat een oud boer.
„Het was heerlijk!" riep ze ons reeds
van beneden to gemoet.
De landbouwer op Rygaard was gelukkig,
toen hij zijn paard weer hadl
Toen zij daarna uit den wagen gestegen
was en v/eei onder ons op het terras stond,
door iedereen omringd en bewonderd, riep
zij luchtig uit:
„Gij hebt toch soms niet den geheelen
pudding opgegeten? Alleen om wat van
den pu ng te krijgen heb ik de uitnoodi-
ging ora op _„ygaard te blijven dinceren
niet aangenomen."
Men stelde haar gerust met de vei zeke
ring, dat in dc eetkamer nog meer pud
ding was dan zij verorberen kon, en Lóla
lachte met haar heldere kindei lach.
Een enkele maal slechts hoorde ik haar
ernstig praten. Zij was ziek en kon niet
de gewone bergwandeling met de anderen
maken. Zij had mij verzocht haar gezel
schap te houden, en wij hadden het ons
in do leeszaal gemakkelijk gemaakt.
Eeist zat ze rusti voor zich heen. te kij
ken naar het zonnige landschapdaarop
wendde ze zach plotseling tot mij met de
vraag:
„Zijt ge oöit tot iets tegen uw zin ge
dwongen?"
Ik schudde ontkennend het hoofd.
„Dat is ook vreeselijk," zeide ze huive
rende, „men vindt nergens rust, noch bij
dag, noch bij nacht; men is zoo gejaagd
Ik zag haar verrast aan. Zij ving mijn
blik op en weid bloedro I.
„Bekommer u niet over wat ik daar zoo
even zeide, mijnheer do candidaat, ik ben
immers ziek, misschien zieker dan ikzel!-
weet..."
Ja, ze zag er werkelijk ellendig uit, maar
hot was minder naai' licliaain dan haar
ziel, die leed, naar' het me toescheen.
„Hebt ge de nieuwste berichten uit Rus
land gelezen?" vroeg ze daarop on verschil-,
lig. „De Tsaar en de minister zijn nog al
tijd op reis, nietwaar?"
„Neen, ik geloof het niet," antwoordde
ik; „voor zoover ik weet, zijn ze in het
begin van deze week te St.-Petersburg te
ruggekomen."
„Wat zeg je?"
Haar oogen spelden zich wijd open, ter
wijl ze voor zich uit staarde.
„Is dat waai
„Voor zoover ik weet, ja."
„Dan is mijn vacantietijd ook voorbij,"
zeide ze toonloos. „Ik bon namelijk hofda
me," voegde zo er snol aan toe.
Ik antwoordde niet, knikte slechts en
dacht er het mij no van.
Tegen den avond kwamen de andere pon-
sionnaires moe en hongerig van haar lange
wandeling teiug.
Bij het avondeten verraste ons juffrouw
Lola met een grootc mand champagne-wijn.
„Mijn vacantietijd is nu spoedig voor
bij," zeude zij, terwijl ze haar vol glas op
hief, „en het is daarom, dat ik nu al mijn
lieven vrienden mijn warmsten dank wil
biengen. Wilt mij niet vergeten en wan
neer ge aan r_aj denkt, wilt dat doen in
vriendschap."
Behalve mij was er niemand in den ge
heelen kring, die iets bijzonders achter de
ze eenvoudige woorden zooht, doch ik las
daarin meer dan zij vermoedde.
Twee weken vei liepen eu juffrouw Lola
was nog altijd onder ons. Zij sprak in de
zen tijd slechts zelden met mij, zc ontweck
me zelfs. Niettemin was zc vroolijker dan
ooit.
Eens op een avond aan het souper zit
tende, ontviug zij een telegram. Zij nam
liet in ontvangst zonder een spier in haar
gelaat tc vcrtiekken, stak het in den zak
cd at rustig door.
Ik sloeg haar den geheelen verderen duur
van den maaltijd aandachtig gade, maar
haar schoonc gelaatstrekken vei raadden
niet dc geringste ontroering.
Na liet eten speelde zij ons iets voor op
den vleugel, schooner en inniger dan ooit.
en eerst te middernacht scheidden we 7a n
elkander.
Tegen drie uren in 'don morgen ontwaak
te ik door het rollen van een rijtuig, en
toen ik opstond, en in de morgenschen»-