No. 13707. LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 29 OCTOBER. - TWEEDE BLAD Anno 1904. PERSOVERZICHT. lijden, maar zeker blijft het allerbedenke- Iijkst den eersten stap te doen op een weg, die den druk der vermogens- en bedrijfs belasting bovenmatig hoog maken kan en daarmede do vorzoeking tot het doen van onware aangiften weer zooveel grooter. Do minister Harte heeft reeds eens in zijn driejarige miniaterieole loopbaan een wetsontwerp tot veihooging van den drank- accijns teruggenomen. Laat hij nog eens zich van deze liefde spenen. En ala hij blijft meenen, dat zijn voorstel aannemelij ker is geworden door het verband, dat hij heeft gelegd tussohen dit plan en dat tot het heffen van een voor ieder gelijk getal opoenten op de vermogens- en bedrijfsbelas ting, laat dan de Kamer hem genezen van dezen naïeven waan." De „Arnhomeoho Courant" vraagt of er bij de dekking van een geraamd te kort van ruim 3 millioen, door don minis ter van financiën on verwijld" noodig ge acht, nu zoo groote haast is, dat de opcen ten reeds in do Middelenwet opgenomen werden en tot de venhooging van den je- nevoraocijns tegelijkertijd besloten zal moe ten worden. Deze vraag aoht zij te meer gerechtvaardigd, nu tegen de voorgestelde middelen, afgescheiden van de bezwaren togen elke vorhooging van belasting, naar haar meening, ernstige bedenkingen in te brengen zijn. ,,In één opzicht," schrijft het blad, „be groeten wij het voorstel tot heffing van 5 opcenten op de bodrijfs- en op de vermo ge nabeJas ting met vreugde, omdat daar door van de zijde dor Regeoring do macht spreuk is te niet gedaan, door den minis- ten* Pieroon met zooveel nadruk verkon digd, dat op hot gebied der directe belas tingen de uiterste girens der draagkracht zou zijn bereikt. Die ban ie althans verbro ken, maar met de wijze, waarop dit ge schiedt, kunnen wij allerminst ingenomen zijn. Het heffen van opoenten op belas tingen is zeker wel de gemakkelijkste ma nier voor een minister van finanoiën om aan meer geld te komen, maar uit oeoono- misch oogpunt zoo al niet de slechtste, dan toch een der slechtste. Er is geen belasting, of in do toepas sing leidt zij tot onbillijkheden en tot on- ovenredigen druk, en dit is een der rede nen, waarom aan een samenstel van ver schillende soorten van heffingen de voor keur moet gegeven worden boven een im- pót unique. Aan dit algemeen gebrek ont snappen natuurlijk ook niet de bedirijfs- en de vermogensbelasting, en nu ligt het voor de hand, dat door een heffing van op centen do onbillijkheden nog grooter en de ongelijkmatige druk nog zwaarder wordt. Daarbij komt bovendien het niet te mis kennen gevaar, dat, als eenmaal met het heffen van opcenten begonnen ie, juist om dat de regeling en de inning zoo buiten gewoon gemakkelijk zijn, bij latere behoef ten der schatkist zoo licht op den eenmaal ingeslagen weg wordt voortgeschreden en die opcenten van lieverlede worden de sluitpost dor begrooting. 't Is hiermede in derdaad: oe n'est que te premier pas qui coübe. Daarom hoed© mon zdoh voor dien eersten stap Ook on bovenal een minister van financiën, dio op den naam van goed financier prijs 6telt, want het boffen van opcenten is, omdat hot zoo gemakkelijk is, een plomp middel, waarvoor niet do ge ringste kennis van belasting- en finanoie- wozon vereischt wordt. Voor de erkentenis, dat, bij gebleken nood, ook langs directen weg d© meer gegoeden tot do versterking dor middelen moeten bijdragen, zijn wij den minister Harto dankbaar, maar dit erkennende, was het zijn plicht geweest, een voorstel te doen tot wegneming dor in het stelsel onzer directe belastingen door de ervaring gebleken onbillijkheden, om daardoor te komen tot hoogere opbrengst. Zoo hij ai" niet do herschepping der ge splitste-inkomstenbelasting in een algemee ns en éénige aandorst, dan had hij reeds door wijziging der progressi©schaal de hoogere opbrengst kunnen verkrijgen zonder de onbillijkheid, dat de kleine in komens naar do bestaande verhouding even zwaar belast worden als de groote. Het is daarom te hopen, dat de Kamer de voorgestelde opeen ten-heffing niet zal toe staan, waar bovendien de behoefte aan versterking van. middelen nog allerminst vaststaat." Reeds alleen op dezen zelfden grond acht de „Arnhemeohe Courant" ook do voorgestelde verhooging van den jenever- accijns met 7 per H.L. ten eenenmal© on aannemelijk. De ernstigste beswaren tegen acoijnsverhooging zijn naar haar oordeel geenszins weggenomen. Daartoe rekent zij het gevaar voor toenemende smokkelarij. Verder spreekt zij van de inconsequentie om eenerzijde maatregelen te nemen, ton einde het gebruik van gedistilleerd te be- perkon, en anderzijds, met het doel om 's Rijks inkomsten te vermeerderen, den accijns te verhoogen; en van de vraag, of niet ten gevolge van accijns verhooging het gebruik in zulke mat» verminderen zal, dat het doel eener hoogere opbrengst van den accijns geheel gemist wordt. De Minister, zoo merkt het blad op, söhijnt ook in deze kwestie niet bijster vast van meening te zijn. Voorts merkt zij op, dat in de Memorie van Toelichting bij het nieuwe voorstel geen woord is te vinden over de grief, waaraan naar haar oordeel, vooral' tegen over dit christelijk Kabinet geen waarde ontzegd kan worden, dat voor de schat kist steeds meer geld zal worden geklopt uit de drankzomde. Verhooging van den drank accijns acht het blad volstrekt verwerpelijk en slechts in één geval toelaatbaar, nL in het geval van nooddwang, d. w. z. als „onverwijlde versterking van 's Rijks middelen" onver mijdelijk en geen andere uitweg te vindon is. Over de polemiek, waartoe het O v o r- ijeel'sch wetje aanleiding heeft gege ven, schrijft do Haagscho „Torenwachter" der „M idde 1 b u r gs ohe Courant": De uitspraak van een doctrinair-libe- raal, dat men dr. Kuyper dat bokje maar zoo niet kan „schenken", is te begrijpen, maar zooals heb nu is gegaan en dreigt vor der te gaan, ia van beide partijen slechte politiek drijven, met geen ander resultaat dan dat men heb parlementair prestige in de oogen van het publick naar beneden haalt. Vooral omdat, naar ik hoor, het geheel© begrootingsonderzoek dit jaar 'den stempel van „studie" draagt, omgezet in dikko Voorloopige Verslagen. Marine en Oorlog moeten ware boekdeel en vullen met opmer kingen van „sommige" en „enkele leden". Mij dunkt: het gezond verstand geeft h.er toch een grens aan. Het vragen naar in lichtingen ovetr een berichtje, dat onder „Gemengd Nieuws" als een ju we eitje prijkte, ligt took niet op den weg van do „enkele" en „sommige loden", die het Voorloopig Verslag vullen. Een onkel maal kan het er mede door, maar bot dreigt systeem te worden, en dat systeem moet ten lest» do geheele parlementaire machine stop zetten. Daar is het niet op ingelicht; op dien grondslag kan geen vruchtbare schriftelijke godachtenwisseling tusschen Regeoring en Kamer plaats heb ben. Want men bedenke wel: later bij de di6cus&iën komen de redevoeringen over het gemengd. Werkelijk, Kamer en Minis ters hebben toch wel wat anders te doen dan stylistische en oratorische oefeningen te houden. Ik ben over dit onderworp eenigszins uitvoerig geweest, omdat, naar al hetgeen ik er over hoor, het dit jaar bopaald allo perken te buiten moot gaan, en iedereen zich afvraagt: Waar moet het naar toe, als wij dit pad blijven bewandelen? Is het, menschel ij korwijs gesproken, mogelijk mot de begrooting op tijd, d. w. z. vóór Kerst mis, gereed te komen, als het zoo door gaat? Den 86ten November komt de Ka mer weder bijeen; alsdan moet nog het tech- nicum en de Lager-Onderwijs-wet in de afdeelingen. Vóór den 15den November zal men dan wel niet met de Indische be- grooting kunnen beginnen. Blij ren dus amper zes weken voor Indische en Neder- Landsclie begrootingon over of per week -1 zittingen, geeft 24 zittingen. Het zal dus direct wel strafexeroeoren worden met Maandag- en Zaterdagzittingen en a/vond- aittingen. Op den duur maakt dit de Kamer zoo vermoeid, dat er van een behoorlijke dis cussie geon sprake meer ie. Om niet to spreken van de ministers, die ook maar mensohen zijn, dus maar een zekere hoeveel heid arbeid afkunnen. Het resultaat ligt voor de hand: ver warde, vermoeiende, langdradige debat ten zonder pit of smaak of als de zenuwen geprikkeld worden: krakeel, incidenten en den aankleve van -dien. Maar een zakelijke be handeling is bij deze orde van zaken uitge sloten. „De Standaard" zegt, dat de inge komen berichten omtrent de werkiog van de Leerplichtwet aanvankelijk niet. ongunstig waren, maar dat men bij het gunstig oordeel van de eerste maanden niet volhardt. Veeleer, zoo schrijft zij, ontvangt men den indruk, dat teleurstelling op de eer ste verheuging is gevolgd. Openlijk toch komen velen er voor uit, dat do aanvankelijke opflikkering ten goede, in plaats van stand te houden, reeds nu aanmerkelijk is verflauwd; en sommigen schromen niet te erkennen, dat men mot dozo wet er achteruit, dan vooruit is gegaan. Eer achteruitgegaan, in zooverre het ze delijk plichtbesef, door den wettelijken plicht verzwakt, thans gebruik maakt van elke opening, om door do mazen van do wet heen te glippen. Achteruitgegaan n^et minder, doordien men thans „hinderlijke bengels", die heel do klasse bederven, niet meer van school kan sturen. Eveneens doordat do wet onpractisch niet rekent met de verschillende toestan den, en van behoeftige oudera het onmoge lijke vergt. Daarbij komt dan nog, dat de school hoofden wel slap moeten weren willen zo niet in conflict komen met de eischen van het leven; dat de schoolopzieners niet te straf willen optreden; dat de kantonge rechten do handen vol hebbenen dat de administratie van de Leerplichtwet zóói omslachtig is, dot er veel kostelijke tijd vermorst wordt, die beter kon worden be steed. Het ia te begrijpen, dat onder deze om standigheden wijziging van de wet bijna algemeen verlangd wordt. Hierbij verlieze men echter niet uit het oog, dat de toestand nu eon andere is ge worden dan vóór de invoering van deze wet. We waren, toen, althans wat hot abso luut verzuim betreft, op den goeden weg Hot prooont niet-schoolgaande kinderen tusschen de 7 en 12 jaar was al dalende, en trok men van het opgegeven aantal van 60,000 af do zieken, de gebiekkigen, de ter wil!» der vaccinatie wegiblijvonden, de schipperskinderen en hen, die huisonder wijs genoten, dan kon allerminst gezegd worden, dat de zedelijke factoren niet hadden gewerkt, of dat Nederland bij het buitenland vergeleken, een teleurstellenden indiuk maakte. Nam men daarentegen thans de wet ge heel weg, don zou 't gevoel van ontslagen te zijn van de wet vermoedelijk ten gevolge hebben, dat, nu het niet meer moet, men zijn kinderen dan ook maar niet naar school' zond. Op algoheele intrekking der wet wordt dan ook slochts dooi een zeer enkele aan gedrongen. Onder hen, die daarentegen slechts op wijziging aandringen, is tweeërlei stroo ming. Eenerzijds do strooming van de oude lofzingers van leerplicht, die willen door zetten, die do bepalingen willen vei scher pen, tegenover de ouders meer macht aan do echoolautoriteiten willen verleenen, en ook den rechter tot straffer en meedoo- genloozer optreden willen iien vei plicht. Maar ook anderzijds een strooming van hen, die, ons dunkt in wijzer zin, eer om gekeerd manen tot grootero mildheid. Zonder vooibehoud scharen we ons aan de zijde der laatsten. Waar reeds nu ge tuigd wordt, dat deze wet niet alleen impopulair is, maar dat men er mee speelt, zou het gewaagd in hooge mate zijn, om tot nog bedenkelijker verzet te prik kelen. Onder grootere mildheid zegt het blad in de eerste plaats te verstaan, dat het tot een regeling kome, die minder in conflict komt met de eischen van het leven; die meer iekent met verschil van toestanden; en die er op bedacht is meer door invloed, dan door dwang te werken. De schoolhoofden, zegt zij, zijn ongetwij feld de aangewezen mannen, die, in hun omtrek met de gezinnen en mot de publie ke omstandigheden bekend, de leiding in handen moeten krijgen; maar die bij die leiding dan ook niet te zeer door de wet moeten belemmerd worden, om te handelen naar eigen practisch inzicht. Goedwilligen, maar onmachtigen ouders moet men niet het leven zuur maken. Men moet hun tegemoet komen. Men moet hen niet in hun brood straffen. En vooral, men moet d© school zelve en het onderwijs zóó inrichten, dat het maximum van medewer king van de zijde der ouders mogelijk wordt. Plaatst men zich op dit standpunt, dan zal men omgekeerd, waar kwaadwilligheid en onverschoonbare verwaarloozing van het kind in het spel is, veel krasser kunnen op treden. Deze wet heeft de ouders in niet vertrouwd, en hierdoor is zo nu reeds op weg fiasoo te maken. Heb „Nieuws van den Dag" zegt» dat verbetering van de leemte, welke bij de bestaande bevoegdheid der post administratie in verband met de redactie van ons Strafwetboek bestaat, zoowel te verkiijgen is door wijziging van het Strafwetboek als door wijziging van de bevoegdheid der postadministratie. „Wij achten," zoo schrijft het blad, „het eerste beter. En wel, omdat de beoordee- liag van een in het Strafwetboek omschre ven feit aan den strafrechter toekomt, ter wijl do bevoegdheid van de postadministra tie in hoogste ressort berust bij heb hoofd van de postadministratie, d.i. de minister van waterstaat, handel en nijverheid. Werd dus de redactie van ons Strafwetboek ver ruimd betrekkelijk de verspreidingsmisdrij- ven, dan zou de rechter ook bij de verzen ding van één exemplaar kunnen beoordee- len, of een stuk van immoreelen of oprui- enden aard is, terwijl het voorstel der Re geering er toe strekt dit over te laten aan de administratie. Het is een terugtred en geen vooruitgang in het Staatsbestuur, om de bevoegdheid van de administratie uit te breiden ten aanzien eener materie, waar in een onafhankelijke en onpartijdige rechter bovenal noodig is. Het is zeer op merkelijk, dat op hetzelfde oogen blik, waar op door den minister van justitie gear beid wordt aan de voorbereiding van de administratieve rechtspraak, de minister van waterstaat voorstelt de bevoegdheid zijnor ambtenaren uit tc breiden over een gebied, waarin geen besturende, maar reohtsprekende taait moet worden uitge oefend." Zou het blad dus de voorgestelde aanvul ling, voor zooverre deze strekt om aanhou ding te bewerkstelligen van stukken, waar van do inhoud in strijd wordt geacht met de goede zeden, niet kunnen goedkeuren, nog veel minder kan het rich vereenigen met de beide andere motieven, welke tot aanhouding zullen kunnen leiden: de vei ligheid van den Staat en de openbare orde. De verzending van een niet gesloten 6tuk, zegt het, zal wel nimmer de veiligheid van den Staat in gevaar kunnen brengen. En wat hot begrip „openbare orde" betreft, dit begrip behoort naar zijn oordeel in deze aanvulling van de Postwet niet thuis. „Het begrip „openbare orde,"" schrijft het blad, „is zeer ruim; de Regeering acht zelfs een overtreding van een K. B., waar op geen straf meer staat, een daad, met de „openbare orde in strijd". Men kan vleze meening moeilijk bestrijden, omdat de om grenzing van het begrip: „openbare orde" aan ieders subjectief inzicht is overgelaten. Maar wel blijkt uit deze toelichting, dat dit begrip in deze aanvulling d:r Postwet De „Provinciale Groninger Courant" bespreekt do belasting plannen van minister Harte, die het blad quaJificeort als „los beslagen". „Is," zoo vraagt het blad, „het tekort voor één jaar van drie millioen op de honderd vijf en reven tig zoo angstwekkend, dat dadelijk de bei -itingachrocf weder moet worden aangefct? Dat do minister van financiën graag ruim in het gold zit, is vergeeflijk. -En dat hij rijn verantwoordelijkheid wil dekken door in het gezicht van het tekort versterkingen van inkomsten te vragen, is misschien loffelijk. Maar do Kamer is vorantwoord, als rij eerst eent' den loop van den dienst afwacht. Het is nog zoo on verstandig niet den Ministei te plaatsen voor een sahatkist, die niets lijden kan. Hij ie in het staathuishouden al niet voel an dere dan in het particuliere; ah het er breed aanzit, neemt mon het or van. En als het er niet is, komt men er zonder uit. Mee vallers komen in het staathuishouden haast ieder jaar voor. Zij zijn eerder te wachten als de inkomsten krap zijn, dan wanneer alle zorg voorbij it." Maar niet in de ontijdigheid ligt het hoofdbezwaar van het liberale orgaan te gen deze plannen Do voorname grief treft den weg, waar langs de Minister naar onmiddellijke ver sterking der inkomsten sturen wil. Zeker: de brete belasting is altijd die, welke de buurman betaalt. En geen belastingvoor stel kan worden uitgedacht, waartegen niet met goeden grond bezwaren zijn in te brengen. Maar dit mag men toch wel vra gen, of het gedistilleerd ecuwig en altijd de zondenbok mag blijven, ah de schatkist leeg is? Of de jenever altijd opnieuw den Staat r~ ->ot helpen aan het geld, dat hij te kort komt? Of een regeering, die den mond vol heeft van het zedelijk bewustzijn der natie, dat hooger moet worden opgevoeid, bij voorkeur den sterken drank moet maken tot redder in don nood, met de zekerheid, dat daardoor de ellende in do gezinnen der drankzuchtigen, aan welke wordt onthou den wat dc man in de kroeg laat zitten, nog wordt verhoogd en met de gioot© kans, dat de smokkelhandel toeneemt en de verzoe king voor de fabrikanten tot het plegen van fraude stijgt? De verhooging van den drankaccijns heeft ook dit bezwaar, dat zij de mingogoe- den laat opdraaien voor het tekort. Ora deze bedenking te ondervangen en waar schijnlijk ook wel een beetje uit vrees, dat de hoogere accijns door vermenging van den alcohol met andere vlooi? f zal wor den geneutraliseerd, hooft de Minister, naast de accijnsverhooging, 6 opcenten op do boidc drrlen van de rijksinkomstenbe- lasting voorgedragen. Zeker worden daar door do meei gegoeden getroffen. Maar hoe? De moraal heeft in de politiek veel minder in te brengen dan do goede gemeen te gelooft en ook in d© belasting-politiek neemt men het met haar niet zoo heel nauw Maar dat de Minister, terwijl over de on gelijkheid van don druk, dien do werking •dor vermogens- en bedrijfsbelastingen aan den dag heeft doen komen en die op haar aamemtelling tot deze ongesplitste inkom stenbelasting telkenB meoi doren doet aan dringen, kortweg vijf opcenten op deze be lastingen leggen wil en den last op die wij- re nog ongelijkmatiger maken gaat, is toch al heel luchthartig. Trouwens, h t heele op centendenkbeeld verdient dien naam. Op centen zijn altijd een bedenkelijk wijze van rijksbelastingheffingalleen in tijden van hoogen, dringenden, oogenblikkelijken nood te dulden. Gnat het dozen weg op, rten worden de bodrijfs- cn vermogensbelasting de sluitpost op dc staat.begroot in gdan worden zij tegen het einde van het jaar, als do Kamer vetmoeid is en de middelen wet er door wordt gpi.aa.vd, eenvoudig ^t. zooveel opcenten belegd als noodig zijn om de begrooting sluitend te maken. En nu geven wij wel niet toe, dat de directe rijks belastingen geen verhooging meer kunnen FEUILLETON De Diamanteudiefstal. BS) Weder loeide d storm met vrec-sclijk ge wold om de deuren en vensters van het huis, huilde om dc hoeken cn raasde met snelle vaart voort. „Hot komt I*' zeide hij mot diepe stem. „En gijlriüen zijt niet g eed. Hoort gij dan niets'? Zi t gij dan niets?" „Wat d.o, vadertje?" vioeg Stina. „Niet gijlieden, maar dio daarbuiten, ik zie het van rer is con schip in nood...... gij komt to laatspant de paarden inroept de mannen bijeen... gij moet naar buiten rians ried w..ue ziel van den ouden zeeman bewoog. Petersen was stuurman van do reddingboot van Golf dal, en het vreese- lijko wedei verwekte bij den zieke de pijn lijke gedachte, dat hij op zijn post gemist werd, dat een schip vorongelukken en de hulp niet bijtijds tegenwoordig zijn kon. „Ik wii naa-r het strand gaan en uitkij ken," zeide Hans. „Ik vind het ondraag lijk in zulk een nacht hier werkeloos te zitten; dan ga ik naar het dorp om do lieden bijeen te roepen." „Onnoociig, die zijn reeds op, Hans, goe- idc jongen. Maar ga er heen en zeg hun, dat L, Hein Peteiscn, bevolen heb, dat zij moe ten inspannen; dat er vat be doen is, ik weet bet. „Ga, Hans, gia 1" Hans gaf Stina een vluchtigen kus, wierp zijn mantel om, zette zijn muts op gwg naar buiten. De bezorgdheid van den zeeman was op hem overgegaan cn zelf was hij met een bang voorgevoel vervuld. Buiten pakte hem de volle macht van den storm, zoodat hij nauwelijks op do been k i blijven; het regende niet, maar de wind wierp Lem zoute schuimvlokken in het gezicht. Meer dan eens moest Hans stilstaan, o-i bij adem to komen. Aan het strand stonden do doipsbewoners in groe pen bijeen cn zagen met ernstige gezichten naar do ontzettend razende zee; het was één schuimende brandingalijn, welke don derend, sissend en kokend langs het strand trok; daarboven verhieven zich, te verge lijken met beweeglijke huizenrijen, de aan komende golfreeiksen, om met een overwel digend kiakon in de schuimlinie te bre ken, dio ver op het strand liep on de lucht mot schuimvlokken vulde. Mon moest luide roepen, om zich bij zijn buurman verstaan baar te kunnen maken. In de diepe duis ternis was slechts het melkwit riedendo t huim der branding als lichtend voorwerp zichtbaar, begon hetwelk 'do monster golven uj3 te somberder afstaken. Hans sprak met een ige mannen en deelde hun mede, wat Petersen gezegd had. Zij 1 oorden hot mot ernstige gezichten aan, en eon grijze schipper zeide: „Do oude Pe tersen ligt op stervendan ziet hij meer dan wij, cn wij zullen het sohip dadelijk hier hebben, dat geloof ik." Zijn makkers knikten en zeiden: „Ja, ja" De spieker legde do hand boven de oogen, staarde naar de zee en ging voort: „Maar, God helpo hun, als zij komen. Wij krijgen geen boot naar buiten." Opnieuw stemden de omstanders in; toch ontging hot Hans niet, dat zij niet op hun gemak waren. Eindelijk xeido do rijze schipper: „Hein Petereen heeft gezegd, dat wij reu den inspannenhaalt d paarden 1" Twee mannen gingen heen. om het bevel te volvoeren. De afzonderlijke gioepen kwamen nader bij de -den, bij wie Hans stond; het was hem te moede, alsof het volgende oogenblik het verwachte moest brengen, dat de spanning zou doen ophou den. Daar klonk als uit één mond een kreet van allon; in het weston doorkliefde een helle lichtstraal in een slangvormige lijn de duisternis en ging hoog in de lucht uit, na eenige *onden een zwakken knal naar het strand overze.teond. Dan lichtte het op dezelfde plaats, van waai do raket was vertrokken, on na eenige seconden weder vernam men d knal van ee>n kanoner was geen twijfel mogel'jL, dat het signalen waren van l :n in nood verkeerend schip. De mannen drongen nauw bijeen, eenige vrouwen met angstige gelaatstrekken voeg den zich bij hen. „Het is op het witto rand," zoide de oude suhippc -. „Daar zit het vast of zal het dadelijk vastzitten 1" „Het is juist, op het witte zand," klonk het, „dan is het in een paar uien uiteen geslagen en zij moeten allen verdrinken, het ia daar 10 voet diep ©n het is 600 pas vor." Weder steeg een raket op en dan nog een, toen hoorde men paardengetrappel. „Kunnen wij naar buiten, kinderen?" vroeg de oude. „Het gaat niet, Jasper; wij krijgen de boot niet af; zij rijn niet te helpen," was het antwoord. „Is Öorcb hier? Ja, daar is hij. En Nteleen? Gij rijt ongetrouwd, gij gaat met mij mede, en wie wil n g meer?" „Ik ga .-iee 1" riep Hens. Dn oude schudde het hoofd. „Dat is geen work voor u, mijnheer. G" kunt niet stu ren en do riemen kunt gij ook niet bantee- D© i-.anne>n di aalden nLb uit gebrek aan moed, maar omdat zij do geheel© nutteloos heid der onderneming inzagen. Daar ge beurde plotseling iets, dat als met een toovirslag aar. alle besluiteloosheid een cindo maakte. Nadat Har h« t huis verlaten had, was Petersen e enige minuten rustig gebleven, daarna echter waa hij wedei zeer onrustig. „Ga hoon, Stina, en zie of gij niets waar neemt. Er moet iets komen 1" Zondor dralen ging Stina naar buiten; haastig beklom zij c.n kleine hoogte en keek in do richting van de ree. Maar niets was te zien in do alles inhullonde duister nis, p'.ta te hooren dan het huilen van don wind on hot donderend raren der bianding. Nog eenB ging Stina In. .n en had niets to berichten. Toen zij evenwol voor de der- do maal ging kijken, en juist op het punt was huiswaarts te keeren, zag zij do raket on hals over kop vl'oog rij naar huis, om haar vader die tijding mede te deelen. Hij hoorde haar :t gelatenheid aan, slechts de k te grijze oogen fonkelden, toen hij zeide: „Lat wist ik. Ga, kind, en zie, wat er vei der gebeurt." Stina, zelve angstig nieuwsgierig, liep opnieuw naar buiten en zag naar de plaats waar de raket straks was opgeflikkerd. Plotseling schrikte rij hevig: de oude mm, in oliejas on met den zuidwester op het hoofd, stond naast haar. ,Ik ga er heen, kind," zeide hij op vast beraden toon. „Ik moet maaen, dat dc jon gens in zee gaan. Pas op het huis 1" Et eensklaps was hij in de duisternis veidwc nen. „Verdeelt de kurken kleercn 1 Voorwaarts met do paarden l Voorwaarts Dat waren de woorden, welke als een electrische vonk uit den mond /au Hem Peterson kwamen. In een oogenblik had elk dralen opgehouden, de geheele schare stormde naar do schuur, waarin de rod- dingooot op den transportwagen gereed lag. In weinige minuten waren de paar den aangespannen en in scherpen draf ging het vooiuit en de zachte helling af, met de acht man, die de bemanning zouden vor men, in den looppas cr naast. Beneden ge komen, wer l een der paarden schichtig c.l maakte ook het andere paard onrustig De bestuurder had beide dadelijk weder in zijn macht, de dde>ren trokken v*er aan, maar dat korte oponthoud was voldoende geweest den wagen van den weg tc breei gen. De wielen zonken tot aan de naven ia het vochtig: zand en de wagen zat vast. In dit oogenblik kwam ook Stina buiten adem aanloopen. Zij had het licht in huis uitgeblazen ©n was toen haar vader gevolgd; op het eiland kon men alle deuren en ra men open laten. (Wordt vervólgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 9