Derde Blad. 29 October 1904, ^Öv> VAN-HETVI WARE LIEFDE. SiöÖD®^ 1 Hij noemde zich eenvoudig „mijnheer Pierre," Men kende hem onder geen an deren naam Niemand echter verwonderde er ziah over, want men eerbiedigde hem en had hem lief om zijn grootvaderlijk voor komen, ernstig en zacht. Ieder begreep, dat er eenig groot ver- driet moest zijn geweest in dat leven. Hij woonde alleen in een enkel kamertje, waar niemand behalve hij ooit binnentrad. „Een oud-misdadiger," zeiden de booze tongen. „Of een gek", mompelden anderen. Maar zij, die hem leerden kennen, wer vien aanstonds gewonnen door zijn grooto goedheid. Men verzekerde, dat hij in het geheim milde aalmoezen uitdeelde aan wie hij om zich heen lijden zag. Die man, zoo eenvoudig van uiterlijk, was dus rijk. On getwijfeld had hij vroeger in de groote we reld geleefd, te oordeelen naar zijn voorna me manieren en zijn correcte taal. Het toeval bracht ons samen. Als student woonde ik precies naast hem. Elkander ontmoetend, wisselden wij eenige beleefde woorden, en op zekeren dag zei ik hem ik weet niet waarom, dat ik geboortig was van Saint-Remy, in de Vogezen. Dien naam hoorende, 6cheen hij te ont stellen. Op zijn voorhoofd vertoonde zich een plooi, en van dien dag af was hij steeds ontroerd, wanneer hij met mij sprak. Hot was duidelijk, dat hij sympai..: voor mij had opgevat. Voor het overige wist ik van hem niets dan zijn naam: „Mijnheer Pierre". Op zekeren zomeravond nu, terwijl we samen koutten en ik hom van mijn geboorte streek sprak, van mijn groote vreugde, ze in mijn vacantie weldra te zullen terug zien, en van het genot, dat ik me beloofde van het schieten van herten met eenige kameraden, zag ik hot gelaat van den grijsaard plotseling verbleeken, en met be vende lippen en iets wilds in de oogen riep hij me toe: „Ga niet jagen, mijn jongen, ga niet jagon In de geestdrift van mijn jeugd begon ik integendeel nu nog meer de jacht te verheerlijken. Te Saint-Remy, mijn geboor test reek, was overvloed van wild. „Dwaas! Dwaas!" kernaaldo hij, een schier smeekenden blik op mij richtend. En wijl ik bleef lachen, mij vroolijk ma kend over zijn angst, hernam hij: „Luister eens naar een geschiedenis, die ik u zal vertellen, een geschiedenis van •daarginds, uw geboorteland." „Ook ik heb vroeger veel gejaagd. Maar ik ben juist bij Saint-Remy getuige ge weest van een zóó ontzettend ongeluk, dat ik gezworen heb, nimmer meer een geweer ann te raken. Dit is nu veertig jaren geleden. Ik heb woord gehouden. Hebt u niet ooit hooren spreken van markies De Rieux V' ging hij vragend voort. „Ja," antwoordde ik, „dien naam herin ner ik me. Dat is al een oude historie, en bij ons wordt er van gesproken ais van een legende. Men verhaalt, dat hij op de jacht werd gedood." „Juist. En het is geen legenue. De heer De Rieux was eigenaar van hot kasteel de Villemont, enkele mijlen van Saint-Remy. „Precies, een kasteed, dat thans niet veel meer is, dan ceai ruïne." „De markies was de vriendelijkste der gastkccren. In het jachtseizoen was op zijn kasteel' steeds een even elegant als bemin nelijk gezelschap aanwezig en werden fees ten gegeven, waarvan ieder uren in het rond. den mond vol had. Zijn dochter, Diana, lief en goed, nam de honneurs waar. Hetzij haar naam op haar invloed uit oefende, of dat zij den hartstocht van haar vader had geërfd, zooveel is zeker, dat zij nog doller op de jacht was dan een van ons. Ik zeg: een van ons, omdat ik in die da gen een der trouwe gasten was van den heer De Rieux. Mejuffrouw De Rieux schoot uitstekend, wat driftig misschien, en soms onvoorzich tig, maar zij miste op flinken afstand zelden het doel: hazen en patrijzen wisten er van mee te praten. Daartoe echter bepaalden zich haar ver richtingen. De markies had altijd gewei gerd zijn dochter aan de groote jacht te laten deelnemen, inzonderheid de herten jacht, waarbij de schoten ter manshoogte en met groven hagel eigenaardige gevaren opleverden. Dit jaar evenwel smeekte Diana haar vader zóó aanhoudend en dringend, en wij allen steunden haar daarbij wat wij konden dat dc markies eindelijk zijn toestemming gaf. Zorgvuldig werd haar in gescherpt wat zij op de hertenjacht had in acht te nemen, met name ten opzichte van de wijze van schieten. Met de meeste nauw lettendheid werd haar geweer geladen, en men plaatste haar onder de bijzondere lei ding van een ervaren en vooizicbtig jager. Ik herinner me het opgewekt, bedrijvig vertrek nog als den dag van gisteren. Mejuffrouw De Rieux en haar gids, die haar niet mocht vei laten, posteerden zich op den zoom van het kreupel bo6ch, aan het rondpoint der Bruyères, welke gij onge twijfeld k:^t. Zij hadden dus, om te schie ten, achter de lijn dc geheele breedte van den weg. De markies plaatste zich op der tig pas afstands van zijn dochter, op de zelfde lijn. Destijds waren er in het bosoh ontzaglijk veel herten. Na de eerste kreten der jagers hoorde men van alle kanten schoten knallen. Diana was aanvankelijk niet van de golu." \igen. Niets kreeg zij on der schot dan eenige verschrikte hazea.. welke dien dag als niet schotwaardig wei den versmaad. Eindelijk als eon bliksemstraal, sprong een hert over den weg, en een oogenblik later stortte het neer, door Diana, zenuw achtig opgewonden, geveld. Nauwelijks had haar geleider haar geweer snel opnieuw geladen, toen do drijvers, zoo dichtbij, dat: men hen tusschen de boomen kon riertj aankondigden: „Herten vooruit!" Vijf mooie dieren sprongen vóór hem opj en renden tusschen den markies en zijaj dochter dooi'. Ik was vlak bij. Ik zag hetj jemge meisje andermaal het geweer schou deren, ik opende den mond om haar te. beletten te schieiten, maar ik had er den: tijd niet toe. Twee haastige schoten knal-j den, gevolgd door een haTtverscheu renden gib De armen in de lucht heffend, vied de markies neer als een blok. Op dertig meter, afstand had hij een schot in de volle boTst gekregen. Hij was morsdood. Ik behoef u niet het tooneel te schetsen, dat daarna volgde. Alle jagers warea toe gesneld en verdrongen zich om het lijk en eenigen trachtten het ongelukkige meisje van het akedige schouwspel te verwijderen. Plotseling rees Diana radeloos, bleek ada een geeet, omhoog, dreigend en verschrik kelijk, en vroeg: „Wie is het?" Men had tegelijkertijd twee schoten ge. boord. Alsdan, nog bleeker dan zij, trad de ja ger, die haar had bijgestaan, vooruit en zei: „ïk." Mejuffrouw De Rieux sprak geen woord. Zij strekte den arm en wees gebiedend: naar den weg en de schuldige verwijderde; zich wankelend, met gebogen hoofd, voor altijd." „Die schuldige," vervolgde mijnheer Pier re, „heeft zich ten gevolge van dit vreese- lijk drama uit de wereld teruggetrokken. Als officier liet hij zijn loopbaan varen; zelfs zijn naam heeft hij prijsgegeven; want als die werd uitgesproken, hoorde hij door de bladen al te goed ingelichte lieden op gedempten toon zeggen „Dat is do man, die markies De Rieux-' heeft gedood." Sinds tal van jaren kent hij niemand meer uit vroegere dagen en niemand kent hom. Hij slijt zijn leven als een paria, ad- leen, droef, verlaten, maar zonder leed wezen en zonder wroeging. Ja, zonder wroeging, want deze schuldige is onschul dig. Mejuffrouw Do Rieux heeft nooit de waarheid geweten. Hot geweerschot, dat haar vader "doodde^ was door haar gelost. Maar op het noodlottige oogenblik liad hij dadelijk begrepen, dat het leven van; het jonge meisje voor altijd gebroken zou! wezen, zoo zij de afschuwelijke werkelijkheid' kende, en hij had zich geofferd voor, haar." „Wat kan u tot een dergelijke toewijding voor mejuffrouw De Rieux hebben be zield riep ik uit, er niet aan denkend, dat ik een groote onbescheidenheid beging tegenover den held. En het droeve antwoord van „mijnheel Pierre" luidde: „Ik beminde haax."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 13