N£. 13701
Derde Blad.
22 October 1904.
WELBOEI.
meid ophield, viel zij aanstonds int „Wel,
wat je zegt Mietje 1 Ik dacht, dat de fami
lie van rijke lui ook rijk was. Maar dat
is voor zulke mensclien, die het vroeger ze
ker beter gehad hebben, een dubbel erg ge
val."
„Dat zal waar zijn 1" liet Mietje er on
middellijk op volgen, „het zijn twee offi
ciersdochters en haar oudera hebben ze al
vroeg verloren. Nu, zulke mensclien kun
nen d'r eigen niet als meid of schoonmaak
ster verhuren; zo zijn altijd 'dames, niet
waar? En als ze niet geleerd genoeg zijn om
6ohool juffrouw to worden, wat moeten
zulke stakkers dan beginnen? Voor alles,
waar ons soort van menschen zijn brood
mee verdienen kan, staan d'r handen heele-
maal verkeerd."
De groentenvrouw zag, terwijl zij haar
mandjes bij elkander nam, met eenige be
wondering naar Mietje op en zei: „Wel,
mensch, je spreekt als een boek en een goeie
ziel ben je ook; ze mogen je daarbinnen
wel in waarde houden I"
„Ja," lachte Mie, „en ik hen niet min
derEn met een vriendelijk: „Dag, Ka,
tot morgen I" deed zij do deur dibht.
Toen het 's avonds tamelijk donker was,
riep Ka, die in haar voorhuis bezig was
haar groenten na te zien en te schikken,
een jongen, die in het kamertje achter den
winkel op een lei zat te schrijven. Toen de-
zo daarop bij haar kwam, gaf ze hem drie
bossen mooie asperges en zei: „Daar, Piet,
breng dat nu eens gauw bij de dames, die
daar op het Achtergrachtje boven dat boek
winkeltje wonen; maar je mag vol&t rekt
niet zeggen, van wie het komt. Och," voeg
de ze er in ziohzelve en hoofdschuddende
bij: „Wij kunnen nog wel eens wat missen
en zulke stakkers moeten altijd maar „Dank
je" zeggen. Nu zullen ze smullen, zonder
te kunnen bedanken."
„Maar, moeder," zei Piet, terwijl hij zich
gereed maakte om dadelijk weg te loopen,
„zijn dat dan arme menschen? Het zijn
toch dames!"
„Och, jongen," hernam zijn moeder, „dat
begrijpen wij zoo goed niet; maar ik begin
dat nu in te zien. De armen, die met ge
scheurde kleeren en halfnaakte kinderen
bedelend langs den weg gaan, krijgen veel,
omdat zij altijd in beklag zijn; maar van
de armoede van zulke damee, die zich
schamen om over gebrek te spreken, weet
g?eaa sterveling iets af. Ntu verdienen ze
een duitje met. borduren en haken, maar
als haar oogen haar begeven en de familie
kan niet bijspringen, waar moeten zulke
stakkers dan van leven?"
Piet gaf geen antwoord, maar vloog heen
het grachtje op, en belde aan de deur boven
het- boekwinkeltje. Het duurde niet lang, of
deze werd geopend en Piet zag één van de
juffrouwen boven op het portaal met het
touw, waaraan zij getrokken had, in de
hand. „Compliment en hier was de sper-
zie!" riep Piet met iete hikkerigs in zijn
stem; want de jonge.i had er pleizier in.
Hij vond, dat hij nog nooit zoo'n aardige.
boodschap had gedaan. „Die goede moo-,
der!" Wezenlijk, Piet had cr schik in;i
maar hij schrikte bijna, toen hij het ang-;
stdge stemmetje boven aan de trap hoorde;
zeggen: „Neen, jongen, dat is zeker abuis;
wij hebben geen asp or gee besteld; die mo©-!
ten hier niet wezen."
„Jawel, juffrouw!" antwoordde de jon
gen, „ze hebben me gezeid: bij de dame»
boven het boekwinkeltje!"
„Wie heeft dat gezegd?" vroeg de juf-,
frouw, die intussohen een paar treden;
was afgekomen.
„Wie?" herhaalde Piet, „wel, juffrouw,
je vijand zeker niet." En met een wel mee-
nend: „Eet zo met smaak!" legde Piet het
pakje haastig op de trap, nam beleefd zijn
pet af en vloog weg.
ITet was twee dagen later en 's morgen»
omstreeks negen uren. Mietje klopte aan;
de deur der huiskamer, en haar hoofd bin-,
nen de kamer stekende, zeide zij„Mevrouw,
daar is de vischvrouw, zo heeft heerlijke,
groote tongen, vijftien stuivers!"
„Neen, Mietje," zei mevrouw, „vandaag
niet." En met een wenk over de tafels
„Dat is te duur."
„Kom, vrouw 1" zei mijnheer, „dat zal
wel schikken. Mietje, zeg, dat do visch-:
vrouw maar en-en wacht!" En toen Mietje)
de kamer uit wae, zei mijnheer: „VrouwIj
die vitohvrouw is een best mensch, die bet
ook niet gewend is, om met visch lang»;
do straten te loopen. Hoe zal die fatsoen
lijke weduwe met haar zes kinderen aan.
den kost komen, als wij, die haar zoo goed
kennen, haar niet vooatjhelpen? Laat de,
visch wat duur zijn, de nichten komen van-<
daag toch eten, en die houden ook zooveel
van visch! Weet je w&t? Een enkele maal
visch eten is lang zoo duur niet als roo-
ken. En van de visch genieten velen, maan
van het rooken heb ik alleen genot. Ik zal
voortaan alleen 's avonds rooken, dat wint
wat uit, en wij helpen meteen zulke men-'
schen een beetje voort, die te fier zijn om
een aalmoes aan te nemen."
Mevrouw keek haar echtgenoot met een
vriendelijken glimlach aan, ging de kameij
uit, en de visch smaakte 's middags ver
rukkelijk. Toen meviouw na het eten met
de kinderen boven wat', riep zij hen tot
zich en zei: „Hoort eens, kinderen, nu weet
ik, wat we pa met St-Nioolaas moerten ge
ven Een kistje heel lekkere sigaren. Daar
moeten wij nu allen voor opsparen, hoor
Do kinderen stonden een oogenblik in,
gedachten, maar Gerard, die de oudstq
was, zeide spoedig: „Ajakkes, tigaisenDi#
koopt pa zelf; dat is zoo iets gewoons."
„Ja maar, beste jongen" ,zei mevrouw,
terwijl zij Gerard tot zich trok, „yt zou
wel eens kunnen gebeuren, dat pa aooveel
sigaren niet meer koopen kon. Als julli^
grooter worden, ko*t alles meer, en je weet
wel: de nichten verdienen niet genoeg om
te kunnen leven. Nu vindt pa, dat de nich
ten eerst moeten geholpen woideu, en dat
De meid stond in de halfgeopende voor
deur en hield een druk gesprek met de
groentenvrouw en den slager. Dat zag een
havelooze vrouw, die een kind van niet
meer dan eenige maanden op den arm
droeg, terwijl een armoedig meisje van een
jaar of zes haar gescheurden rok vast
hield. Zij bleef in smeekende houding voor
de stoep staan en vroeg de meid om ecu
aalmoes. Met de groentenvrouw door
pratende, schudde de meid van „neen";
maar toen de vrouw, naderbij komende,
haar wat brutaler aanzag en zeide: „Vraag
dan toch eens aan je mevrouw; want ik
heb met mijn wurmen van kinderen al in
twee dagen niets tc eten gehad," toen
moest de meid haar gesprek toch wel sta*
ken en zei ze op eenigszins nijdigen toon:
„Neen, mensch, mijnheer en mevrouw ge
ven aan de diakenen en aan allerlei ver
een igingen, maar nooit aan menschen, die
zoo maar aan de dour komen en die zij
niet kennen." De vrouw ging brommende
weg; maar de groentenvrouw knipoogde,
terwijl zij de meid lachend aan den arm
stootte, en zeide: „Zóó houden ze daarbin
nen metéén hun duitjes maar mooi in den
zak 1"
„Mensch, zeg dat niet," zei de meid;
„van mijn volk kan ik geen kwaad hoo
ien; de menschen zijn daarvoor ook veel
te goed. Je weet niet, hoeveel er wel aan
al die liefdadige instellingen gegeven
wordt; dat houdt met geen tweehonderd
gulden op, en dan kan ik wel merken, dat
'er nogal zoo een en ander aan familie, die
het niet te breed heeft, in de hand wordt
gestopt. Zoo hebben ze een paar nichten,
f Let zijn tusschen twee haakjes een paar lee-
lijke juffers, maar die hebben, geloof ik,
heel wat werk om haar stand op te houden,
ten minste ze wonen maar op een paar
kleine kamers op het Achtergrachtje boven
dat boekwinkeltje. Zij komen nogal eens
k 's middags bij ons eten, en als ze dan
's avonds weggaan, dan stopt mevrouw ze
zoo ongemerkt een fooi voor ons in de
hand. Dat heb ik toevallig laatst ont
dekt, omdat één van die nichten het kwart
je bij ongeluk liet vallen, toen mevrouw
het haar bij het weggaan achter mijn rug
stil toereikte. Het goede mensch wou niet
hebben, dat ik het merkte, en zei daarom,
terwijl ze het opraapte en het haar nicht
nog eens gaf: „Hé, Louise, je laat een
kwartje vallen." Wezenlijk, dat heb ik zelf
gezien en gehoord Ik geloof, dat die juf
frouwen handwerken maken voor de lui
ten minste, dat heb ik wel eens gemerkt,
omdat ze gewoonlijk aan heel mooie din
gen bezig zijn, als ze hier een dag komen.
Maar ik denk niet, dat ze daarmee genoeg
kunDen verdienen, om er van te leven
daar zal nog wel heel wat bij moeten en
het meeste komt van hier."
He groentenvrouw had net verbazing
naar dit verhaal geluisterd, en toen de