m ontzettende is geschied, dat haar William tin de golven den dood heeft gevonden... ,Nu m hem niet heeft kunnen rodden, na wil ook zij met langer leven. Zij neemt een wanhopig besluit. Reeds 'heeft zij rich over den rand van het schip gebogen, om zioh in het water te werpen, toen. zij zich vastgegrepen voedt.een hand heeft zich in haar kleed vastgewoeld. En op hetzelfde oogenblik hoort ze een kinderstem, een zacht, smeekend stemmetje; het kleine wazen, dat aan haar voeten ligt, is ontwaakt en roept angstig: „Mama!...l Mamal" Louise buigt zich naar het kind en neemt het kleine verlaten meisje in haai' armen. Zq liefkoost het, bedekt het znet kussen en •heat© tranen. En het moederlijk gevoel, dat in iedere vrouw verborgen sluimert op den 'bodem van het hart, verdringt de zwarte zaifmoor d-gedach ten. „Mama 1" De stem van oen kind roept de jonge vrouw toe, dat het leven nog plichten heeft voor haar. Don volgenden morgen, boen de schipbreu kelingen, die eindelijk door een groote atoomboot waren opgenomen, te Havre aan legden, betrad Louise, door smart ter neer gedrukt, de landingsbrug, terwijl zij het kind, dat haar het leven had gered, mot. groote zorg in de armen droeg. Nauwelijks had zij enkele schreden gedaan toen een man met gescheurde kleeren op haar afstormde. <- Louise I" William I" En William wae het inderdaad. Mot zijn enorme spierkracht was het hem bij haast boven menschel ijk pogen, gelukt, zioh aan een plank van het schip vast te klam pen, en bij het aanbreken van don dag had een klei no kustvaarder hem eindelijk opge merkt. Uitgeput door inspanning, angst en zorg had hij lange uren gewacht op tij ding aangaande het lot dor schipbreukelin gen. En nu hebben zo elkander weer I Louise vertelt, welk vreeselijk besluit de vertwij feling haar had doen nemen, en hoe zij het alleen aan het kind, hetwelk zijn ouders aan de golven had moeten afstaan, te dan ken had, dat ze zich nog kon verheugen in de liefde van haar man. Toen Louise, met tranen in de oog en, haar echtgenoot vroeg: William, zail ze onze dochter zijn?" aloot hij tot eenig antwoord zijn vrouw, <fie vol liefde hot kind omvat hield, in de vreugde zijns harten in zijn armen. HOTELGASTEN. De Voorzichtige. Do voorzichtige is gewoonlijk lentenier of gepeneionneond ambtenaar en heoft zijn kamer veertien dagen te voren besteld. Do brief luidt: „Zeer geëerde Heer 1 Wilt u zoo goed zijn een op het Noordoosten (mag, zoo niet mo gelijk, ook Noorden of Oosten zijn) gelegen rustige, koole, niet te kleine (maar ook geen pronksalon) van minstens twee vensters voorziene kamer voor mij te reeerveeren. Ook zou ik, daar ik licht slaap, gaarne een kamer met dubbel-openslaande deuren heb ben. Ik kom den l6de>n dezer aan en zal hoogstwaarschijnlijk drie nachten blijven. Indien u in staat is, aan mijn boven uitge sproken wenschen te voldoen, zend mij dan omgaand (omgaand onderstreept) bericht. Hoogachtend, Jan Jansen." Precies op den löden arriveert de heer Jansen Aan zijn schouder hangt, aan ster ke, lederen riemen vastgemaakt, zijn reis- tasch De lift bestaat, volgens zijn meening, alleen om do menschen, die er zioh aan toe vertrouwen, ongelukkig te maken. Daarom maakt hij er geen gebruik van. In zijn ka mer gekomen, onderzoekt hij met een kom pas, of ze ook op de dooi hem aangegeven windstreek ligt. Nu belt hij het kamer meisje; tweemaal 'drukt hij op den knop. 1Z00, ben jij het kamermeisje? Breng me pog twee hoofdkussens, een wollen deken, sec waterglas, drie handdoeken en... en... ja, het overige zal ik je morgen vroeg wel zeggen. Nu komt de kellner. „Hoe heet je? Dolf Mood. Als ik morgen bel, moet je me mijn ontbijt bi enigen; ik zou willen hebben: ver keerde koffie, dat wil zeggen, meer melk dan koffie; niet te weinig boter, de brood jes niet te zacht, want ik heb een maag kwaal, weet je, en dan wat honing." Nadat hij nauwkeurig naar al liet moge lijke, in het bijzonder naar den prijs van de kamer heeft geïnformeerd, begeeft hij zich tect rust. Blij aangedaan ziet het personeel hem na, als hij weer vertrekt. Want ook in het fooien-geven is hij zeer voorzichtig. De Kap itein. De gepensionneerde kapitein reist alleen overdag. Van verre reeds ziet men het hem aan, dat hij het land heeft, omdat hij in zulk een duur hotel logeeren moet. Hij wenscht een rustige kamer (ilustige kamers, dat weet hij, liggen grootendeels aan de achterzijde, zijn klein en koeten daardoor niet veel); ze behoeft niet groot te zijn. Tegen het hotelpersoneel is hij heel aardig; do vriendelijke woonden vervangen de fooien. Hot heet dan: Hij geeft wel niet veel, maar het is een heel' nette kerel. Hij drinkt des morgens om 6 uTen thee, leest met weeanoedigen blik het „Militaire Week blad", verheugt zich over zijn noodlotgenoo- ten en benijdt degenen, die promotie heb ben gemaakt. De Mopperaar. Zijn devies luidt: Tevreden zijn is een kunst. Hij is daarom ook de schrik van al le hoteliers en de erkende tiran van heit ge heel© hotelpersoneel. Met scherpen blik ont dekt hij alle bestaande en niet bestaande tekortkomingen en is in zijn schik, als hij allee in de waa' brengt. Krijgt hij een groo te, ruime kamer, dan roept hij uit: „Den ken jullie misschien, dat ik bier ben geko men am to dansen?" Krijgt hij een klei a vertrek: „Zeg eens, we leven toch niet meer in den tijd van de inquisitie, 't Is sprekend een cachot." Ligt de kamer hoog: „Heb je nog niet een verdieping hoogei V' Bevindt zij zich op de eerste étage: „Niet zoo laag, alsjeblieft, daar hoort men al het lawaai van d© straat!" Hij komt altijd te laat aan tafel en is nooit met zijn plaats tevreden. Nadat hij een vernietigend oordeel (de hotelier heeft zich bij zijn binnentreden haastig uit de voeten gemaakt) over den wijn geveld heeft, klaagt h$j bij den „ober", dat dj soep te zout, de visch te haad, het vleesch taai als een leeren lap is, vindt het doner beneden alle oritiek en verlaat, nadat hij voor twee dagen zijn genoegen gegeten heeft, de eet zaal. De prijzen vindt ihaj ongehoord. Voor zulk een miserabele bediening geeft hij na tuurlijk geen fooien. Als de gevreesde het hotel verlaat, halen allen, van den hotelier' tot den minsten kellner, ruimer adem. D© Tevredene. Zijn devies luidt: 't Is me totaal onver schillig. Hij is de lieveling der kellners, de lieve bekende van den patroon. „Wenscht u een kamer op de eerste ver dieping of hoogor?" ,,'t Is nnj totaal onverschillig", ant woordt hij. Precies op tijd verschijnt hij aan de tal.e d'hóte. Is tevreden met wat or opgedischt wordt, vindt den wijn keurig, bet eten bui tengewoon goed en de bediening zeer prompt Voor ieder heeft hij een vriende lijk woord. Bij zijn vertrek vergeet hij nie mand. De portier, de obei', de zaalkellner, de liftjongein, allen krijgen een fooi en al len wenschen hem eerlijk een goede reis. Do Gierige. „Geef mij een kamer, ze mag gerust op de vierde verdieping zijn. „Het spijt mij, er zijn maar drie vwldde- piDgen." „Nu, dan maar een op de derde verdie ping: wat kost dat?" „Twee gulden vijftig." Dat is hem te duur. „Drie jaar geieden", beweert hij, „heeft hij op nummer 86 gelo geerd voor éón vijftig." De obei kellner zegt, dat rn dit hotel be neden de twee gulden geen kamer te krij gen is. Na lang aarzelen besluit hij einde- Lijk een kamer te nemen. Hij is altijd ziek, kan daarom niet alles eten en neemt ten ge volge daarvan nooit aan de table d'hote deel. Des morgens gebruikt hij als ontbijt koffie met veel melk, verslindt daarbij bij benadenng tien broodjes en eet zoo voor don hal ven dag zijn genoegen... Als hij gaat slapen, kijkt hij eerst onder hot bed, in de I kleerenkast, of daar soma iemand verbor gen is, die het op zijn geld heeft voorzien. Zijn portemonnaie steekt hij tussahon de matrassen. Fooien kent hij niet; bij het be- i talen van de rekening geeft hij nooit een 1 douceur, want, volgens zijn zeggen, komt hdj terug. Hij bedoelt natuurlijk over eenige i jaren. Verapreken kan iedereen zich. De Handelsreiziger. Hij ie in het hotel thuis, bent icderen ho telier, i«deren oberkeilner bij den naam, weet precies hoeveel kamers or zijn en kent, daar'hij in alle al' eens geslapen heeft, van iedere kamer het vóór en tegen. Komt ge regeld drie- of viermaal per jaar, weet ook heel precies, hoeveel brieven bij zijn aan komst in het hotel voor hem liggen te wach ten en is gewoonlijk in gezelschap van een geweldige menigte koffers van reusachtige afmetingen. Hij heeft een ontzettende hoe veelheid postzegels en briefkaarten noodig. Opsnijden kan hij bctei dan de beste, heeft altijd een massa commissies opgekregen en behoeft, naar hij zegt, maar twee uur te wenken, om acht dagen te kunnen leven. Des avonds speelt hij kaart of biljart, ver liest eoliter zelden, want hij speelt voortref felijk. Alg hij zijn rekening betaalt, houdt do ober zondei meer voot zichzelf twee kwartjes af. MOEKDEN. De stad Moekden, vroeger voor velen een onbekende grootheid op a&rdrijkskundigge- bied, heeft in den laatsten tijd wereldver maardheid gekregen. Moekden, 'de oude hoofdstad van het He mel sche Rijk, telt thans ruim 200,000 inwo ners. Bij de Ohineezen heeft zij haar vroe gere n naam Ghing-Yang behouden. Gedurende eeuwen en eeuwen was Moek den de verblijfplaats der Chineesche Dynas tie, die nog thans over dat uitgestrekte Rijk den schepten voert. Op een afstand van een paar aren be vindt zich daar ook nog die overheerlijke, prachtige en artistieke begraafplaats, waar alle vooroudere van dit regeereod vorsten huis in vrede i fusten. Vandaar wordt die stad door de Ohinee zen eenvoudig genaamd Tsin (de hoofd stad), zooals vroeger de Romeinen Rome met don bekenden naam van Urbs aanduid den Moekden is in tweeën verdeeld, een bin nen- en een buitenstad. De binnenstad heeft slechte een omtrek van 4000 meters en bevat bet oud-keizerlijk paleis, thans de officieel© verblijfplaats van den onderkoning, het ar senaal, het hotel der mandarijnen, het pa leis van justitie en de woningen van de re- geeringabeambten De overige bevolking, bestaande uit win keliers, bankiers en vooral kooplui en niet weinig eohacheraars, want China is wel het beloofde land van dat slag van volk wonen in de binnenstad. Ie het in de binnenstad kalm en doodstil, in de buitenst-ad is er een drukte, een her rie van belang. Elk huis as een winkel of magazijn, van buiten geschilderd in al de kleuren van den regenboog, om toch zeker maar de volle aandacht der voorbijgangers te trekken. Vele van die winkels zijn bovendien nog van buiten versierd en zoo opzichte!ijk mogelijk uitgedost om aldus toeschouwers en koopeiB te lokken. Wat er van binnen in die magazijnen den kooplustigen wordt aangeboden, cc nog wel tot een prijs, die in Europa on denkbaar is, mag Joost weten, maar zeker heeft men er vooi' iedereen te kust en te keur en voor „elck wat wils", hoe de sma ken ook mogen verschil ten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 10