N£. 13642 Derde Blad. 13 Augustus 1904, De Prijsrechter. Amerikaansche couranten. Een vroolijke, elegante menigte vulde bet park. Het culminatie-punt van het feest waa nabij. Er zou beslist worden, welke dame de prijs der schoonheid ten deel zou vallen. Yele vrou welijke schoonheden namen aan den wed strijd deel, maar slechts één harer zou be kroond worden. De wijze van kiezen was een voudig. Iedere bezoeker ontving, te gelijk met zijn toegangsbewijs, een biljet, dat hij aan een dame moest overhandigen. Die schoonheid, welke op een bepaald tijdstip de meeste biljetten in haar bezit had, zou recht hebben op den prij6. Een prijsrechter was aangewezen voor de contröle en het toe kennen van den prijs. Heeds lang vóór de uitslag bekend werd, kon worden uitgemaakt, dat twee dames om den prijs zc n moeten kampen. Do eene was een mooi, blond meisje met fijnbesneden gelaatstrekken en smeekende, grijsblauwe oogende andere een interes sante, schoone, jonge vrouw met zwart haar en uitdagende, trotsche blikken. Bij het zien van de blonde engel bedacht men zich geen oogenblik en onophoudelijk vlogen haar de biljetten toe; de zwarte vrouw werd eerst bewonderend aangestaard en eerst dan overhandigde men haar be dachtzaam het stukje papier. De spontane erkenning van de schoonheid van het meis je, de onderzoekende bedachtzaamheid je gens de vrouw moesten de jongste wel de zege brengen. De zwarte dame begreep het en vijf miriu ten vóór den uitslag trad zij op den prijs rechter toe: „Een woord, als ik u verzoeken mag." Zij traden een weinig ter zijde, zoodat niemand hen kon zien. De jonge prijsrechter, die ambtenaar aan een ministerie was, beefde onder den hand druk en de gloeiende blikken der vrouw, die hij reeds lang in stilte aanbad. „Ge zult mij toch den prijs toekennen?" ,,Dat hangt niet van mij af, juffrouw." „Van u alleen; of wilt ge misschien zoo flauw nauwgezet zijn en de biljetten tel len „Eerlijkheidshalve moet ik het doen." „ZooMaar ge zijt hier toch niet aan het ministerie; de geheele wedstrijd is toch maar een klucht, een aardigheid. Deze aar digheid is echter voor mij van groot belang. Ge moogt mij dit eerste verzoek niet weige. rengeef me uw woord „Ik zal zien, wat ik kan doen." „Neem, uw woord mot ik hebben. Ik heb du8 den prijs gewonnen en gij mijn vriend, schap." Zijn liefde overmeesterde hem en hij gaf haar de hand. En eeuige oogenblikken later maakte hij hekend, dat Adèle Marton de meeste biljet ten gekregen had en dus met den prijs der schoonheid bekroond was. Het publ: was eenigszins '-erbaasd, maar fcoeo de zwarte dame door galante armen op een podium werd geheven en zich, stralend van vreugde en tevredenheid, in al haar in teressantheid kon vertoonen, toen haar ten slotte plechtig de gouden prijsring werd overhandigd, brak de menigte in bijval loe. Het was toch inderdaad een schoone vrouw l Haar portret verscheen in de uitstalkas ten der kunsthandels, bekende schilders wilden haar beeltenis malen; men sprak over haar. Ook dat, wat het meest met haar wenschen overeenkwam, geschiedde: een rijke zonderling legde zijn schatten aan haar voeten, omdat hij het eigenaardig vond, gehuwd te zijn met een vrouw, die in een schoonheidswedstrijd een prijs gewon nen had. De jonge prijsrechter was, na afloop van het feest, naar den ingang van het park ge gaan, toen hij het blonde meisje en haar moeder ontmoette. Het meisje keek hem aan, niet boos of verachtelijk, maar treurig, smartelijk en verwijtend. Hij sidderde en versnelde zijn schreden. „Onzin", mompelde hij, „de heele zaak is maar een grap, een schoonheidswedstrijd! Of deze, óf diehet zou werkelijk dom ge weest zijn, Ie biljette-- te tellen." Toen hij echter 's nachts sliep, werd hij door booze droomen gekweld; in koortsach tige aast telde hij onophoudelijk vurige biljetten en dan verscheen hem weder het meisje mest haar verwijtenden, treurigen blik. O, die blikDie vervolgde hem ook over dag, weken, maanden achtereen. Dan maak te zich dikwijls een gevoel van verlangen van hem meester, om het blonde meisje te zien. Hij kende haar naam niet; hij kon haar in de groote stad niet ontdekken. De andere echter, de bekroonde schoonheid, ontmoette hij dikwijls. Of hij haar in een loge van een schouw burg, of in haar equipage,in voornaam ge. zeischap, of alleen aantrof, altijd waren haar houding en haar blik uitdagend als wilde zij zeggen: „Zie, ik ben do grootste schoonheid, ik alleen, en niemand kan mij ongestraft nade ren 1" Hoe meer gelegenheid hij had op te mer ken, hoe koud-coquet Adèle Marton was, des te minder vond hij haar schoon. En dan dacht hij steeds meer aan het blonde meisje, maar dit bleef verborgen. Zoo gingen de zornor en de herfst voorbij. Op een winteravond bezocht hij een concert. De bekroonde schoonheid praalde, met dia manten beladen, in een loge en lachte hem trotsch toe. Hij wendde hert hoofd af en... Waar had hij dan toch zijn oogen gehad I Vlak tegen over hem zat het blonde meisje en zag hem even treurig als vroeger aan. Hij was onmiddellijk aan haar zijde. Zon der een enkel inleidend woord zeide hij met bevende stem „Ik ben er voor gestraft, juffrouw; ik ben er zwaar voor gestraft 1" Zonder de minste verbazine alsof het zoo had moeten komen .antwoordde zij: „Ziet ge uw fout dus in? Ik vergeef het u." Hij had een jubelkreet willen uitschreeu wen. En terwijl haar gezichtje zich bloed rood kleurde, fluisterde hij haar ui het oor: „De prijs, dien gij gewonnen hebt, is mijn hart, en dat zult gij bezitten voor altijd l" De heer Martin van Raai te schreef e eni gen tijd geleden over de groote redactie- bureaux en kranten-inrichtingen der Nieuwe Wereld: Ik had, te St.-Louis, de ontzaglijke kantoren en werkplaatsen van „Globe", „Democrat" en „Westliche Post" wel in oogenschouw genomen, maar te New-York zijn de persgebouwen eenvoudig wonderen, 't Is bekend, dat het koepelgebouw van de „World", een der van uit z.e reeds zicht bare torenhooge steenmassa's, die zich bo ven alles verheffen, door zijn verguld dak als een merkwaardigheid van New-Yoik geldt; het heeft 24 verdiepingen; boven in den koepel ia een observatorium geves tigd, daar heeft men een restauratie, van waar uit een gezicht bij vogelvlucht over de Metropool verbazend mooi is. Overigens zijn de inrichtingen van de New-York He rald", de „Tribune", de „Sun" en ander© groote bladeu niet minder interessant voor den vakman. De meeste kranten-gebouwen (de „Herald" uitgezonderd, die aan Broadway is gevestigd) zijn gelegen in het drukke gedeelte van Nassaustraat, in de wijk van den beurs- en geld- en groothandel, in een betrekkelijk nauwe straat, waar men van de ontzaglijke afmetingen der gebouwen haast niets bemerkt. In de meeste pers-gebouwen zijn nog andere inrichtingen ondergebracht: vak- of week-of zelfs concurreerende dagbladen, handels kantoren en dei gelijken. De benedenverdie pingen zijn verhuurd aan fruithandelaars, bankiers, sigarenwinkeliers of andere koop lui, terwijl meestal in een der vleugels een restaurant is gevestigd; iets, wat in aii© groote handelsgebouwen, in gedeelten van verdiepingen aan velschillende firma's verhuurd, ik denk aan zoo wat een 100 of 120 in ieder groot gebouw, met 12 of 14 verdiepingen en 3- h 400 lokalen, het geval ia In die monsterhuizen van handelsverkeer en krantenbeweging heeft men steeds één lift, die altijd met groote snelheid op- en neer gaat en op elke verdieping de bezoe kers opneemt en uitlaat. Bij de kranten zitten 'de redacteuren en reporters veelal erg dicht bij den hemel, mis schien om hen van het aardsche ge- druisch zoo min mogelijk last te doen on dervinden boneden vindt men de bureaux voor adveitenticn en abonnementen, kas siers, expeditielokalen er drukkerijen. Bo ven zijn de zetterijen en werkkamers van redactie, reporters, corrector en, enz. Het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 9