De witte Olifant. o éJDE gewoonten. een ieder vernam hoe eerlijk Toon zich had gedragen, ear dat hij uit ouderliefde gedwon gen werd getuige van het duel te zijn, viel het hem niet moeilijk een plaats te krij gen op een handelskantoor. Zijn heele leven was hij zijn vriend dank baar voor den goeden raad, dien hij hem (tessasven LITTLE JOHN. „Mijn vriend, dokter Bodinns, en ik za ten eens in Siam samen onder een lekker glas wijn over alles en nog wat te praten" zoo verhaalde nu wijlen Barnum eens )ren de dokter zeide, dat het toch eigenlijk schande was voor de stad Berlijn, dat de dierentuin geen witten olifant bezat. „Weet je wat, oude jongen," antwoordde ik, ,,ik zal je een witten olifant bezorgen. Ik verlang geen geldelijke bedoening, maar wel zal je mij een pleizier doen, als je je in vloed gebruikt om mij *de Deensche Orde van den Olifant te bezorgen. Ik ben daarop gesteld en dat is alles, wat ik vraag. Ik be loof je binnen drie maanden een witten oli fant te Berlijn te brengen en je weet: wat ik beloof, dat doe ik." lederen avond wordt de witte olifant, het heilige dier der Siameeaen, naar de rivier gebraakt om hem to laten drinken. De Mahout, zoo heet de geleider, die op den rug van het dier zit, brengt hem, zoodra de maan aan den hemel staat ,naar den stroom en vervolgens terug naar het paleis. Op deze avondwandeling van den olifant had ik mijn plan gebouwd. Het was een stout plan, want zooals men weet, is de witte olifant van Siam heilig en wee dengene, die deze heiligheid durft schen den Ik had een zeer eenvoudig middel be dacht om hem te ontvoeren, zooals gij hoo- ren zult. Op een nacht legden wij dat was ik met een paar mannen, die ik aangenomen had om mij te helpen ons in hinderlaag bij de rivier. Wij waren allen met geweren gewapend en ik had mij voorzien van een flesch chlo roform en een vaatje, dat iets bevatte, waarvan het welslagen der onderneming grr.otendeels afhing. De maan scheen zeer helder. Daar nader de statig de heilige kolossus, met den Ma- hout op zijn rug. Ik verzeker u, dat ons hart bijna hoorbaar klopte. Wij zagen de met gouden ringen versierde, gedeeltelijk afgezaagde ivoren tanden in het maan licht schitteren en het dier kwam steeds nader en nader. Toen het vlak bij ons was, sprongen wij te voorschijn en hielden den verschrikteïi Mahout den loop van ons geweer voor, terwijl wij dreigden hem te zullen neerschieten, als hij weerstand bood. Een mijner manschap pen hield den olifant nu de flesch chloroform onder den slurf. Het dier trachtte eerst van zich af te slaan, maar binnen weinige oogenblik- ken was het bedwelmd en liet zich cp de knieën vallen. We haalden den Mahout er af en bonden hem aan handen en voeten. Nu moest de inhoud van het vaatje dienst doen. Terwijl de olifant machteloos neer lag, bestreek een van mijn mannen hem, met behulp van een kwast, met het vocht rit het vaatje eno, wonder! binnen een kwartier was de witte olifant veran derd in een zwarten. Zoodra hij uit zijn bedwelming ontwaakt was, bevrijdden wij den Mahout en dwongen hem den dikhuid, in wien niemand meer een witten olifant herkende, te brengen waar wij wilden, en zoo scheepten wij hem, zonder veel' moeite, in naar Berlijn. Gij kunt u voorstellen, hoe mijn vriend Bodinus in zijn schik was, toen ik hem kwam vertellen, dat de witte olifant was aangekomen, In gezelschap van het be stuur van den dierentuin begaven wij ons cr heen. Toen de heeren het dier zagen, ke ken zij echter zeer teleurgesteld. „Wij meenden, dat u ons een witten oli fant zoudt bezorgen," zeiden ze, „en dit is een zwarte 1" „Wacht een oogenblik," antwoordde ik lachend. „We moeten hem eerst afwasschen en dan zult u zien, dat het wel degelijk een wdtte is." Groot was de nieuwsgierigheid en met aandacht keken de hoeren toe, terwijl wij bezag waren den olifant te reinigen. Maar wat ik ook deed, kon er de verf niet afkrijgen. Na urenlang gepoetst en gewreven te zijn, werd de olifant niet wit, maar grijsachtig, en dat ia hij gebleven. U lacht? Maar de zaak ia heelemaal niet belachelijk, want niet alleen sloeg ik een zeer dwaas figuur, maar de gevolgen wa ren ook zeer onaangenaam, meendo na melijk een haarkleursel uitgevonden te hebben, dat men, indien men dat verlang de, geheel zou kunnen uitwasschen, en ik hoopte goede zaken daarmede te maken. Helaas I de eerste proef, die ik met mijn uitvinding nam, viel bitter slecht voor mij uit. De Berlijusche dierentuin had nu wel geen witten olifant, maar toch een zooals men nergens anders vindt, want door het knoeien, dat wij deden om hem zijn oor spronkelijke kleur terug te geven, heeft zijn huid een allervreemdst tintje gekre gen. De Orde van den Olifant is mij niet. ge schonken en mijn haren zijn van ergernis over den slechten afloop mijner onderl j- ming grijs geworden. Beethoven als kok. Het is bekend, dat Beethoven in het laatst zijns leveng zich m£e/r en meer uit do wereld terugtrok, en veelaan zwaar moedigheid leed, waarschijnlijk ten gevol ge zijner doofheid, die den omgang met zijn vrienden zeer bemoeilijkte. Zeer dik wijls gebeurde het, dat hij weigerde zijn beste vrienden te ontvangen en als zij bij hem toegelaten werden, hen ruw en on vriendelijk behandelde, waarbij kwam, dat Hij zijn doofheid voor hen wilde verbergen. In een dergelijke hypochondrische bui zond hij eens zijn oude huishoudster weg, daar liij meende, zelf zijn eten wel te kun nen koken, en werkolijk zag men hem den volgenden dag op inkoop uitgaan. Een uurtje daarna kwam hij terug met een brood en een stuk vleesch in de hand en in den groeten zak van zijn ouden bruinen rok groenten en andere zaken voor zijn middagmaal. In het vervolg liet hij zijn partituren en zijn klavier met rust, en verdiepte zich ge heel in de studio van zijl kookboek. Toen hij dacht, genoeg vorderingen in de kook kunst te hebben gemaakt, ging hij zijn vrienden bezoeken, hen uitnoodigen tot een middagmaal, dat hij ze-f had bereid. Dezen lieten, nieuwsgierig als zij waren, niet na op den bepaalden tijd tegenwoordig te zijn. Zij vonden den componist in de keuken met een slaapmuts op en een schort voor, ijverig bezig met het klaarmaken van het eten. Eindelijk zette men zich aan tafel, waarbij Beethoven zelf opdiende; doch met welke benauwde blikken zag men elkaar aan, teen cr een dikke, zwarte brij op tafel verscheen, waarin vormlooze klompen rond dreven dat was de soep 1 Dan kwam er een taai stuk nmdvleesch, een of andere roodgekleurde groente, een verbrand ge braad en een pudding, die er als een in traan gekookte oude muts uitzagDe gasten konden geen hapjo naar binnen werken; alleen Beethoven at met ongelooflijken eet lust, prees elk gerecht en hoopte, dat men alles voortreffelijk vond. Eerst op straat, nadat men twee uur aan tafel gezeten had, konden zij hun lach lust bot vieren, en nooit hebben ze het diner vergeten, waarbij Beethoven als kok fungeerde. Overigens was dit de laatste maal, dat de componist kookte, want hij zelf werd zijn beroep als kok on liet eten moede. De oude huishoudster werd weer aangeno men en de meester keerde weer tot zijn par tituren terug. Tijden geledon aten onze voorvaderen van enkel houten tafels. Toen kwamen lederen overtrekken. Naai verhouding laat kwamen tafellakens van linr.. en damast in zwang. Het tafellaken was zoo lang en breed, dat het op den echoot van ieder der aanzitten- den lag en door hem tevens kon gebruikt warden tot hot reinigen van mond en han den. In de verhandeling van Erasiuus over goe de manieren heet het: „Kom niet met uw hand in de schotels; alles, wat ge niet met uw vingers vatten kunt, leg dat op uw bordOok ia het zeer onbehoorlijk vuile en vette vingers aan den mond te brengen, om sa af te likken af ze aan de kleeren af te vegen. "Veel fatsoen lijker is het, ais ge q daartoe van het tafellaken bedient. Eieren met de nagels uit de schalen krabben as zeer onpassend, gebruik daarvoor een mes", enz. Later kwam de mode op, twee tafed iakens over elkander te leggen, waarvan het bovenste, kleinere, in sierlijke vouwen gelegd werd. Er wordt medegedeeld, dat Koning Hen drik III van Frankrijk de tafellakens zóó wilde gespreid hebben, dat ze den aanblik boden van een watervlak, licht door den wind bewogen; deze „golvenmode" verbreid de zich al verder en hield lang stand. Het damasten tafellaken kwam uit Frankrijk en wend in de eerste helft der 17de eeuw ingevoerd. In den riddertijd had het tafellaken nog een bijzondere beteckenis. Het was gewoon te, het tafellaken op de plaats eens rid ders, op wien een smet kleefde, door een wapenheraut te laten doorsnijden en zijn bord om te Lee ren. Hij moest die smet uit boeten of aantoonen, dat hij bnsohuldig was. Van Graaf Willem van Henegouwen wordt verhaald, dat hem aan tafel des Franschon Konings Karei IV, 13S01421, door een heraut het tafellaken werd stuk gesneden, omdat hij wat te lang gewacht had met den moord zijns ooms te wreken. Toen de Romeinsche schrijver Martialis leefde (60 j. v. Chr.), gebruikte men al servetten. Iedere gast haalde het bij het be gin der tafel uit zijn zak. Don verdween het Bervet weer on kwam eerst bij het einde der 16de eeuw weer in gebruik. Het woord servet komt van het Latijnsche „Servus", dienaar, of het Fransche „Servir": het is in zekere mate ook tafelddenen. In plaats van borden bediende men zich in den beginne van een snee brood, die ook werd opgegeten. Daarop maakte men bo den van hout., dan van gebrande aarde, die men een glazuur gaf, en later van verschil lende metalen. In het begin dienden de box- den alleen om spijzen op te dragen. In de 19de eeuw kregen twee dóscthgenooten één bord, later ieder afzonderlijk. In de mid deleeuwen was in rijke huizen het bord een voorwerp van weelde. Omstreeks 1650 werden lepels cn nog la ter vorken ingevoerd. Omtrent 1695 kwamen soep- en groentenlejpels opze werden in gevoerd door den Hertog van Montansier. Messen waren zeldzaam; alleen de voor snijders bedienden zich ervan. De gasten gebruikten op hun beurt de wei nige aanwezige exemplaren. Uit de middeleeuwen heeft men weinig berichten over de vorken; men weet niet wanneer ze hier ingevoerd zijn. In alge meen gebruik kwamen ze eerst tegen het eind der 17de eeuw. De versiering der ta fel behoorde aan de huisvrouw, en ze deed het met liefde en zorg. Do kookkunst dier dagen stond het hoogst in de groote stedenmaar hun goede keu ken was niets voor ons, hun voorliefde voor sterke specerijen was bijzonder groot: bui ten de inlandsche werden de Indische in on gelooflijke massa gebruikt, en tot de ge schenken der stad aan voorname beschermer^ behoorden dan ook peper, kaneel, nagelen, nootmuskaat. Behalve den kelder kenden onze voorvade ren ook de provisie- of spijskamers, „Spy- zengewelf" genoemd, dat men, naar het noorden, in een koele ruimte en gelijkvloers maakte. „Dat was het eigenlijke heiligdom der vrouwen". Heet het, wier hoofdzorg de keuken was. Daarbij had men wel vast de overtuiging, dat deze bezigheid, hoe gering zé- dan ook scheen, I -li wetenschap, vlijt en verstand vereischte, evengoed als een brief

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 13