Een Spookhistorie.
▼ige herinneriagen verdiept, dat hij het
binnen treden van de vrouw, die met de
echtgenoote van den predikant gesproken
had, niet hoorde. De vrouw liep de gang
door en klopte aan zijn kamerdeur. Adem
loos luisterend hoorde zij een gedempt
hoesten en een geweldige angst maakte zich
.van haar meester. Zij opende de kamer
deur. Een oogenhlik deinsde zij verschrikt
achteruit, toen zij bij het schijnsel van het
vuur hot gelaat van haar echtgenoot ont
waarde, En toen hij opstond en met uit
gestrekte armen op haar toetrad, do oogen
tintelend van een lang vergeten vreugde,
wankelde zij achteruit, sloeg de handen
voor do oogen en snikte.
Hij was nu bij haar; zijn magere handen
rustten nu op haar schouders.
„Lizzie, mijn Lizzie", zeide hij teeder,
els sprak hij tot con kind, „kust gij mij
niet?"
Zijn stem bracht haar tot zichzelf. Zij
nam een van zijn handen in de hare, bracht
die aan haar lippen en kuste haar.
„Ik verdien niet, dat je zoo goed voor mij
bent. Kan je mij Lizzie noemen, alvorens
je weet of ik het v rdien?"
Hij trok iiaar met zich mede en deed haar
in zijn eigen stoel bij het vuur plaats ne
men.
Nog iteeds met eb eene hand op haar
schouder, fluisterde hij: ,,Ik ken jo vol
doende, om daarvan zeker te zijn, anders
tou je niet zijn thuisgekomen. Altijd ben ju
mijn vrouw, er kome tusschen ons wat wil.
Zij, die voor God zijn vereenigd... je weot
wel, lieveling!" De toon, waarop hij tot
haar sprak, deed haar dc tranen in de
oogen opwellen.
„God helpe mijIk wist niet, dat je ziek
was."
,,Ik zal nu weder beter worden, vrouw;
bet is slechts een verkoudheid, als het
maar eerst weder zomer is. Je bent moe...
Kom, liefste, laat mij zien wat ik op het
oogenblik voor je doen kan
Zij was zeer vermoeid en hongerig, doch
de aanblik van haar vroeg verouderden
echtgenoot deed haar zichzelf vergeten,
zichzelf en den ijdelen waan, die haar hem
had doen verlaten, toen zij dacht, dat haar
plichten als zijn huisvrouw haar beletten
haar geest te ontwikkelen en zij sloeg haar
kracht.igen arm om zijn hals, kuste hem en
deed hem in zijn stoel weder plaats nemen.
„Blijf kalm, liefste," zeide zij, ,,ik ben
thuisgekomen om een vrouw voor je te zijn,
geen bezoekster."
Toen daalde vrede neder in do woning.
Wie van ons hoeft als kind niet gebeefd,
niet gesidderd, wanneer in het angstige
kringetje de spookverhalen rondzweefden?
Dan werd het kinderstemmetje zachter en
bevend, do kleine handjes balden zich ze
nuwachtig om stoel- en tafelrand en bange
oogen zagen naar de donkere, Btarende
deurholte, die gapend stond in haar mys-
tisch zwijge
En nu zijn wij ouder geworden, wij hebben
de jeugd afgeschud eu met haar de bange
kindergevoelens en het angstige wachten op
wat niet kwam, en wij gaan de 'deur voorbij
met zachten lach om onze dwaze vrees.
Maar de menscb is en blijft een kind en de
mystiek van de jeugd zal eeuwig heerscken
in ons. Een klein voorbeeld hiervan.
Wij waren gelogeerd in A. Op hoogen,
steilen heuvelwand troonde daar het oude
kasteel, hot oude, vervallen huis der baron-
neen Ladowski. Dreigend hadden de wallen
met schietgleuven gestaard in dal en beemd,
en wee den koopman, dio getrokken was
langs dit oord! Want de baronnen Ladows
ki waren streng geweest en bloeddorstig,
hun dienerschaar groot en hun wapens
machtig. Helaas, Tijd, waarom zijt ge zoo
wreed, gij, die spaart jong noch oud, wapen
schild noch i :ur? Ycrvallon in puin lag ->
muur, verbrijzeld was wapertuig en banier
en de oude, oude tijd had den laatsten La
dowski zien vallen onder moorden aarsstaai.
Maar de baanderheer trotseerde de eeuwen,
den machtigen tijd en zwierf rond, nacht op
nacht, in het slot zijner vaderen. En iederen
middernacht gloeide wit licht in de oude
puinen, klonk de wapenkreet: „Ladowski 1
Ladowski!" en schreed do trotsche, fier©
ridder langs eerbiedig buigende speren en
vaandels.
En de eeuwen zag i hem waren langs de
transen en wij, jongeren, voelden zijn adem
in ons gaanzijn adem, die sprak ^an rid
dermoed en geestdrift, en wij togon uit, dien
held te gemoet, om zijn banier hooger. te hef
fen, zijn geest nog langer te doen heerschen.
In stillen, donkeren nacht vlamde op het
magnesium-vuur, waar spoken en spokinnen
in do sombere muren vereeuwigd werden op
de photographischc plaat, binnen de muren,
die gedreund hadden van den wapenkreet:
„Ladowski, heil!" binnen de muren, die ge
daverd hadden van den ijzeren dreunstap
der mannen "Tan wapenen, die snelden naar
de wallen om den vijand te trotsceren en do
groenrood© kleuren te verven met bloed.
En zij klonken opnieuw, die strijdkreten,
want de jeugd, die doorademt in den tijd,
hief z© aan. De geest van den ridder schreed
voort, in wit laken gehuld, en het carbid,
dat zijn gasadem stuwde naar den brander,
schonk zijn bliksemvlam in den stillen nacht,
zijn vlam, die gloeide door de muurspleten,
die blinken deed den boom, waarom Lodow-
ski's krijgsknechten juichend hun wappe
rende geestenmantels zwaaiden, en die ver
lichtte de edele gestalte van den laatsten
telg, die als windwijzer rondknarste op hoo
gen trans. Hoe hij flonkerde, hoe hij zich
wendde tot ons en zijn blinkend kuras deed
zwellen door zijn adem 1 Twaalf sloeg de
dorpsklok en donderend en galmend daver
de de oude wapenkreet, en driemaal zweef
de de witte spookschira door het slot, waar
schaterlach en gejuich de ruimten vulden.
Ladowski was machtiger dan ooit verrezen.
En in stomme, stille vrees zagen de i lannen
van het dorp op naar hun ouden burcht,
waar de baanderheer dwaalde en waarde
en zijn oog liet gaan, als eeuwen te voren,
over veld en vallei.
En zij zagen niet, dat, toen het glanzen
doofde, de geesten in troepjes van twee
verspreid, kalrn het dorp binnenkwamen
en de rust zochten in he hotel, om na to
lachen en na te praten over Ladowski's her
rijzenis.
Den volgenden dag was het dorp één op
schudding, één angst en bango oogen zochten
het 8lot, dat somber zweeg en staarde. En
voor lang, lang was die vleselijke naoht bet
onderworp van gesprek in boorenkriugen
dio angstig achter goed gesloten deur en
vensters fluisterden over den fieren, trot-
schen ridder, den laatste der J-. odowski's.
Nog één zaak te vermelden, een zaak, die
de geschiedenis nog meer deed in- en na
werken. Den volgenden ochtend sloeg onder
donderend geweld de oude windwijzer neer
van de rotsen en stortte zich in den stroom,
die, wild opbruisende, zijn schat ontving.
HET HOOFDHAAR,.
Weelderig hoofdhaar is een van de schoon
ste sieraden der vrouw. Als zoodanig wordt
'daaraan o k de meeste zorg besteed. Het is
wel waar, dat dc vrouwen ook op meer an
dere punten, die haar toilet betreffen, erg
nauwkeurig zijn, maar het hoofd is toch bij
haar „de hoofdzaak." In zekeren zin kan
men ze daarvan geen verwijt maken. Wij ■->
doelen, zooals vanzelf spreekt, niet die nuf
jes te verontschuldigen, welke twintigmaal
of meer op één dag voor den spiegel staan,
om zich tct in het oneindige te overtuigen,
dat alles zich nog in de meest volmaakte
volmaaktheid bevindt, en op 'dio manier een
groot deel van den kostelijken tijd verspil
len. Ach neen, die laten wij er buiten en
wij zijn er zelfs van overtuigd, dat cr onder
de lezeressen niet één zoo avercchtsche
vrouw gevonden wordt. Daarom durven wij
gerust beweren, dat de nauwkeurigheid,
waarmee het schoone geslacht deze hoofd
zaak ter harte neemt, 'der vrouw niet met
worden aangewreven als een harer zwakke
zijden, maar eerder geprezen dient te wor
den. Het is toch geheel in overeenstemming
met de uitspra .k van het gezond verstand,
dat men do gaven der natuur niet minacht
of verwaarloost, doch er een redelijk ge
bruik van maakt.
Het hoofdtoilet vormt een kapitaal punt
in 'de geschiedenis, vooral der vrouwenwe
reld. Zelfs bij de meeste onbeschaafde vol
ken, die overigens om toilet al heel weinig
geven, wordt aan den haartooi buitengewoon
veel aandacht gewijd. Yan de oudste tijden,
af is trouwens aan deze branche van het
toilet, als ik het zoo noemen mag, bij alle
volkeren een in het oog loopende zorg be
steed. Assyriërs, Perzen en Egyptenaren
verstonden reeds de kunst, waarmede zich
in onze dagen de „coiffeurs" belasten. Men
weet, dat het bij do Hebreeën voor een niet
geringe schande gold, als men zich niet be
roemen kon op een fatsoenlijk hoofd met
baar. Vooral bij do Grieken en Romeinen
was de verzorging van het hoofdhaar in
hooge eere. Vader Homerus noemt het haar
een geschenk van Aphrodite, welke hemel-
sche dame bij de Romeinen Venus genoemd
werd en als de godin der schoonheid werd
vereerd. De beeldhouwwerken uit den
Griekschen ea Romeinsclien tijd hebben ons
typen van dameskapsel nagelaten, waarop
menige jeugdige schoone uit onze eeuw ja-
loersch kan worden en waarvoor menig vak
man van bewondering de handen ineen zou
slaan.
In "de geschiedenis van ons werelddeel
speelt de verzorging van het hoofdhaar even
eens een voorname rol.
Algemeen bekend i®, dat de Kelten, onze
voorouders, wat trotsch waren op langgol-
vende haren, zóó zelfs, dat zij hun dienst
baren het hoofdhaar afsneden ten toeken
hunner onderworpenheid.
In het tijdvak der Merovingers was bij vie
Franken het lange haar een toeken der ko
ninklijke waardigheid, terwijl onder de Ca-
rolingor8 algemeen kort haar gedragen
werd.
In do 14do eeuw en ongeveer gedurende
het gansclie tijdvak der middeleeuwen was
het opnieuw «dc mode, lang afhangend haar
te dragen, welke mode, helaas, sinds dien
niet meer teruggekeerd is.
Zoodra de Renaissance ook op het gebied
van haarcultuur heur invloed gelden deed,
moest, zooals vanzelf preekt, de oude Ro-
meinscho dracht worden nagevolgd. Over-*
drijving bleef ook in deze niet uit.
Vooral echter onder Lodewijk XVI, bet
gouden tijdvak van Frankrijk, bekend onder
den naam van pruikentijd, openbaarde zich
een coiffeurswoede, welke aan het onbegrij
pelijke grenst. Zoo zelfs, dat dames, die
's anderen daags gefriseerd en wel op een
feest moesten verschijnen, niet eens een pas
sende nachtrust konden genieten, doch ver
plicht waron, in zittende houding den nacht
door te brengen.
De revolutie heeft na dien niet veel goeds
gebracht, maar als een groote verdienste
mag haar toch worden meegegeven, dat zij
het menschdom verlost© van de tyrannie
van den friseur.
In onzen tijd imiteert men weer veel dc
modellen van de olassiek6 oudheid, met dc
noodigo variaties, die zeker in vele gevallen
de sierlijkheid verhoogen, maar af en toe
ook niet weinig den lachlust gaande maken.
Het type van Oleo de Mérode is wel het
meest smaakvolle van onzen modernen tijd.
Toch zouden velen ongetwijfeld gaarne de
middelceuwsche dracht in eere zien herste.
Een lang neerhangende haardos geeft boven
alle fantasieën van de kunst aan de vrouw
een natuurlijke bevalligheid, door haar een-
voud te meer aantrekkelijk. Er zijn natuur
lijk vele bezwaren aan verbonden, niet 11
het minste dit, dat men niet zoo gemakke
lijk met gestel veeren pronken kan. Maar
wat dan toch zeker wel ver wogen mag wor
den, is, dat onze jonge meisjes zich niet zoo
haasten, do allures aan to nemen van huw
bare maagden. In meer dan één opzicht is
dit te veroordeelen, en van den idcoelon
kant bezien, kan beweerd worden, dat zij
op die wijze een niet gering gedeelte harer
schoonheid al te vroeg opofferen aan een
verkeerd begrepen zucht, om „groot" te
schijnen.