N£. 13571
Derde Blad.
21 Mei 1904.
Be Pinksterstorm.
(18 e O).
„Vroolijk was de - inkster niet," vertelde
mij de strandwacht. ,,Tocn wij 's morgens
naar de kerk gingen, joegon zwarte wolken
,over de zon heen, die moeite scheen te doen
ons een feestdag te bezorgen. De golven wa
ren groen en hadden witte kuiven, alsof zij
storm verwachtten. De oude visschers schud
den het hcofd, als zij naar den horizon za
gen, waar de eene hank 'de andere verdrong.
De ebbe z>&lfs scheen alle macht over het wa
ter verloren te hebben; in plaats van zich
terug te trekken, bleei het water sissend en
snuivend op zijn plaats, alsof het c-r a oor be
dankte het zand te verlaten. De golven moes
ten eindelijk toch toegeven, maar het ging
niet gemakkelijkde ebbe toch is altijd baas,
zelfs over den sterksten golfslag.
Niemand onzer wist zich te herinneren,
het water ooit zoo rumoerig te hebben ge
zien, maar gehoorzamen moet het toch,
reeds sinds 'duizenden en duizenden jaren.
In de herberg was er 's middags cok geen
vroolijkheid, en toch was er veel jong volk,
maar allen gevoelden iets mats en druk
kends, en toen om halfelf de vloed kwam,
was nog niemand naar bed.
Het begon met een vreeselïjke hagelbui
ills noodsignaalhet kletterde tegen do rui
ten, waarachter de vrouwen zaten te bidden,
want do meesten harer hadden man of zoon
op zee. Buiten echter was de hagelbui het
teeken voor iets anders: de ebbe, die groote
wachter, werd afgelost, en de golven kregen
vrij spel.
Wat raasde de storm opeensHet was, of
hij er ook op gewacht hadeen donderbui
volgde en de geheele zee scheen te koken en
te dansen onder de witte bliksemschichten.
De eene golf wierp zich op de andere en
als vermoeid rolden zij op het zand terug,
groote witte kuiven achterlatend, die in het
donker glinsterden. Wie ooit gezien heeft,
hoe do golven haar witte kronen omhoog ste
ken als wilden zij den bliksem volgen, on
dan brullend en huilend, door den donder
gevolgd, als neergesmeten worden in het
zand, vergeet dat schouwspel nimmer weer.
Reeds lang stonden de menschen aan het
strajid ©n toen de dolle storm, die elk geluid
behalve dat der woedende golven overstem
de, somtijds de wolken scheurde, beefde het
licht der maan op al die donkere gestalten,
die als mieren op en door elkander woelden,
en weerspiegelde hen in het natte zand. Men
zag dan de witte mutsen der vrouwen, of
ook haar bevende lippen, die onophoudelijk
gebeden ten Hemel zonden, maar waarvan
het geluid in den storm verloren ging; men
zag dan de mannen, die met verrekijkers de
duisternis poogden te doordringen, want
men zeide, (niemand wist wie dit het eerst
gezegd had) dat er een se! lp in de nabijheid
van de kust was...
Doch niemand kon nu iets zien, want de
wolken bedekten den ganschen hemel;
niemand wist welke verrassing die duister
nis verborg.
Hoor! wat was dat? Er kwam een geluid
door de duisternis, half gesmoord door het
bulderen der zee en het huilen van den or
kaan; het geluid was zeer zwak, en
toch beefden onze harten want het was
een noodschot. Onze overspannen zenuwen
werkten hoofdzakelijk op de oor en, want
zien konden wij niets.
Het was geen bedrog, want telkens nog
hoorden wij den zwakken knal, terwijl storm
en golven het strand beukten als wilden zij
door hun juichen eiken mesnschclijken toon
verstommen.
Daar verdeelden zich de wolken en in het
bleeke licht der maan, dat op de woelende
zee viel, kwam het aanvaren als een zwart
spook... het schip, dat wij verwachtten. Hoe
dc golven er mede speelden, hoe zij den zwa-
ren, zwarten romp elkander als een speel
bal toewierpen... Het was een driemaster,
die daar als een doodelijk gewond krijger
ons to gemoet tuimelde... Slechts do voorste
mast stond nog, de beide andere waren door
den storm afgebroken. Met de snelheid der
gedachte sneed hij de golven en ging zijn
ondergang te gemoet, want storm en zee
dreven hem onbarmhartig naar do zand
bank, die geen boogscheut ver, langs het
strand liep... En wij, een geheel dorp vol
krachtige mannen, moesten het aanzien, hoe
het zijn ondergang te gemoet snelde, want
bij het woeden der elementen was er geen
strijd, maar slechts stille onderwerping.
Eén oogenblik zwegen de golven en de
wind als wilden zij adem scheppen, doch
slechts één oogenblik; toen kwam een ge-
druisch, een donderend gekraak, een gewel
dige stoot, en wij wisten, dat het schip vast
zat.
Het was omstreeks middernacht.
Wat nu volgt laat zich niet beschrijven.
Het was een ontzettende kampstrijd en toch
geen strijd; er viel niet te strijden, want
storm en zee deden naar hun welgevallen,
en de mensehen moesten het aanzien.
Als zwarte slangen zweepten de gebroken
touwen het water, om telkens er weer op in
te slaan, wanneer het schip als in doods
angst, zich uit het schuim trachtte op te
richten. Het laatste zeil bovenaan don eeni-
gen mast fladderde hevig als wilde het weg,
weg van het vaartuig. Maar ten ondergang
opgeschreven, sloeg het telkens weer tegen
den mast; de storm spotte er mee en het
knetterde als een geweervuur.
En de menschen op het dek? O! met welke
vertwijfeling grepen zij zich vast aan alles,
wat nog op 't schip was. Hoe staarden hun
wijdgeopende oogen ons aan, die machteloos
hun doodsstrijd moesten aanschouwen.,
want dc storm overbulderde iederen kreet,
dien zij in doodsangst tot ons zonden. iede
re stortzee sloeg zonder erbarmen het eene
slachtoffer na het andere over de borstwe
ring weg en slingerde het in het schuim
Dat was een nacht!
Storm en golven waren als vreugdedron
ken over de vele offers. A -• waanzinnig lie
pen de bergh- oge golven over elkander
heen, door den storm met wilde razernij
opgezweet v "MWdoogenloos drukten zij het
sck:''*i od het zand, teikeur weder, dat de
planken kraakten, en 1. lar wilde speelge
noot, de storm, nam het klapperend zeil, en
duwde den top van den mast in zee als sea
stuk speelgoed.
Zij wisten het wel, do vernietigers, dat e*
daar boven nog één was, en die moest er
uit. Vreesolijk tooneel 1 Hij klemde zich aan
den kalen mast vast, zijn hoofd bedreigd)
door de slagen van het gescheurde zeil, on
der zich do schuimende zee, die met eiken
slag een zijner kameraden meesleurde, tot
dat hij alleen over bleefmaar van dat alles
zag hij niets. Zijn denken, zijn voelen, zijn
hoop lagen in zijn vingers. En de zee wist
dat; zij liet het ijzige schuim zijn voeten
likkem tot zij verstijfden, zij drong door zijn
oliejas, zij wierp zijn oogen vol prikkelend
zout, maar hij hield vast. Dwaas! Hij dacno
sterker te zijn dan de zee.
Telkens stiet de romp en die stooton deden
den mast sidderen, maar hij hield vast, de.
storm pakte don mast en dompelde hem in
de kokende golven, maar toen dc mast weer
omhoog kwam, zat do man nog vast, hoewel
zijn vingers door het ijskoude water reeds
lang verstijfd moesten zijn. Dat was een
strijd #van slechts twee uren; uren, die
eeuwigheden geleken.
Opeens werd het stil, zóó stil, dat men het|
knisteren van het duinzand hoorde, heb-'
welk ondanks het nat in fijne strepen over i
het strand liep; een seconde, misschien nog'
minder, gruwelijk, akelig stil, als een groote,
tijger maakte de zee zich tot eon sprong ge-1
reed.
En dan, een donderen, een rollen, een bul
deren en zoo ver men zag schuim, niets dan
schuim, bergen van schuim, als was de zee
in schuim vergaan. En toen het voorbij was
en het schuim zich sissend wegtrok, was de
plaats ledig, de plaats, waar het schip ge-]
legen had.
Wij hadden geen tijd over het ongeluk na
te denken, want in 'de twee uren, die ons van
den vloed nog overbleven, hadden wij de J
handen vol met op te bergen wat de zee ons
hoonend van het schip op het strand wierp,
eer de ebbe alles onherroepelijk weder zou
mec-nemen.
Zij was eerlijk, de zeezij gaf alles weder
wat zij ontroofdetonnen, kisten, hout, zelfs
bet gekleurde beeld, dat zoo trotech op de
boeg«nriet van het schip gepronkt had ook
de moede strijders, die zij in haar groote
armen in de»n eeuwigen slaap gewiegd had.
Een enkele golf wierp er zeven op het
strand, de zee behield niets.
En toen bij do schemering de ebbe kwam,
volgde haar de zee gedwee, zooals zij ze reeds
duizenden jaren gevolgd heeft, nog wel
ademloos, en geel van net opgewoelde zand,
maar vreedzaam als vermoeid van haar ver
nietigingswerk.
De stormwind slechte ging verder het land
op en bracht den menschen een naklank van
het groote feest, dat hij op de Noordzee ge
vierd had, en dat de menschen op de kusten
heden nog met een huivering noemen: den
Pinks torste rm van I860."