Een slechte ruiS.
De hygiënische zakdoek.
Onde menschen in Koord-Afrika.
Een Pinksierbede.
Ik bid U om geen -wereldach goed,
Maar om üw geest, o Heer!
Ai, stort hem met een Pinkstergloed
In 't koude hart ter neer!
Hij dale niet by stormgebrnis,
Maar zaohtkens in mijn ziel.
Daar ik, gevloden tot Uw Krnis,
Geloovig nederkniell
Hü blaze eon vlam van têerhoid aan
in 't hart, dat U behoort,
En doe my 't zalig feestuur slaan
Der Hemelsche Geboort'!
Hy ecbenke mij de zekerheid,
Dat ik U toebehoor,
Dat Gij my heiligt en geleidt
Langs 'l ©enig-ware spoor!
Hn zy mijn baken aan de kust,
Myn lichtwolk der woestijn;
En als myn zonde my ontrust,
Laat Hem myn Trooster zijnl
O Jezus! zie ontfermend neer!
Verhoor! vornieuwl verblijd!
Is niet al 't Uwe 't mijne, Hoer!
Nu Gy de myne zijt
J. J. L, ten Kate.
Biet toevaJ speelt, naar men weet, in het
leven een groote rol, en zoo wilde dat blinde
toeval ook eens, dat boerin Huber te Gras-
"dorf en boerin Kohlhof ta Schneckenberg,
welke plaatsjes op een goed uv.. afstand van
i elkaar liggen, op denzelfden dag aan haar
respectieve echtgenooten te verstaan gaven,
dat ze naar de paardenmarkt te Taffakir-
cheai moesten gaan om hu i oud paard voor
een ander te ruilen. Beiden kregen 20 mark
mee als toegift op liet oude paard en veer-
tig pfennig voor de vertering, met de recom
mandatie, niet méér te besteden, noch voor
het paard, noch voor den dorst.
Den volgenden morgen stapten boer Hu
ber en boer Kohlhof in ,,De Gouden Kroon"
te Taffakirchen af en begonnen natuurlijk
met een glas bier te drinken. Ze vertelden
elkaar hot doel hunner komst, wisselden
een paar woorden over het weer en den
slechten tijd en verzonken in stilzwijgen
achter een wolk van rook uit hun pijpen.
,,Zeg, Huber", begon Kohlhof na een
poo3 „laat mij je paard eens zien."
„Wat wil je met mijn paard?" vroeg de
ander verwonderd.
„Dat zal je wel zien."
Zij gingen naar den stal en bekeken de
oude, afgewerkte paarden van alle kanten.
„Hm I" mee-nde eindelijk Kohlhof, „nog
heel goed, die knol v^n jou
„Die van jou is ook niet slecht," ant
woordde Huber als contra-beleefdheid.
„Hm
„Hm I"
Weecr stonden beiden zwijgend te dampen.
Daar kreeg Kohlhof een ingeving; hij
bracht zijn breeden mond dicht bij Huber's
oor en fluisterde heesch:
„Ik weet wat!"
„Wat dan?"
„Ik neem jouw paard en..."
„En I"
„Jij neemt het mijne."
„En het geld, dat we er bij zouden leg
gen I"
„Domkop 1 Wij kennen elkaar! Dat hou-
den we, en de vrouw behoeft er niets van
te weten I"
i Nu werd het ook lioht in de vochtig glim-
mende oogjes van Huber. Hij stak zijn
snuggeren vriend de hand toe en noemde
hem vleiend een „awekaat."
Nadat den stalknecht bevolen was, het
paard van Kohlhof te spannen voor den wa
gen van Huber en omgekeerd, verlieten ze
hoogst tevreden den stal. Er moest natuur
lijk op den koop gedronken worden. Eenige
wederzijdsche vrienden uit Grasdorf en
Schneckenberg, die een fijnen neus hadden,
kwamen op het tafeltje der beide boeren af,
die wedijverden in -yaligheid. De eene
flesch wijn na de andere verdween in de wij
de keelgaten.
Daarmee verliep een goed deel van den
dag, en het begon te donkeren, toen de beide
boeren tot het besef kwamen, dat het tijd
werd op te staan en naar huis te gaan. Ze
waren wat onvast op de beenen; doch dit
was geeai zeldzaamheid in „De Gouden
Kroon". Bijgestaan door deskundige knechts
werd elk op zijn wagen geheschen; de leid
sels werden hun in de hand geduwd en de
paarden aan den teugel tot buiten de her-
bergpoort getrokken.
Daar ging het in een sukkeldrafje ^.e
straat uit, naar den landweg.
Spoedig echter ontzonken aan beide ros-
senmenners de teugels; zooals meermalen
bleef ook nu aan de paarden overgelaten,
waarheen ze wilden on daar de goede
dieren niet wisten, dat ze nieuwe meesters
hadden, sloegen ze, hun instinct volgend,
den welbekenden weg in naar de oude stal
len.
Toen het nu aan Huber behoorende paard
stilstond voor de gesloten staldeur van
Kohlhofa boerderij en onrustig begon te
trappelen en te hinniken, werd hij wak
ker, en het werd vaag .n hem duidelijk, dat
hij thuis moest zijn. Met moeite t'.eg hij
van den wagen, bekommerde zich om ros
noch rijtuig en krabbelde naar de huis
deur, blij nog naar binnen te kunnen ko
men. Hij strompelde voort tot in de kamer
en
„Kerel, wat moet jij hier doen?" riep eën
scherpe vrouwenstem hem toe, en ton
stevige vuist schudde hem heen en weer.
„Kom, wijflaat mij nu met rust!"
stotterde de boerMaar toen bemerkte
hij, een weinig helder wordend, dat hij niet
zijn eigen huismeubel voor zich had.
„Waarwaar ben ik?" stotterde hij
verlegen.
„Bij Kohlhof te Schneckenberg ben jel
Maar wie ben jij?"
„Ikke? Huber."
„Huber uit Grasdorf?"
„Ja... uit Grasdorf. Maar hoe kom ik
hier?"
„Dat wou ik jou gevraagd hebben I"
Huber schudde het zware hoofd. Hoe
kwam hij bij Kohlhof? Hadden ze, behalve
van paarden, ook van vrouwen geruild?...
Dan was hij er in elk geval niet veel beter
op geworden, dacht bijwant deze leek ook
niet mak.
De boerin, die eenigszins begon te ver
moeden, wat er gebeurd was, trok hem
mee naar buiten. En daar in het maan
licht" herkende hij zijn eigen wagen met
het voormalige paard van Kohlhof.
Hij bekende nu den ruil.
„En het geld?" riep de vrouw.
„Datdat hebben wij verteerd."
„Verteerd? Die keele twintig mark?
En geheel vergetende, dat ze niet haar
eigen echtvriend te pakken had, kreeg hij
de voelbare vermaning, welke eigenlijk aan
Kohlhof toekwam.
Hierin lag evenwel niets onrechtvaar
digs; want Kohlhof had in den huize Huber
een dergelijke ontvangst genoten.
Ros en rijtuig tot nader orde aan hun
lot overlatend, sukkelde de afgestrafte Hu
ber het hek d.r hoeve uit, den weg naar
Grasdorf op. Halverwege ontmoette hij
Kohlhof.
Beiden bleven staande een zag den
ander aan met heimelijk leedvermaak, en
weer was het Kohlhof, die het eerst de stil
te verbrak.
„Zeg, Huber," grijnsde hij, „we hebben
beiden wel plezier gehad van den ruil, is
't niet?"
Er is reeds meer sprake geweest van den
hygiënischen zakdoek. Het werd trouwens
hoog tijd, want was in enzen hyperhygiënl-
Bchen tijd de zakdoek feitelijk niet het eeni
ge gebruiksvoorwerp, waaraan de hygiënis
ten hun aandacht niet hadden gevijd?
Zoo kwam de zakdoek eindelijk ter spra
ke. En eensklaps bleek, zooals dat meer
gebeurt bij zulke vondsten, dat feitelijk
van alles, wat er aan onhygiënisch bestaat,
de zakdoek wel het superlatief verdiende.
Hoe had i en zócSlang den zakdoek kunnen
vergeten; juist den zakdoek!
In de meest hygiënische kringen ontdek
te men, hoe juist de zakdoek het onverschil
ligst, het onnadenkendst behandeld werd.
Wordt niet een vuile zakdoek dikwijlb
dagenlang in den zak gehouden? Hoeveel
ziektekiemen tieren er fleurig in voort? En
dan in de wasck wordt bij dit reinigings
proces alle kwaad wel uitgeroeid?
Maar dat alles was tot dusver zoo.
Professor Calmette, do bekende leider
van het Instituut Pasteur te Rijsel, heeft
zijn aandacht aan het onderwerp gewijd en
hij heeft eenige verstandige voorschriften
aan zakdoekverbruikers gegeven de niet-
gebruikers loopen natuurlijk minder gevaar.
Het tijdschrift „Umschau" deelt er het
volgende over mee:
„Professor Calmette heeft een elegant
étui van metaal vervaardigd, ongeveer ter
grootte van een sigarettenkoker, door de
heeren te dragen als étui, door de dames
aan de ceintuur. Het étui is in het midden
verdeeld door een wand; aan den linker
kant bevinden zich de zakdoeken, van Ja-
pansch zijdepapier vervaardigd, of van
goedkoop weefsel. Zij zijn goedkooper dan
het waschloon kost en dus... verbrandt
men ze, waardoor alle gevaar van infectie
voorkomen wordt. Zo worden bovendien
slechts éénmaal gebruikt. De gebruikte zak
doeken worden gestoken in den anderen
kant van het étui, tot ze thuis vernietigd
worden. De koker zelf is van metaal en kan
dus geregeld uitgekookt worden.
De hygiëne is zoo wreedHoe zal het
gaan met het mooie zakdoektipje, door de
heeren uit den borstzak gedragen?
Terwijl in Europa honderdjarigen tot de
zeldzaamheden behooren, is het in gansch
Marokko, Algerië en Tunis volstrekt niets
ongewoons, als men over de honderd jaar
oud wordt. Menschen van 70 en 80 jaar wor
den beschouwd als nog beneden den gemid
delden leeftijd te zijn. Een Engelsch toerist
verhaalt in een Londensch blad, hoe een 70-
jarig koopman hem het drievoudige van don
waren prijs wilde vragen met betuigingen
als deze: „Bij den baard van den profeet
moge mijn grootvader sterven, wanneer het
niet waar is wat ik u zeg." Uit nadere in
formation bleek, dat de 70-jarige nog een
grootvader had, die 110 jaar oud was en nog
zijn dagelijkschen arbeid verrichtte, Op
marktdagen verscheen hij geregeld ter
markt.
Men zegt, dat de menschen in genoemde
landen zoo oud wori.n, doordat het leven
der Muzelmannen in Afrika zoo kalm daar
heen vliet. Allea geschiedt daar met de
grootste gemoedelijkheid, ook het oud-wor
den. Wanneer iemand 70 jaren oud is, dan
is hij de eerste jeugd te boven en wordt niet
meer tot de knapen gerekend. Pas wanneer
hij minstens 90 jaar oud is, verwacht men,
dat hem de eerbied zal worden betoond,
welken men den grijsaard versohuldigd is,
en ook dan moet hij nog achterstaan b'j den
honderdjarige, die overal voorgaat.
Op het land komen honderdjarigen vaker
voo-r dan in de stad. Ook komen onder hen
vele vrouwen voor. Vele Berberstammen
spannen hoogbejaarde vrouwen nog samen
met den os en den ezel in hot juk en het
bloed van den Europeeschen reiziger gaat
aan het koken, wanneer hij de eerwaardige
grootmoeders en overgrootmoeders ziet, die
als trekdieren worden gebruikt. Dezen ge
voelen echter het vernederende van het werk
niet. Ook is de arbeid in werkelijkheid niet
zoo zwaar als hij lijkt.
Een Berberhoofdman, wien men er een ver
wijt van maakte, dat :j zijn eigen tante,
een vrouw van meer dan 90 jaren, tot veld
arbeid dwong, antwoordde kalm: „Vrouwen
zijn door Allah geschapen tot vreugde en tot
nut; wanneer zij te oud worden, dan wor
den zij tot nut aangewend." Dit is de ziens
wijze, welke heerschende is in geheel Noord-
Afrika, behalve bij eenige BedouTnen en Ka-
bylenstammen, die nog eenige ridderlijke ge
voelens ten opzichte van de vrouwen koes
teren.
Vele Maraboes of heilige mannen, die bij
de heilige tempels en graven worden aange
troffen, bereiken dikwijls oen ongelooflijk
hoogen ouderdom. In Marakkesch leeft zelfs
naar men -egt, een Maraboe van 150 jaar.