LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 4 MEI. - TWEEDE BLAD.
Verijdelde plannen.
So. 13557
Anno 1904
De levensvoorwaarden onder volken op hoogen en
lagen trap van beschaving.
Hedennamiddag aanvaardde dr. A. W.
Nieuwenhuls het ambt van hoogleeraar in de
faculteit der letteren aan do Leldsche univer
siteit, in de plaats van prof. dr. J. J. M. de
Groot, mot het uitspreken eener oratie in
het groot auditorium van het academiegebouw
over „De levensvoorwaarden onder volken
op hoogen en lagen trap van beschaving."
Gelukkig ligt de tyd achter ons, aldus
bogon epr., toen in het byzonder de ethno-
logie van Nederlandsch-Indiê beschouwd werd
als een vak, dat slechts ten doel had, om
eecigo bijzonderheden omtrent zeden en ge
bruiken van verschillende stammen te loeren
kennen. Zy is steeds meer een echte anthro-
pologische wetenschap geworden, die er het
hare toe bijdraagt, om do pbysieke en geeste
lijke eigenaardigheden van het menscheiyk
geslacht te leeren kennen en doorgronden.
Spr. behoefde ln een kring, waar eenmaal
"Wilken geleeraard heeft, nauweiyks te zeggon,
dat zulk eon wetenschap in hooge mate op
vergeiykiDg steunt.
Tevens geeft zy antwoord op het verschijnsel,
dat het eone volk zich zoo merkbaar boven
het andere weet te verheffen.
Het is bekend, dat men zich veel illusion
heeft gemaakt omtrent het bonijdenswaardigo
van den natuurstaat, en meent dat by de
zoogenaamde natuurvolken het leven veel ge-
makkeiyker en gelukkiger is. Dit komt meen
de Spr. doordat men geen goede voorstel
ling heeft van de bezwaren, die ook aan het
aardsch bestaan van dezen verbonden zyn.
De vraag is dus: maakt het beschavings-
kapita&l, dat wy van onze voorouders geörfd
hebben, en aan welks vermeerdering wy zelf
ook arbeiden, de voorwaarden van ons bestaan
gunstiger of ongunstiger?
Spr. vestigde de aandacht op twee hoofd
voorwaarden, waarvan het voortbestaan en
de gezonde groei van zyn organisme afhan-
keiyk zyn, n.L de voeding en het vermogen
om zich tegen invloeden van buiten te be
schermen.
By zyn beschouwing van het bestaan eener
nog onontwikkelde samenleving nam Spr.
vooral de Dajaks tot voorbeeld en toonde
uitvoerig aan hoe zy door hunne gebrekkige
kennis, de rijstcultuur, waaruit zy vooral hun
voedsel verkiygeu, onder zeer ongunstige
omstandigheden dryvea en hoe een der ge
volgen daarvaa ia dat zy na verloop van tyd
hun nederzetting moeten verplaatsen, wat
een niet gering verlies van arbeidsvermogen
geeft.
Tevens leggen zy zich naast deD land
bouw toe op jacht on vischvangst, waarvoor
hun echter ook de meest geschikte hulpmid
delen ontbreken. Hierin wreekt zich dus, dat
de landbouw zooveel tyd on inspanning van
hen vergt. Ook ten opzichte van het vermogen
om zich tegen invloeden van buiten te be
schermen, waarvoor ook ln de tropen klee
ding en woning uoodzakeiyke middelen zyn,
verkeeren zy ln ongunstige omstandigheden.
Verder ondervinden de volken op dit stand
punt een zeer byzonder nadtel door de ge
brekkige verdeeling van don arbeid.
Mag by een enkel persoon buitengewone
aanleg hierin wel eenigszins tegemoet komen,
het arbeidsvermogen der maatscbappy m haar
geheel ondergaat daardoor een belangryke
vermindering. De hoeveelheid werkkiacht,
waarover iemand to beschikken heeft, zal
daarom in een lagere ontwikkelde samenleving
van nog meer bolang zyn dan op hooger trap
van ontwikkoling.
Nu heeft iemands algemeone gezondheids
toestand grooten invloed op zyn werkkracht
en energie. Waar echter de mensch, zooals
by onbeschaalde volken, de ziektewekkende
invloeden niet kent en zich er dus ook niét
tegen kan beschermen, daar lydt liet orga
nisme betrekkeiyk veel heviger, dan daar,
wear hy toegerust ia. met meer inzicht.
Al deze ongunstige voorwaarden oefenen
ook een machtigen invloed op het zieleleven
dezer merischen uit. In veel hoogere male
dan dit by beschaafde volken het geval is,
gevoelen zy zich den 6peelbal van machten
buiten hen en wordt hun gedachtenwereld
in veel hoogero mate door oen govoel van
afhankeiykheid tegenover de omgeving be-
heerscht, waarvan vooral hun scheppingsver
haal, volgons hetwelk zoowel de menschen
als hun huisdieren, door twee henielscho
FEUILLETON.
71)
„Maar, maar! Daartoe is toch absoluut
geen reden. Integendeel 1 En van ganscher
hart© zou ik u geluk willen wcnschen her
kon immers niet uitblijven het kon im
mers niet anders? Ja, ja, zooals gezegd, ik
heb het reeds lang gemerkt. Het kind ver
slindt u immers letterlijk met haar prachti
ge oogen 1 Gij g lukkige mant"
,,Ja, ik geloof, dat zij mij wel mag lijden.
En als ik eerlijk mag zijn: ik kan het dik
wijls nauwelijks onderdrukken, wat hier"
hij sloeg zich gejaagd met 'de vuist op de
borst omgaat en aan het licht wil komen.
Ja, dikwijls moet ik mijzelve geweld aandoen
om haar niet aan mijn hart te drukken cn
het lieve gezichtje met kussen te bedekken.
Ik ken mij zelf niet meer cn ik weet niet
wat er nog van worden moet."
„Wat er nog van worden moet? En daar-
overbreekt gij u het hoofd i"
„Zij is rijk en ik ben een arme drommel,
pastoor. Ziet u, dat is het. Niet, dat ik mij-
zelven te slecht voor haar vind, zeker niet,
want ik heb wat gezien en heb wat geleerd.
En ik kan ook optreden, als het moet. Maar
het staat mij tegen, als het ware voor ge
lukzoeker te spelen. Het is toch nog een an
der geval met mij dan met een handwerks-
jongen. die met zijn stok een mooien appel
van een boonï, welken bij voorbij gaat, slaat.
Daartegen komt mijn natuur in opstand.
Zóó mag het niet zijn."
geesten uit boomiohors zyn gevormd, een
bewys levert.
Zeer gebrekkig is ook hun inzicht ln de
gevolgen hunner daden en hun begrip van
causoliteit, zy laten zich door allerlei voor
teekenen leideu en dit Daïeve geloof is een
tweede belemmering om de krachten waar
over zy beschikken, op een voordeellge wyze
aan te wenden.
Zeer belangwekkend is de vraag, welken
invloed zulke verhoudingen op de geesteiyke
functiön van den mensch hebben. Aprlori
laat zich daarover niet beslissen en slechts het
experiment en de waarneming kunnen in dezen
slechts een vertrouwbare uitkomst geven.
Spr. had het voorrecht op zyn reizen een
experiment omtrent dit vraagstuk op het
spoor te komeD, dat de natuur zelf had
genomen en waarvan zich de uitkomsten
lieten nagaan. Hot was het voorbeeld van
twee Dajakeche stammen, die eenmaal het
zelfde gebied hadden bewoond, maar waarvan
óón echter naar een ander gebied was afgezakt
en ln veel ongunstiger verhoudingen was
gekomen, wat in den loop dor tydon een zeer
ongunstlgen invloed op het karakter en de
verotand'eiyke ontwikkeling heeft gehad. Zoo
lyden zoowel de iDtellectueele function als de
ethische eigenschappen onder het ongunstiger
worden dor uiterlijke omstandigheden. Dit
maakt volgens spr. het beeld van den op laag
standpunt van beschaving 6taanden, doch om
oen betor bestaan worstelenden medemensch
nog somberder.
In de tweode plaats trachtte Spr. de levens
voorwaarden van den op hoogen trap van
beschaving staanden mensch duideiyk temaken
door haar meer in byzonderhoden met die
der natuurvolken te vergelyken.
Besmettoiyke ziekten kunnen, wanneer zü
laagstaande natuurvolken treffen, in enkelo
weken een derde of een vierde van hun ge
tal sterkte vellen, terwyi zy op do sterfte-
cyfera ln beschaafde staten nauweiyks een
noemenswaardigen Invloed hobben.
Er komt behalve dit, nog een factor ln het
spel, welke den onder gunstige omstandigheid
levenden ten goede komt: het ls het grootere
aanpassingsvermogen van den mensch aan de
verschillende omstandigheden, waaronder hy
leven moet.
Ook maakt een dichte bevolking verdeeling
van den arbeid in steeds hoogere mate
mogeiyk. Eindeiyk is de uitvinding van hot
schrift een machtige voorwaarde tot een
sneller voortschrydende beschaving.
Met volle zekerheid meende spr. echter to
kunnen vaststellen, dat evenwel de psychische
energie van het Individu niet ln dozellde mate
toeneemt als de kennis van het gebeelo volk
aanwast.
Niet to min staat vast dat een cultuur-
mensch met een gezonder lichaam en geest
en met minder verspillen van zyn krachton
kan arboiden dan zyn onbeschaalde broedor.
Naast deze voordeeien van het bestaan oer
hoog ontwikkelde volken staan echter ook
grooto nadeelen, die aan het subjectieve gevoel
van waardeering daarvan ernstig afbreuk doen.
In tegenstelling met de toostanden onder
stammen op laag standpunt van beschaving,
heeft zich in alle cultuurstaten oen groote
ongelykheid van welvaart ontwikkeld, die
aanleiding geeft tot onderlingon nayvor en
stryd, waardoor het levensgeluk van den
enkelen mensch sterk wordt ondermynd. Dit
komt nog scherper uit, doordat men op dit
standpunt de oorzaak van de ongeiyke lots-
bedeeling veelal niet zoekt in boven zicb
verheven machten.
Het verschil in afwyking van het gemiddold
standpunt van beschaving onder natuurvolken,
zoowel in opgaande als in dalendo richting,
ls veel geringer dan by cultuurvolken.
Eindeiyk behandelde spr. de andero zyde
van het vraagstuk, nl. den invloed, dio de
omgeving ondergaat, door de werkzaamheid
van den mensch op verschillenden trap van
beschaving, waar by hy nogmaals den Dajakker
stelde tegenover den Europeaan, en toonde
met een aantal voorbeelden aan dat do cultuur-
mensch zich tot op'zekere hoogte een kunst
matig milieu schept, dat moer aan zyn
behoeften voldoet dan het oorspronkelijke.
Doch by het beoordeelen van de werkeiyke
waardo, die dit alles voor den indiYiduoelen
mensch heeft, dient men rekening te houden
met de eigenschappen van zyn eigen porsoon.
Voor de levensvreugde en het geluk van den
mensch is immers niet altyd do aard der
levenavoor waai n beslissend.
Hemskerk deed alle mcoitc om hem zijn
bezwaren uit het hoofd te praten. Hij echter
kon de gedachte niet uit het hoofd zetten,
dat Waltrud veel te hoog stond en in haar
geheelc verschijning, in haar geheelo oor-
komen was zij veel te mooi, te eigenaardig
cn te edel, dan dat hij den moed mocht heb
ben, haar zoo maar voor hem te winnen, al
werd het hem nog zoo gemakkelijk gemaakt.
Door dat alles en den dagelijkschen omgang
met haar was zijn betrekking bijna ondraag
lijk voor hem geworden. „Ik weet niet, hoe
ik mij uit dezen toestand weer moot uitwer
ken," kreunde hij.
„Plaag u zclven cn 1 ;t kind niet te lang
meer, vriend," vermaande de pastoor. „En
werkelijk, ik zou geen betere oplossing voor
alles, wat op Ratzcnbeck leeft cn bestaat,
weten, dan deze. Voor het kind zijt gij juist
do rechte. Het is immers, alsof de lieve God
dit alles eigenhandig zoo geschikt heeft.
Daarom geen dwaze trots, geen onnoodige
bezwaren."
Sohwarzhoff schudde het hoofd. „Die
bezwaren zijn er nu eenmaal en van nu op
morgen laten zij zich niet verjagen. Daar
toe ken ik mijzelven veel te goed. Ja, als er
nog grooter hinderpalen waren, als het een
hoogen inzet betrof, als ik een berg moest
verzetten om haar t© veroveren, en als de
draak, die haar bewaakt, namelijk freule
Kattendijk, nog in werkelijkheid vuur
spuwde! Neen, neen 1 op het oogen blik zou
ik niets anders zijn dan de bewuste hand
werksgezel, die zijn appel steelt. Het
jeukt mij wel in alle vingers daarnaar,
maar toch druischt het tegen mijn natuur
cn cn ik wensch bijna, dat ik weer in de
wildernis zat en mij tégen grimmige beesten
I en moorddadige medebroeders moest ver-
Toch zal het streven om den mensch het
meeste levensgeluk te doen deelachtig worden,
een grooten steun kunnen vinden in het adop-
tatievermogen, door 2yn aanleg zoo te ont
wikkelen, alB zyn omgeving dat eischt.
Spr. geloofde dan ook dat men zyn mede
mensch een grooten dienst zou bewyzen door
de overtuiging te vestigen dat demenachheid
den toestand, waarin zy verkeert, in den loop
van duizenden jaren op een overmachtigen
nabuur veroverd heeft, en dat door het dry ven
van enkelen niet opeens een belangryke ver
andering ten goede kan worden teweeggebracht.
Hierna richtte spr. zich het allereerst tot
heeren Curatoren, wien hy dank betuigde voor
het ln hem gestelde vertrouwen, al is hy er
diep van overtuigd dat zyn taak niet gemak-
keiyk zal wezen. In zyn toespraak tot
do hoogleeraren, deed Spr. uitkomen dat,
hoewel de ondoorgrondelijke oorzaken, dia
iemands levensloop beheerschea, hem brach
ten op het gebied der ethnologie, hy toch
zyn ambt als medicus nooit ontrouw is ge
worden. In het byzonder sprak hy nog tot
zyn ambtsvoorganger prof. De Groot, dien hy
als ambtgenoot naast zich mocht houden.
Mot oen harteiyk woord tot dames en
heeron studenten eindigde Spr. zyn belang
ryke rede.
PERSOVERZICHT.
De Maasbode zegt:
Zooals men weet, is bij de Kamer het
Regeer ings-ontwerp tot pensionnoe-
r i ng van b ij zondore onderwijzers
on hunneT weduwen on weezeö in studie.
Dit ontwerp verdient, van Christelijk
standpunt beschouwd, allen steun. Reeds
al te lang was het Katholiek en overig
godsdienstig onderwijs tegenover de neu
trale school in de ongunstige verhouding,
dat, zelfs bij gelijkstaande traktementen,
het openbaar onderwijs voor onze onderwij
zers een bijzondere vorlokkelijkheid had.
Immers, indien zij zich aan het bijzonder
onderwijs verbonden, raakten zij op hun
ouden dag hulpeloos, lieten zij hun vrouw
en kindoren onverzorgd achter; bij het
openbaar onderwijs dienst nemend, ver
zekerden zij hun gezin weduwen- cn wee-
zenpensioen.
Zeker, vorschillcndo schoolbesturen voer
den de pensionneering hunner oude onder
wijzers inverschillende vereenigingen van
bijzondere onderwijzers openden een we
duwen- en weczenpensioenfonds. Maar,
hoe loffelijk dit pogen ook is, wat betee-
kenen do aldus verstrekte sommetjes
tegenover de bedragen, die van overheids
wege aan de achterblijvende nabestaanden
worden toegelegd? Ook bleef den bijzonde
ren onderwijzers de gelegenheid open, om
bij een levensverzekering-maatschappij ter
markt te gaanmaar de daarvoor voreisch-
te premie-betalingen zijn ongelijk hooger
dan de trok temen ts-korti ri g, die de open
bare onderwijzer zijnerzijds te dragen heeft.
En het jaarlijksch inkomen van onze bijzon
dere onderwijzers is waarlijk niet van dien
aard, dat zij zich de betaling van eenigszins
aanmorkelijkc premie-storting veroorloven
kunnen
Het ontwerp van minister Kuypcr komt
dan ook aan een groote rechtsongelijk
heid te gemoefc. Waar openbaar cn bijzon
der onderwijs voor den Staat gelijk-gerech-
tigd zijn, er Ls geen reden om de door
het liberalisme ingevoerde bevoorrechting
van den openbaren boven den bjjzondcren
onderwijzer langer te handhaven.
Juichen wc dus dit wetsvoorstel van ons
Christelijk ministerie toe, we zijn echter
nog niet geheel er door voldaan. Waar
zoo goede weg is ingeslagen, dient men
niet op drie-vïercnd^rl der baan te stop
pen, maar ze ten einde toe af te leggen.
We zouden de wet,, hetzij bij gewij
zigde lezing van do voordracht, hetzij bij
amendeering, nog. n stapje verder willen
zien brengen.
Wat toch is bot geval 1 De Regeering stolt
voor, de pensionneering niet aan alle bij
zondere onderwijzers ten goede te doen ko
menze zondert een deel er van uit. Ze
wil alleen in de pensioenregeling opne
men de onderwijzers van gesubsidieer
de bijzondere scholen.
Dit nu dunkt ons niet geheel billijk. Dat
weren. Maar, spreken wij er niet meer overl
Hot heeft mij toch goed gedaan, dat ik mijn
hart eens bij iemand heb uitgestort."
„En mij heeft het pleizicr gedaan," zei-
de de pastoor met warmte. „Ik ben oen
oude man en deze lieflijke liefdesidylle,
welke zich voor nujn oogen afspeelt, die
zie ik aan, alsof een paar mooie bloemen
opengingen cn zich voor mij ontvouwden.
Ik geloof, dat er niemand ia, waarde
Schwarzhoff, die hartelijker deelneemt in
deze zaak dan ik. Ja, gij en dit juweel van
een meisje! Gij beiden I 't Is immers, alsof
de lieve engeltjes er zelf do muziek bij maak
ten. Verzet u niet langer, vriend."
„Wij zullen zien!" kreunde Schwarzhoff.
„Voorloopig, vaarwel
„Vaarwel, gij dwaze handwerksgezel 1"
Zij gingen ieder hun weg. Spoedig echter
keerde Hercskerk zich ._m cn zag zijn vriend
na, die langzaam, den hoed in dc hand ben
gelend, alsof het hem te heet was, zijn wan
deling voortzette. „Dwaas, zeer dwaas,"
mompelde de pastoor. „Als men den trot-
schen ridder von Habcnichts maar op een
rossinant© kon helpen."
Plotseling wierp hij zijn rechterarm om
hoog en knipte met den duim. „Trimpcls-
dorpriep hij vergenoegd, keek op zijn
horloge, dacht oen oogenblik na en
schreed toen haastig verder, terwijl hij het
naaste boschpad naar Oberlünksfurt in
sloeg.
Veertigste Hoofdstuk.
Sinds eenige dagen had Waltrud den
houtvester ternauwernood gezien. Het
kwam haar bijna voor alsof hij afgemete-
ner jegens haar wa© dan vroeger en tot
d© overheid aan do scholen, die voor Re-
geeringssteun in aanmerking willen komen,
voorwaarden oplegt ten waarborg, dat het
door haar verstrekt© onderwijs strook© met
hot algemeen leerplan, is niet meer dan be
grijpelijk. Maar de onderwijzers, on
verschillig aan wat school zij werkzaam
zijn, staan voor de overheid gelijk. Allen
moeten hetzelfde staatsexamen voor haar
afleggen, om als onderwijzer aan een school
werkzaam te kunnen zijn, onverschillig
of het een openbare, een gesubsidieerde of
een ongesubsidieerde zijallen moeten de
zelfde bewijzen van bekwaamheid geven,
om aan het hoofd te kunnen geplaatst wor
den van zulk een school, onverschillig van
welken aard.
Met genoegen bespeuren we dan ook uit
de lezing van het Voorloopig Verslag, dat
in de afdeel ingen der Kamer „zeer vele le
den" dezelfde zienswijze, schoon op andoro
gronden, hebben voorgestaan, en dat in
het verdedigend betoog, hetwelk zij richtten
tegon dc „anderen", die tegen dio uitbrei
ding van de wet opkwamen, de kracht der
argumenten buiten kijf aan do zijde van do
voorstanders dier verbetering is.
Zulks geeft ons goeden moed, dat dc wet,
wanneer ze in het Staatsblad komt, inder
daad toepasselijk zal gemaakt zijn op alle
bijzondere onderwijzers.
Waar hot een daad van principe geldt,
mag de overweging van de hoogere kosten
die trouwens slechts 10 it 13 pCt. bedrag
gen zullen geen beletsel zijn voor voldoe
ning van den rechtvaardigheidszin. 1)
Het Dagblad v. Zuid-Holland en s'-Gra-
venhage bespreekt in zijD „Militaire Brie
ven" de schietoefeningen tot ver
hooging van '6 lands weermacht waarin dit
jaar mannelijke ingezetenen toegelaten zul
len worden van 1630-jarigen leeftijd. Dc
schrijver zegt daarin o.a.:
Schieten is een kunst-, die niet alleen ge
leerd, doch evenals het paardrijden onder
houden moet worden.
Ieder infant©rie-officier klaagt steen en
been or over, zoo slecht als er geschoten
wordt door de miliciens, die een paar jaar
met groot verlof zijn geweest; en ongetwij
feld is het houden van de bovenbedoelde
„schietoefeningen tot vorhooging van
's Lands weerkracht" een zeer to waardeo-
ren hulpmiddel om aan dat euvel te gemoct
te komen.
Doch eenige omstandigheden zijn er, dio
hot nut van die oefeningen doen blijven zeer
aanzienlijk „beneden" datgene, wat er me
de wordt beoogd.
Vooreerst zijn die oefeningen een ware
plaag voor dc offioieren, dio met de leiding
cr van belast worden. Op een guren namid
dag, als extraatje boven den gewonen
dienst daar uren cn uren op een schietbaan
te moeten staan afwachtende of cr ook nu
en dan een persoon opdaagt, die, door
naar dc schijf te schieten zijn eigen schict-
kunst, en daardoor indirect ook 's Lands
weerbaarheid wil verb oogen, het is taai.
Ons zijn gevallen bekend, dat precies ar»;
zulke personen, nog niot eens miliciens met
1) In een volgend No. zegt De Maasbode
Qp hetgeen wc over ondcrwijzorsi *i-
aioenen in ons vorig nummer schreven,
dient een rectificatie te worden aange
bracht. De toelichtende inleiding onder
scheidde n. 1 niet tussohen de pensioenen,
dio de openbare onderwijzers van over
heidswege krijgen, en deed het voorkomen
alsof zij nii reeds opgenomen zijn in hot
pensioenfonds voor weduwen en wcezen
van burgerlijke ambtenaren. Dit is hot
geval niet; wel krijgen zij sinds lang
zei ven van Rijkswege pensioen.
De Minister stelt thans voor, óók bij-
rondere onderwijzers (echter niet onder
dcaelfde gunstige voorwaarden) in dat
genot te doen doelen. Daarnaast wordt'
voorgesteld, èn openbare èn bijzondere
onderwijzers op te nemen in het pensioen
fonds voor weduwen en wcezen van bur
gerlijke ambtenaren.
Wat de hoofdzaak aangaat: niet oen
deel der bijzondere onderwijzers, maar
allo in die gunstige bepaling te om
vatten, blijft ons betoog int.usschcn ge
heel van Kracht.
groot verlof, doch slechts knapen, alles uit
maakten wat in zekere gemeont© van do ge
legenheid gebruik wonschto to maken.
Moeilijk kan worden verwacht dat een of-
fioicr zulk een dienst telkens mot onverdro
ten ijver en lust verricht.
Voort© is het nut, dat de oefeningen kun
nen afwerpen in het oog van velen niet zoo
groot, dat het dé opoffering van een gehee-
lon middag (die met heen en weer loopen
allicht verloren gaat) telkens waard is,
vooral wanneer de deelnemer ontwaard hoe
bitter weinig navolgers hij vindt, cn hoe
men zijn doen soms nog als „aanstellerij"
beschouwt.
Verder is zelfs het bestaan der gelegenheid
aan velen onbekend.
Eindelijk schijnt hot ons ook wel wat veel
gevergd dat ecai milicien gedurende zijn ge-
heelen 15-jarigen diensttijd bij het actieve
leger en bij de landweer toixons uit zijn zar
ken zal loopen, om uit oigen bowoging,
zonder dat hom van hoogerhand ook maar
de minste verplichting dienaangaande is
opgelegd, zich te oefenen in liet schijfschie
ten. „Als dat zóó noodig was, zoo rede
neert men, „zou het wel in de wet zijn voor
geschreven."
Welnu, het is overbodig. Het is zoo noo
dde, dat men bctero resultaten bereiken zou
mot infanterie, die slecht oxorecort, dan
met infanterie, die, zooals do Nederland-
Bchc, gedurendo haar groot-verloftijd nim-
mor ook maar een enkoio patroon ver
schoot...
Voor militie cn landweer, te zamon
het onmiddellijk en in eerst© linio tegen
den vijand aangewende leger vormend©, is
het kunnen schieten en raken, een lovona-
quaestie. Voor de jongelieden, die nog bono
den den militieplichtigcn leeftijd zijn is
zulks alleen „nuttig". We achten het
daarom wel wat draconisch, oen jongman
het getuigschrift niet uit te roikon, wan
neer liij op twintigjarigen leeftijd nog geen
geoefend schutter is.
We herhalenvoor het personeel, dat
reeds tot het leger behoort is het kun. u
schieten, cn het onderhouden daarvan,
onmisbaar; doch voor jongero mannen is
zulk nog niet zoo noodzakelijk.
Ony oofeningssysteem, waarbij het gan-
sche schieten zich tot het eerste der 15
dienstjaren bepaalt (de cnkolc haastige
sohiotoefeningon bij opkomst voor herha
lingsoefeningen heteekenen nagenoeg
niots) blijft in een belangrijk onderdeel' ge
brekkig, zoolang do wet niet, evenals in
andere landen, sohictplicht voorschrijft
voor miliciens cn landweermannen met
groot verlof.
Bijna een ieder kan dien plicht vervul
len door lid van een vrijwillige sohiebver-
eeniging te worden, en hierdoor zijn tijd
zelf te kiezen en do zaak voor zichzelf aan
genaam en gemakkelijk in te richten.
Slechts zij, die hiertoe onwillig of niet bij
machte zijn, zouden elk jaar enkelo dagen
moeten opkomen in een kamp, enkel om te
schiolon.
Zoolang de wet echter in dit opzioht
zoo hoogst gebrekkig blijft, schiet er
dat erkennen we niot veel andere op
over, dan het middel van overreding, op
dc wijzo zooals zulks thans geschiedt.
Do zeer poovero resultaten althans
wat het personeel mot groot verlof aan
gaat bewijzen echter voldoende, dat aan
vulling der wet te dien opzichte dringend
noodzakelijk is.
De Standaard vestigt de aandacht op dezo
woorden van het Volksdagblad (een orgaan
van vrij-sociolisten), geschreven naar aan
leiding van het aanstoando a n t i-ra 1 i-
taristisch congres:
„Geen man en geon oont voor het leger f
is een fiere leuze, maar zij zal niet kunnen
verwezenlijkt zoolang zij niet internatio
naal wordt aangeheven onin practijk
gebracht.
Volkslegere, zij het dan ook, dat dezo
niet ïd kazernes zullen zijn gehuisvest, lij-
kon ons in de toekomst onvermijdelijk, zoo
lang dc instellingen in de verschillende
landen van Europa zóó hemelsbreed ver
schillen.
Want hoe zal men zich te rechter tijd en
met succes tegen een buitenlandschen des-
ecn praatuurtjo in Kuno's kamer was het,
na do laatste scènó met Lisbctha, nog niet
weer gekomen. Waltrud was daarover ver
ontrust en kon die onrust voor Kuno niet
verbergen.
„Ik zou wel eens willen weten, wat hij
heeft," zoide zij op zekeren avond. „Het zijn
wellicht slechte zakelijke dingen. Met papa
cn den heer von Trimpelsdorp heeft hij de
zer dagen dikwijls lange redeneeringen ge
had cn gisteravond was hij tc Oberlünksfurt.
Hij moet pas laat in de nacht met. zijn
paard thuisgekomen zijn."
„Zoo, dab hebt gij dus reeds uitgospion-
neerd
Zij bloosde. „Ik heb het selchts toevallig
gehoord.
Mamsell Dórt© -heeft bet gezegd. Het zal
mij benieuwen of hij vandaag ook bij ons
komt."
„Gij zult zien, dat hij weer niet komt.
Tante Betty heeft hem door do laatste gc
sollieden is schuw gemaakt, heeft hem daar
door geheel verdreven. Nu is het hier mijn
laatste avond, want morgen ben ik immers
weer alleen en gij trekt naar je eigen ka
mer."
„Of de heer von Schwarzhoff toch wat
tegen ons heeft?" zeido Waltrud met ccn
lichten zucht.
„OnzinIk zeg het je immers, het hangt
met haar samen, die tegenover papa wel
licht haar gal hseft uitgestort. Maar laat
zij haar gang gaan. Schwarzhoff blijft haar
niet© schuldig."
„En dat hij hier bij ons een pa r maal
zijn sigaar rookte en mot mij op het balkon
een halfuurtje praatte, daar stak toch geen
kwaad in, nietwaar?"
„Dat ontbrak cr nog aanl Ik was im
mers bij. En dat zog ik je, dat, al tante Bet
ty cr mogelijk een misdaad uit maken wil
en voortgaat, ons elk genoegen te bedor
ven, dan krijgt zij het met mij aan den
stok. Dan zal' het nog wat anders worden,
als met de mieren. Verlaat je daarop."
„Maar gij hebt toch beloofd, je te verbe
teren, Kuno, en geon lcolijko streken meer
uit to halen."
„Natuurlijk alleen, als zij cr geen uit
haalt, anders barst do bom los, zcide hij op
beslisten toon.
Spoedig daarop was hij ingeslapen on de
avond hulde de kamer in een schemerlicht.
Waltrud dacht cr over, naar do aangren
zende kamer te gaan, waarin zij tijdens Ku
no's verpleging 's nacht sliep, cn do lamp
aan te steken. Maar zij trad nog een© op het
balkon, ging zitten en verzonk in diep ge
peins. Een zachte wind woei van het boscli
door het park en bracht een welrickendcn
geur van dennenaalden cn vlier mede. In do
vorto glinsterde do parkvijver in het licht
van do maan, welke zioh juist boven de
boomen vertoonde. Kikvorschcn hielden
hun luid concert, hetwelk echter door de
smeltende tonen van con nachtegaal' over
stemd werd.
Tegcn het donker van ccn groepje hees
ters op den voorgrond «tak een rood vonk
je af en kwam nader; voetstappen weer
klonken Cn in de schemering van den avond
harkende Waltrud den houtvester, die nu,
zij i sigaar rookend, langzaam op het torras
heen en weer wandelde. Waarom was Hij
dien dag niet gekomen?
(Slot volgt.)