'Met Pascken bij Moeder.
N£. 13531
2 April 1904.
Frits Holmburg, doctor in de letteren en
leer aar aan liet gymnasium in het stille
stadje Dunkolberg, woonde nu al vijf jaren
in zijn eenvoudig, klein huis, ergens in een
zijstraat. Vijf jaren achtereen ging hij op
zijn vaste uren naar en van do school, gere
geld als een uurwerk. Ieder in de straat
kende hem en hij kende allen.
Zoo gebeurde het, dat hij eens een week
lang een oud vrouwtje miiste, dat hij dik
wijls tegen kwam of zag zitten voor het
raam van haar kamertje. Hij begon er on
gerust over te worden, al was dat oudje
maar een wasohivrouw en al kende hij haar
niet. Bij het naar-school-gaanden achtsten
dag, kon hij niet nalaten aan een van haar
buren te vragen:
„Wat is er toch met vrouw Pietcrsen
aan de hand Ik heb haar in langen tijd
niet gezien
En de buurvrouw, die den leer aar van
aanzien kende, antwoordde, zonder eenigc
verbazing over zijn vraag: „Vrouw Pietor-
son is dezen nacht gestorven, mijnheer."
De volgende week begon de Paaschvacan-
tie en Frits* Holmburg, die een groot ge-
zin had, besloot opeens tot de kostbare reis
naar het afgelegen B Dat kwam door dcD
dood van die waschvrouw
Opeens was het hem ingevallen, dat in
B. ook een oude vrouw leefde, die even
goed onverwachte kon sterven als vrouw
Pietersen Dag en nacht had hij moeten
denken aan dat andere oudje, dat hem in
zijn jonge jaren eiken avond had laten bid
den, had goéden nacht gekust, dat hem met
haar zegenwensohen gevolgd was do wereld
door, en naar wie hij nu in acht jaren niet
had omgeeien
En toch was hij geen onhartelijke zoon.
Hij schreef dikwijls aan zijn oude moeder
en dikwijls deed hij ee>n biljet in den brief,
w&arvatn een bankier het bedrag niet hoog
zou vinden, maar dat veel was voor den
armen leeraar en heel veeJ in de oogen van
zijn moeder.
Zijn vrouw schreef vriendelijke briefjes
met verjaardag, Kerstmis en Nieuwjaar,
en de kinderen zonden prentbriefkaarten
aan de lieve Oma, die toch ook eems zien
moest, welk een schoon e stad Dun kei berg
was.
Maar de vraag, die in eiken brief her
haald werd, welken Lotje, de naaister van
de oude smidsweduwe, schreef: ,,0f zij haar
jongen dan nooit zou weerzien", die vraag
werd altijd met een: „Misschien dezen zo-
roer wel" 1 beantwoord. En met eiken zo
mer, die voorbijging, zonder dat hij ge
komen was, werd haar hoop op weerzien
flauwer en het licht harer oogen zwakker.
t Indrukken komen plotseling en ons hart
voelt vaak zoo vreemd. Moeders smeekende
vraag, neergeschreven in eiken brief, had
bij haar zoon het bezwaar van een slecht
gevulde beurs en huiselijke zorg niet kun
nen overwinnen.
De doodstijding van een oude wasch-
vrouw werd voor hem een waarschuwing
om te gaan eer het te laat was 1
Op een guren dog in April klopt Holm
burg aan de deur van het kleine huis, waar
in hij geboren was. Toen hij naar zijn moe
der vroeg, werd hem gezegd, dat de wedu
we al vier jaren geleden de smederij had
verkocht en nu bij Otten, den machinist,
woonde.
Haar huis verkocht! Dat had hij nooit
geweten.
Frits Holmburg voelt een toenemenden
angst in zich. Groote hemel, zou zijn moe
der gebrek lijden? Hij had stellig gemeend,
dat de smederij, die vader naliet, en de ar
beid van moeders vlijtige handen, gevoegd
bij de banknoten, die hij af en toe zond, in
haar onderhoud hadden voorzien.
Hij klopte nu aan het vreemde huis en
een oogenblik later houdt hij zijn moeder
in zijn armen.
Wat is deze oud en vervallen! AHes trilt
aan haar van blijdschap, maar ze zegt al
leen: „Beste Frits, heb je nu die verre reis
gedaan met dit weder? Ga toch zitten, mijn
jongen, dan zal ik gauw een potje koffie
voor jc maken."
„Moeder, waarom schrcoft ge niet, dat
ge de smederij moest vorkoopen
„Waartoe zou dat gediend hebben? Jij
hebt al zorg genoeg. Do. Ottens zijn heel
goed voor me. Och, jongen, wat ben ik
blij, dat ik je nog zien kan."
„Kunt ge dan niet goed meer zien?"
Zij streek zacht mot haar gerimpelde han
den over zijn aangezicht en iets van een
glimlach glijdt over haar ingevallen ge
laat.
„Ja, Frits, ik zie je nog wel en de zon
ook en het huis, en als er een trein aan
komt; maar ik kan niets meer doen dan
kousen-breien. Hoe oud is uw jongste nu,
Frits?"
„Vier jaar", antwoordt hij nu verstrooid.
„Dan zullen ze van pas zijnroept ze
uit, terwijl zij een schuif opentrekt van een
kastje en, or in rondtastend, een paar wit
te kousjes te voorschijD haalt van dikke
wol.
„Hebt gij die voor ons kleintje gebreid?"
vraagt hij en veegt langs zijn oogen.
„Neen; ze waren eigenlijk voor uw oud
ste; maar die is ze nu ontgroeid, omdat ge
niet eerder kwaamt, Fntsl"
Dat was nu het eenige woord van ver
wijt; maar wat doet het hem zeer I
Holmburg valt op een stoel, hij kan haast
niet spreken en bemerkt het nauwelijks, dat
Lotje, de naaister, die de brieven schreef,
thuiskomt en de vrouwen in de andere ka
mer fluisteren en overleggen en dan heen
en weer loopen
Eindelijk voelt hij een magere hand op
zijn schouder en een beverige stem vraagt:
„Frite, wilt ge nog eens bij uw moeder
eten
Holmburg gaat naar binnen; zijn oogen
weten niet wat ze zien. Bij hem in huis is
alles eenvoudig, elke uitgaaf moet gewikt
en gewogen worden en bijna nooit komen er
van die lekkernijen op tafel, die zijn oudje
hem nu voorzot: fijne broodjes, kreeft in
de bus, ansjovis, lekkere kaas, kleine sap
pige biefstukjes, roomboter en bier. Alles
heeft Lotje gehaald. Hij heeft wol uat en in
hooren gaan, maar het geld
Waar krijgt zijn moeder het vandaan 1
Do maaltijd duurt heel lang. Als zijn moe
der na afloop de handen vouwt, voelt Frits
een drang i*t zich om dat gebedje uit zijn
kinderjaren hardop te bidden, zooals hij
deed in den tijd, toen de brij dampend op
de tafel stond en zijn vader uit de smede
rij kwam en het schootsvel aan den spijker
hing.
Na het middagmaal komt zijn moeder
dicht bij hem staan en met iets angstigs in
haar stem, alsof zij haast niet durft, fluis
tert zij
„Frits, het is misschien wel te erg; maar
ik zou zoo gaarno iets aan u vragen, iets
heerlijks voor mij."
Holmburg voelt, dat het bloed hem naar
het gelaat vliegt; zij kan hem nu niet meer
missen en zij zal hem vragen, haar niet lan
ger te laten onder vreemden. Zijn vrouv
is 'de dochter van een kapitein cn zijn huis
is klein; maar zijn hart roept het toch uit:
Mijn moeder zal een plaats hebben in mijn
huis en een stoel aan mijn tafel, als zij dat
vraagt.
„Wat wilt gij zoo gaarne, moedertje?"
vraagt hij innig cn slaat zijn armen om de
magere schouders.
„Ja, ziet ge, er zijn hier wel fijne hotels,
maar Otten heeft deze week dienst op den
nachttrein, en nu kan ik best in zijn bed sla
pen cn ik heb nog twee lakens met kant,
nog een nieuwe deken, en nu 'dacht ik, als
ge het doen wildet, Frita?''
„Wat, moedertje, wat?"
„Och, als ge dezen nacht mijn bed voor
lief wilt nemen I In al die .aren, sedert dc
smederij verkocht werd, was mij do gedach
te het rrg-t, dat go niet onder mijn dak
zoudt kunnen slapen, dat ik u geen eigen
thuis meer geven kon."
Doctor Holmburg voelt weer iets opkrui
pen in de keel. Hij ziet naar de restjes van
den maaltijd, het porseleinen bord met
blauweD randde anderen hadden witte
borden. Dan keert hij zich om, zoodot nie
mand kon zien wat zijn oogen doen, en fluis
terend zegt hij:
„Maar, moeder, waar hebt ge al dat
schoons toch vandaan gehaald?"
„O, Frits, ik zeg u, dat do winkels hier
beste waar hebben..."
„Maar het geld, moedertje?"
Opeens richt zich die gebogen gestalte op,
zoo hoog als zij nog kan, en in haar stem
klinkt weer iete van den ouden terecht-
wijzenden toon, waarmede zij hem gewaar
schuwd had, vroegere jaren, voor de von
ken. die va-" het aanbeeld sprongen:
„Wat praat ge toch, - rits, ik wist im
mers, dat ge zoudt komen!"
Derde Blad,