No. 13331
LEIDSCH DACBLAD. ZATERDAG 2 APRIL. - TWEEDE BLAD.
Anno 1904
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Verijdelde plannen.
keispreuk „pleegt" echter weinig indruk te
maken on zelden tegenstanders van dwa
ling te overtuigen.
Naar aanleiding van de indiening van
het ontwerp van een nieuwe Taricfwot
schrijft De Java-Bode:
„Dat de Minister van Financiën hoofd
zakelijk weelde-artikelen on genotmiddelen
wil belaeton en de eerste levensbehoeften
van hot volk onbezwaard laat, is een nood
zakelijke concessie aan het vigeerend stel
sel van ganscher harto zal het bij hem wel
niet gegaan zijn, want het past niet in de
lijn der voorstanders van beschermende
rechten.
Dat het recht op thee onveranderd is ge
bleven, zal hier mot instemming begroet
worden. Anders echter is het mot het ta-
baksrecht, dat de Minister van 70 ets tot
/2.50 voor de ruwe tabak wil opvoeren.
Ernstig en met klem is reeds bij herhaling
gewezen op het gevaar, dat hierin steekt
voor onze Nederlandse he tabaksmarkt. Do
tot dusver van de ministorieele tafel be
proefde aanvallen op het artikel, zoo ver
leidelijk om do te verwachten ruime op
brengst, werden tot dusver ^eeds te rechter
tijd opgegeven, omdat men inzag, dat zulke
plannen onze wereldmarkt zouden fnuiken,
wat beteekenen zou het. slachten van dc hen
met de gouden eieren. Van de zijde der ta-
bakshandelai en zoowol als van die der si
garenfabrikanten is reeds aanstonds, toen
het plan verluidde, met klem gewezen op
hetgeen door don beoogden fiscalen maatre
gel in de waagschaal zou worden gesteld en
zeer welsprekend was het adres van don be
kenden Arosterdamschen tabaksmakelaar
Theod. C. Dentz aan den Minister ovor dit
onderwerp goricht.
Toch is de verhooging op het lijstje ge
bracht. Maar het verlanglijstje van den Mi
nister is nog geen wet. Laat ons hopen, dat
dc Kamer zich beter en verder ziend finan
cier moge toonen dan deze Minister blijkt
te zijn, voor wien de gouden eieren meer
waard schijnen te zijn dan dc hen, die ze
leggen kan."
In een artikel, dat do heer Troclstra in
Het Volk aan de aanneming der Hoogor-
Onderwijs-wot wijdt, zegt de sooiaaJ-domo-
cratische leider, sprekende over het be
lang der verkiozingon voor de P r o v.
Staten mot het oog op de samenstelling
der Eerste Kamer:
„Wat moet ons standpunt ten opzichte
dezer verkiezingen zijn Het zal wel noodig
zijn op ons eerstvolgend Congrce dit bij uit
stek actueele punt te bespreken.
Trouwens, ik zou zoggen, dat de zaak voor
ons vrij duidelijk is. Dr. Kuyper heeft zich
voor de strijdende arbeidersklasse voor
eeuwig onmogelijk gemaakt...
Zijn persoonlijkheid is liet, die kracht
geeft aan een reactionaire Rogeoring; zijn
val zal de reactie vrij wat verzwakken.
Daarom kan een strijd, waarbij het gaat om
het bestaan van hel ministerie-K uyper,
ons niet onverschillig laten...
Voorde sociaal-demooratie is bij de eerst
volgende Statenverkiezing ook nog dit posi
tieve voordeel te krijgen, dat een Iiegeoring
verzwakt, misschien verwijderd wordt, die
niet slechts dc arbeidersbeweging gokne-
vold, getergd cn beleedigd heeft als geen
andere; doch die tevens met haar Tariofwet
een zwaardore belasting dos volks beoogt en
op militaristisch gebied niets dan kwaad
heeft gebrouwen en nog verder in haar
6ohild voert.
Zij heeft zich niet de minste illusie te ma
ken omtrent de gevolgen cener vervanging
dezer Regeer!ng door een andere. Maar één
ding staat vast: wanneer deze Regecring,
mede door ons krachtig optre
den, mocht vallen, dan zal elke Rcgeo
ring daarin een waarschuwing zien, om
niot weer op zóó roekoloozc, misdadige wij
ze den klassenstrijd tegen de arbeiders te
verscherpen, niet zóó brutaal tegen dc soci
aal-democratie to woeden, als dr. Kuypor
heeft gedaan.
Op welke wijze wij daarbij hebben op te
treden, d&t is een quacsbio van organisatie,
die in beginsel op het Congres kan worden
beslist hoofdzaak is, dat onze partij dit
maal toont, er te zijn en als hoofddoel
stolt: de bokamping van het minis
ter i e-K u y per.
Het Handelsblad betoogt, dat bot drin
gend noodig is, dat de tegenstan
ders van beschermende rechten
hun krachten niet verspillen aan thans on
bereikbare wensohen, als grondwets
herziening, ter wille van het kiesrecht.
Maar daarom bohoeft uien naar haar oor
deel volstrekt niet van een betere kieswet
af te zien.
„Wat verlangt men? Kiesrecht te verke
nen aan hen, die in eigen onderhond en dat
van hun gezin geregeld voorzien. Dit is het
werkelijke kenbeoken, al8^door de Grondwet
wordt voorgeschreven, en waarvoor volgens
de kieswet van 1896 belastingbetaling, wo
ning, loon, examen of spaarboekje enkel
als bewijzen dienen, welke echter niet al
tijd afdoende zijn.
Het bestaan van dit konteokon kan echter
wol degelijk van bijna allen op afdoendo
wijze blijkon, namelijk door... eigen aan
gifte mot de noodige controle.
Van ieder, die kiezer wil worden, oischo
do wet het inleveren der schriftelijke ver
klaring dot hij in eigen onderhoud cn van
zijn gezin (zoo liij dit heeft) zonder hulp
van andoren voorziet.
Wat bij do belastingheffing reeds goede
dionsten bewijst, de eigen aaugifto, ondor
toezicht van colleges uit de burgerij, kau
ook bij het kiesrecht dienst doen.
Men kan deze contróle het best opdragen
aan een aantal commission, uit allo richtin
gen en klassen dor burgerij zelve samen ge
stolddie de aanmeldingen nagaan en in
geval van twijfel do personen oproepen en
hooren. Evenals thans hobbo ieder het recht
aanvulling of verbetering der kiezerslijst te
vragen, mot beroep op don rechter wel
dra, hopen wij, op den onafhankolijkon ad
ministratieven rechter.
Evenals bij do belastingwetten kan men
bovendien tegon onjuiste aangiften waken,
door straf to bedreigen togen een opzettelijk
valsch© verklaring.
De groote meerderheid dor burgers zal
van zulk eon rogoling geen lost of moeite
ondervinden. Geen plaatselijk college van
beoordccling zal licht dengene, die bekend
staat zichzelf en dc zijnen op behoorlijko
wijze te onderhouden, lastig vallen en
voor zich doen verschijnen. Slechts in geval
van twijfel zal daartoe worden overgegaan.
En het bestaan van zulke oollcgcs zal reeds
in verreweg do meeste gevallen voldoende
zijn om valsoho verklaringen te voorkomen
on zal tevens „kiezersteelt" zoo goed als
onmogelijk maken. Als men in groote ge
meenten zoovele „kiesrechtraden" instelt
als er buurten zijn en aldus den arbeid ver
deelt over hen, die do bewoners der buurt
kennen, is men zeker van goed work cn van
goede contróle. Do taak der colleges zal zoo
doende niet zeer zwaar wezen.
Er zal ook bij deze regeling wellicht, door
misleiding, door vergissing of door samen
spanning of partijdigheid van het collego
van beoordeel ing, nu en dan een onbevoeg
de op de kiezerslijst komen. Do kans is och-
ter, wegens het toelaten van hooger beroep
of verzet, zeker niet grooter dan in ccndg
ander stelsel. Integendeel, door do instel
ling van zulk een kiesrechtraad zal men
veeleer een blijvende contrölo in hot leven
roepen en niet enkel afhankelijk zijn van
den „public spirit" der geheclo burgerij of
van vrijwillige vereenigingen, die thans
volgens dc wet recht van tegenspraak be
zitten.
Do kicsrcchtraden zullen tevens een groot
aantal burgers tot medewerking voor hot
vorkiezingswerk cn daardoor do belangstel
ling in de publieke zaak verhoogen. Is ook
dit niot een \oordcel?"
Dit stelsel van kiesrecht, gegrond op
„eigen onderhoud" en blijkende uit (gecon
troleerde) „eigen aangifte", komt bet blad
nog altijd veel beter voor dan bet stelsel dor
casuïstischo categorieën, waartoe men hij
de bestaande wet is gekomen.
„Werd het behoorlijk uitgewerkt", zoo
schrijft het, „dan ware op dien grondslag
wellicht een regeling te treffen, waarmede
zeer velen uit verschillende richtingen zich
konden vereenigen en waardoor vele grie
ven tegen het bestaande stelsel zouden ver
dwijnen.
Het Evangelisch Zondagsblad rióht eon
ernstige waarschuwing tot die^ predi
kanten in de Ned.-Herv. Kerk, die
deze Kerk „voor nieuwe verrassingen be
waren" willen, maar het gevaar van zoo
danige verrassing niet schijnen in te zien.
En toch zegt de schrijver dezer waarschu
wing is het niet de eerste maal, dat de
„orthodoxe" predikanten door Kuyper zijn
gebracht, waar zij niet wilden zijn.
„Jaren long zoo vervolgt hij werd
onder voorgang van Kuyper en de Kuype-
nianen schier door alle „orthodoxe" predi
kanten smadelijk gesproken in do Gemeen
te over de Synode dor Ned.-Herv. Kerk en
haar werken. En toen zoodoende de grond
bereid was, kwam de doleantie. Dat had
den veel van die „orthodoxe" predikanten
niet bedoeld maar zij hadden hun volkje
bewerkt en velen daarvan lieten nu hun
leer aar in don steek. In de „orthodoxe" Ge
meenten kreeg men de meeste doleeren
den, omdat die door de „orthodoxe" pre
dikanten waren bewerkt. Velen van hun
schapen zeiden ook b, nadat zij eerst van
hun herders, luisterende naar Kuyper c.s.,
a hadden gehoord.
Hot is te hopen, dat die .orthodoxe"
predikanten aan deze twee lessen genoeg
hebbon.
Door komt Langzamerhand weer in on
ze Ned.-Herv. Kerk een club confessionee-
len op, die nu niest langs den weg van ge
weld als in de dagen van doleantie, maar
door middel van „reorganisatie", ten slotte
onze Kerk niet veel anders willen maken
dan Kuyper as. haar zouden hebben ge-
maakt, als zij de baas geworden waren. Tal
.van „orthodoxen" gaan met die mcnschen
nu nog mede. Allen, die nog „orthodox"
heeten, hoe ver zij ook af staan van de
oonfesaioneolen, zijn met deze laatsten nog
één partij, als zij in dc class, vergaderin
gen, iu Prov. Kerkbesturen en Synodale
vergaderingen optreden. Wantrouwend
staan zij tegenover ons, E van gol isohenen
willen nooit met ons samenwerken.
Mogen de „orthodoxen", dio thans voor do
tweede maal bedrogen uitkomen, zich nu
in de toekomst wachten
De Heraut verklaart, dat de sterke actie,
die thans in do Hon- Kork gaande is, om
de zoogenaamde theologische facul
teit aan de Staatsuniversiteiten, die fei
telijk een faculteit van godsdienstweten-
scbap is, te vervangen door can heuschc
theologische faculteit, op zichzelf in menig
opzicht zijn sympathie heeft.
Als winste boekt hot blad, dat thans,
met uitzondering van de moderne richting,
schier algemeen erkend wordt, dat de the
ologie als wetenschap van de geopenbaar
de kennisse Gods om haar cere is gebracht;
dat dene toestand onhoudbaar is en dat dc
theologische faculteit hier in haar ware ge
stalte moet hersteld worden; dat men, om
dit doel te bereiken, de toevlucht niet wil
nemen tot een kerkelijk seminarie, maar den
band vast wil houden aan do Universiteit.
Het blad besluit met de moeilijkheden
aan te geven, welke, als men van het for
meel c tot bet matericele overgaat, zich ter
stond voordoen:
Tot dusverre heeft men van de zijde der
Herv. Kerk weinig andere gevraagd dan
dat de theologische faculteit formeel
hersteld zou worden door ook aan do Dog
matiek weer een eereplaate in haar midden
te geven. Maar welke dogmatiek wenscht
men nu: de Roomsche, de Luthersohe, do
ethische,de moderne, of de Gereformeerde?
En deze vraag klemt te meer, omdat de b c-
noeming der hoogleeraren aan de Rijks
universiteiten ten principale beslist wordt
door den Minister.
Wil men de theologische faculteit aan een
bepaalde confessie binden, dan rijst de
vraag of onze Grondwet niet tegen een der-
gelijko bepaling zioh verzetten zou; ook de
uitweg, dat de Minister bij d© voordracht
gebonden zou zijn aan de personen, drio de
Hervormde Kerk offioieed ter benoeming
zou aanwijzen, kan niot ingeslagen worden
daar juist de Gereformeerden over de
benoemingen van de Herv. Synode voor
80»
„Gaat u mee, opdat liet arme dier niet
te lang meer lijdt." Haastig schreed zij
naar het slot, toen Lisbetha hen tegen
kwam, die het meisje met den vreemde van
uit haar ramen had gezien.
„Tante Lisbethamijnheer von Müll
zeide Waltrud haastig.
„Eerste luitenant von Miillburg," vulde
hij aan. „Zeer verheugd, de dames des
huizes hot eerst te mogen begroeten. Ik
ben, om zoo te zeggen, buurman voor eeni-
ge weken Een kleine verloftijd daarginds
op Oberelunksfürt. Trimpelsdorp geniet
do eer, mijn neef te zijn. U kent Trimpels
dorp toch?"
„Ik heb niet het voorrecht, mijnheer,"
zeide Lisbetha, maar hij scheen het afgeme-
teno in haar antwoord niet te bemerken
on verklaarde: „Moet u bepaald leeren ken
nen, zeer geachte dames. Een origineel,
mijn neef, stokdoof en daarbij heeft hjj een
regiment kanaries. Dat concert moet u
hooren. En zijn verzamelingen: kostbare
klokken, pijpekoppen, postzegels, tram
kaartjes. Dat moet u bepaald zien. Het zou
mij een groote eer zijn voor gids te mogen
dienen."
„Maar zullen wij niet naar papa gaan
vanwege hot arme dier?" vroeg Waltrud
onrustig.
„Ik wilde juist met mijn nioht weg,
mijnheer dc luitenant," zeide Lisbetha koel.
verontschuldig ons daarom. Daar bij die
haar kerkelijke hoogleeraren bet meest te
klagen hebben gehad.
Op al deze vragen moet een klaar en dui
delijk antwoord komen, eer een wetsvoor
stel tot herstel der theologische faculteit
door de Regeering kan worden ingediend.
En het blad hoopt, dat de „Ger. Kerk"
voor deze moeilijkheden een goede oplossing
zal weten.
De Residentiebode blijft ook na de wijzi
gingen, door don minister van binnenland-
soho zaken in het ontwerp-D r a n k w e t
gebracht, nog ernstige bozwaren daartegon
inbrengen.
Zoo noemt het blad een verscherping van
de wet het voorstel tot heit heffen van een
vcrlofsreoht voor bierhuizen, wat het maar
matig kan bekoren, „omdat heb geen bewon
deraar is van het etiquette oren van onze
woonhuizen en wijl wij hot gebruik van
bior, in hot algemeen genomen, in Neder
land niet eon kwaad achten van zoodanigen
omvang, dat staatstussohertkomst ons ge
rechtvaardigd schijnt.
Tegenover de slijters wordt nu wat bil
lijker gehandeld, maar toch blijft De Re
sidentiebode splitsing van de bedrijven van
tapper cn slijter con onrecht noemen.
„Men heeft hiertegen aangevoerd, dat de
diligences en de trekschuiten ook wel ver
drongen zijn door spoor en tram en dat
zoogoed als de diligenoohouder en trek-
schuibsohipper de tapper cn slijter zich
maar een andoren werkkring moeten kiezen.
Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan
Wij behoeven dat niet te vertellen aan een
Kamer, waarin tal van leden zitting heb
ben, die, en wij zullen hun daarvan geen
verwijt maken, gezorgd hebben, dat do be
trekkingen, welke daarmede onvervulbaar
zijn, voor hen worden gereserveerd tot do
kiezers hen naar huis zonden.
Maar bovendien, is dit wel een vergelij
king? .'Van do trekschuiten en de diligences
is toch niet de uitoefening van hun bedrijf
verboden. Do Staat heeft alleen hun con
currenten in hun vrijhedcl van beweging
niet belemmerd.
Het lijkt ons ook zeor rationeel, dat, zoo
men verkoop por maatje niet meent te mo
gen toelaten, men dezen eisch althans laat
varen voor den verkoop van zoogenaamde
elixers. Verbeeld u een slijterij, die bijv.
maagbitter, waarvan men een dropj^el in
CCD jenevfvr dooL, »j©4> mag wrkoopen
dan bij hoeveelheden van 3 deciliter. Men
moet hier wel aan een vergissing denken."
De Residentiebode meent, dat de Minis
ter te ver gaat door hot maken van bepa
lingen omtrent de sluitingsuren aan de ge
meenteraden over te laten.
„Het is een onmogelijke eisch, het tappen
op Zondag tot 2 uren toe te verbieden;
maar waarom in plaats van 2 niet 12 uren
in do wet geschreven Waarom afgezien
van bepalingen omtrent bet openingsuur?
Er zou ontzettend veel gewonnen zijn, indien
min er in slaagde do tapperijen gesloten
te houden tot de workman 's morgens op
zijn werk is.
Haast onoverkoombaar on slechts woinig
verzacht door de nota van wijzigingen is
voor De Residentiebode clcze hoofdgrief:
dat niot is gerekend met dc belangen van de
eigenaren van peroeelen, waarin roods vóór
1881 hot bedrijf van tapper of slijter word
uitgeoefend. Zij maakt, dat personen zon
der schadevergoeding benadeeld worden in
hun eigendom."
Ook verzet het blad zich beslist tegen de
bepaling, dat de weduwe, onverschillig of
zij middelen van bestaan heeft of niet, de
vergunning van haar echtgenoot kan voort
zetten. Alleen is deze bepaling bedorven
door do andere, dat do vergunning verloren
gaat bij huwelijk.
Een gevaarlijker bepaling voor de zede
lijkheid is moeilijk denkbaar Do Minister
vrogo maar eens aan zijn ambtgenoot van
Financiën naar do werking van art. 13
alinea 1 van de Pensioenwet van gelijke
strekking. Hij zal hem daaromtrent zulke
leolijke dingen mededeel en, dat de heer
Kuypor niet er aan denken zal, deze bepa
ling te handhaven.
De Arnhemsche Courant merkt op, dat
or volgens het nieuwe tarief invoer
rechten geheven zullen worden ter hoogte
deur vindt u den knecht. Hij zal u bij mijn
neef brengen. Ratzonbeck zal zich verheu
gen." Zij knikte even en ging met Wal
trud heen, hem onthutst achterlatend.
„Wel, zoo'n bezem 1" bromde hij, gaf den
hond, die tijdens het gesprek een gemakke
lijke houding had aangenomen, een schop
en begaf zich naar het portaal, waar hij
hem aan don voetenkrabber vastbond om
zijn voornemen te volbrengen en keDnis met
den majoor te maken.
„Het schijnt, al9of gij hier nog tot allo
mogelijke avonturen komt, en men kan
niet juist zeggen, dat gij die uit den weg
gaat," zeide Lisbetha verdrietig, terwijl
zij het meisje met zich mee troonde „Deze
welbespraakte vcrlofsofficier in het splin
ternieuwe jachtkostuum komt mij zeer,
zeer verdacht voor. Wat behoeft gij abso
luut je teint buiten te bederven? Maar
als gij wilt uitgaan, zeg het mij dan, en ik
offer mij voor je op en vergezel je."
„Maar ik verlang niot, dat u zich voor
mij opoffert, tante. Ik weet immers, dat
u niet van wandelen houdt. Wat zou mij
dan ook hier, zoo dicht bij het slot, kunnen
overkomen Ik ga immers in het geheel
niet ver weg."
,,'t Ie altijd ver genoeg voor een jong
meisje, als het met een jongen man een
formeele afscheidsscène op-\ oert, zooals gij
daar juist met den houtvester deedt. Ik
heb hot wol door het raam gezien, hoe hij
wegreed, nadat hij met je gelachen en ge
sproken had, en hoe gij hem lang hebt na
gekeken. Gij zult je nog compromitteeren.
Gij moogt nooit vergeten, dat gij de doch
ter van den landheer zijfc en hij slechte
rentmeester is. als 't ware de eerste van
het dienstpersoneel."
van 2 tot 12 pCt. van de waardo der arti
kelen.
„En als men bedenkt," schrijft zij, „dat
in het geldende tarief die rechten niet hoo
ger 6tijgen dan tot 5 pCt. van de waardo
der artikelen, dan moge de Regecring hon
derdmaal zeggen en schrijven, dat zij een
fiscale tariefshervorming beoogt, maar daa
is het niettemin voor ieder zoo duidelijk al6
de dag, dat zij ten protectionistische be
werkt, zij het dan ook van het standpunt
der ultra-bescherm ingsgezinden nog een
zeer matige. Alleen reeds dit éóne: do ver
hooging van dc rechten, geheven van in het
buitenland geheel afgewerkte, ook in Ne
derland geproduceerde nijverheidsvoorte
brengselon, van 5 pCt. der waarde op 6
tot 12 pCt. der waarde kan toch redelijker
wijze onmogelijk meer een fiscale maatre
gel genoemd worden."
Het blad meent intusschon, dat den mi
nister Harte, nu hij ongelukkigerwijze het
beschermend stelsel in de wet belichamen
wil, de hulde niet mag worden onthouden,
dat hij een conscienticuzen en systemati-
schen arbeid heeft geleverd. Er is, zegt zij,
in het ontwerp een stelsel belichaamd, ter
wijl het bestaande tarief kortweg stelsel
loos is.
„Maar dat de Minister er ook in zou ge
slaagd zijn de belangen van handel en nij
verheid met die van den fiscus te verzoe
nen? Waar elk invoerrecht, hoe gering ook,
reeds alleen door de aan de heffing onver
mijdelijk verbonden formaliteiten, een be
lemmering is voor den handel, ligt het voor
de hand, dat op dit punt 's Ministers stre
ven bet niet vorder dan tot een mislukte
poging kan hebbon gebracht. Want de
eiechen van de schatkist te bevredigen door
middel van een tarief van invoerrechten on
tegelijkertijd de belangen van handel en nij
verheid te bovorderen, het is als de qua-
dratuur van den cirkel, een onoplosbaar
probleem."
Dat allo machinerieën, werktuigen en ge
reedschappen, met uitzondering van enkele,
met name in het tarief genoemd, onver
schillig, waarvoor en voor wien zij bestemd
zijn, mot éénzelfde recht van 3 pCt. van do
waardo zullen worden belast, en met een ge
lijk of daarmee overeenkomend recht bo-
last zullen worden allo deelen en accessoi
res van werktuigen en gereedschappen, die
afzonderlijk worden ingevoerd, zooals: bui-
zon, kranen, fittings, drijfriemen en druk-
materiaal mag, zegt de Arnhemsche Cou
rant vorder, een verbetering uit technisch
oogpunt zijn, in zoover er nu geen twijfel
meer kan bestaan, of invoerrecht al of niet
verschuldigd is, uit oeconomisoh oogpunt"
mag, meent zij, zeer ernstig betwijfeld wor
den, of nu de zekerheid, dat alle machine
rieën, alle deelen van werktuigen en alle
deelen van gereedschappen, ook die, welke
uit het buitenland moeteD worden ingevoerd
aan recht onderworpen zullen zijn, ook een
verbetering mag worden genoemd.
In de keuze tusschen specifieke rechten
en rechten ad valorem stelt het blad zich
geen partij.
„Maar het komt ons toch voor," schrijft
hot, „dat de minister Harte het zich wel
wat erg gemakkelijk maakt en zijn voorkeur
voor specifieke rechten niet voldoende
rechtvaardigt met de algemeenheden, waar
mode hij het grootste bezwaar tegen die
rechten ter zijde schuift, namelijk, dat de
heffing van een geliik recht voor de gerin
gere als voor de beste qualitoiten van het
zelfde artikel, den invoer dezer laatste be
vordert en dien der eerste belemmert,, zoo
niet nagenoeg doet ophouden, ten nadeele
dikwijls van de kleinere beurzen. En waar
de Minister de argumenten ten gunste van
de heffing der rechten ad valorem vooral
thoorebhisch noemt, daar dringt zich do
vraag op, of met minder rcoht theoretisch
verdient te heeten de redencering, waarme
de hij hot hoofdbezwaar tegen specifieke
rechten tracht te ontzenuwen en welke hier
op neerkomt: als in het tarief de goederen
maar iets meer gespecificeerd worden, doch
ook weder niet te veel, opdat nu niet weer
dd&rover geschillen tusschen invoerders en
fiscus voorkomen, dan is cr wel aan het be
zwaar tegemoet to komen, hetwelk zoo
als do Minister leeraart toch reeds „niet
het overwegend gewicht (heeft), dat er aan
pleegt te worden toegekend." Zulk een ora-
„Maar hij behoort toch'tot onzen stand
en bovendien hij is een beschaafd en zelfs
zeer beschaafd man. Dan moeten toch alle
slagboomen vallen."
„Hij wordt door je papa betaald. Hij
dient voor geld."
„Maar dat deed papa toch ook, toen hij
officier was, tante Lisbetha? Dat doet
toch ook elke ambtenaar cn zelfs olkc gees
telijke."
„Gij wilt toch den dienst van het vader
land en den dienst der Kerk niet met zoo'n
dienst op één lijn stellen? Kind, kind, wat
zijn dat voor ideeën Zij passen volstrekt
niet voor een jonge gravin Frydagg. Wer
kelijk, men zou uit zulke gezegden bijna
kunnen merken, dat je grootmama een ge
boren Müller uit IsorloHn was en dat je
grootpapa oorspronkelijk als smidsgezel
zijn kost verdiende."
Waltrud richtte zieh plotseling tot haar
volle lengte op en Lisbetha bemerkte dat
zij te ver wae gegaan. „Door zijn vlijt cn
zijn eminent verstand heeft hij het ten slot
te tot een rijk fabriekshcer gebracht,"
merkte zij op.
„Maar tact en verstand gebieden, dat
men zijn ideeën regelt naar de kringen,
waarin men door opvoeding cn stand ge
plaatst wordt, Waltrud. Neem mij niet
kwalijk, dat ik je daaraan moet herinneren
en respecteer in het vervolg de onzichtbare,
maar tech duidelijke grenzen, die jou en
ons van een houtvester scheidenscheiden
moeten."
„Maar ik weet toch hoe hoog pa-pa hem
schat," zeide het meisje bijna weenend. „En
een vriendelijk woord mag ik toch nog wel
met hem spreken. Ik zal papa vragen en
als hij van uw meening is, dan
„Hoe heet gebakerd zijt gc toch dade
lijk, kind. Ik ken jo niet meer. Dit is een
vrouwenzaak on wat ik jo zeide, dat zeide
ik uitsluitend tegen je als opvoedster, als
jo moederlijke vriendin", zeide Lisbetha
met nadruk.
Do zorg en de argwaan woekerden in
haar gemoed voort en zij kon niet laten,
al was het ook met groote omzichtigheid,
den majoor spoedig daarop uit te vragen.
Het hinderde haar zeer, dat hij den offi
cier dadelijk voor het omborpartijtje van
den volgenden dag had gevraagd.
„Ik heb zoo'n vermoeden", kreunde Lisbetha,
„dat hy het op ons kind voorzien heeft. En
gy", zeide zy tegen don majoor, „werkt zUn
doel nog in de band. Deze ree-geschiedenis
komt my zeer verdacht voor."
Hy lachte hartelyk. „My ook; my ookl Ik
heb hem op de proef gesteld. Van de jacht
heeft hy geen flauw begrip. Niets kan hy dan
„poef" doen, zooals de meeaten van dezoheeren,
die geen jachtacte hebben en er maar op los
knallen, als zy daartoo uitgenoodigd worden.
Haba, het zyn my mooie jagers I Maar ik kan
het hem toch niet kwaiyk nomen, wanneer
hy «als een tactvol man minder opvallend wil
aankomen dan onze Munsterscbe boerenjongens.
Die geven voor, een paard of een koe te willen
koopen, als zy op de hoeve komen, waar zy
van plan zyn verkeering te zoeken."
„Hy heeft het op Waltrud voorzien. Dat
weet gy en verleent hem hulp. Ratzenbeck,
zoo speelt men niet met het vuurl"
„Och wat, hy is do neef van mijn buurman
en staat by myn oud eskadron. Ik kon niet
anders handelen. Maar hy is een ydeltuit en
Ik ken nu toch reeds onze kleine voldoende,
om te weten, dat die niet voor haar gevaariyk
kan worden."
„En zoo die nl6t, dan een ander 1 Deze
Schwarzhoff. Frits, Frits, Ik ben bang, dat gy
een slang aan jo boezem koestort 1"
Hy lachte hartelyk. „Sehwarshoffl Hoe komt
gy er by Nu, nu, dan zou ik hot wel merken.
En als ik het meiklo, wol, den neus snood
ik hem niet af, hem niet, hem zekor niet t"
#Üan sneedt gy liever don tak af, waarop
gy zit?"
„Och wat, gy zyt veel te zwartgallig, Botty.
Zoo snel gaat dat niet en vóór wy het weten,
is het ander reeds een feithot kind volgt
haar voornemen on jo arme ziel heeft rust!
Bespaar mU je speculatie-zorgen en bederf ons
de gezelligheid niet te Ratzonbeck."
Vijftiende Hoofdstuk.
Nog meer dan de majoor von Ratzenbeck
web Guido von Müllburg overtuigd van zyn
onweerstaanbaarheid. Eon uur, nadat hy het
slot had verlaten, zat hy, de boenen ver voor
zich uitgestokon, In oen leuningstoel in de
woonkamer van zyn neef te Oberlünksfurt oa
zag toe, hoe Trimpelsdorp zyn kanariebaantjos
voederde. Er hingen or, elk in een byzondoro
kool in symmetrische orde, twintig langs de
muren, dicht by den zolder, want de oude jong
gezel hield er oen half dozyn katten op na
en verkeerde voortdurend in angst, dat die op
een goeden dag de vogels zouden oppeuzelen.
Om hun eiken hoogen sprong naar do kooien
onmogeiyk te maken, stond geen meubelstuk
tegen den muur; de schryftafol, Bofa, stoelen,
boekenkast waren in het nfldden van het
groote vertrek geplaatst, wat aan de kamer
volstrekt geen behaaglijken indruk verleende.
(Wordt vervolgd.)