Paschen by de Eskimo's.
Japan's üatuur.
Lenie-naderen.
Al ia het ook nog guur en koud,
't Is toch geen winter meer.
Do musschon tjilpen op het dak,
De spreeuwen gaan te keer.
Zij voeren zeker wat in 't schild,
Nu 't zonnetje hen stooft.
En hebben, schijnt het, al is 't vroeg,
De lente reeds in 't horfd.
Zij droomen van een nestje zacht
In dichte beukenhaag,
Al waoht hun, vóór z' aaD 't bouwen gaan,
Nog mecn'ge voorjaarsvlaag.
Lange weg en berm loopt 't groen al uit,
En soms, 't doet iemand goed
Zweeft er iets in de lucht, dat al
Aan 't voorjaar denken cloct.
Het Paaschfeest der Eskimo's is den
Zonnegod toegewijd en deze godheid be
kleedt de voornaamste plaats bij alle feeste
lijkheden. Aan het feest nemen verscheidene
goden, groote en kleine, deel. Zij worden
voorgesteld door personen, gekleed in toe
passelijke kostumes en met groote maskers
voor. Deze maskers spelen een hoofdrol.
Sommige zijn zóó groot, dat ze met riemen
op dc schopdere der dragers worden vastge
hecht, terwijl andere in lierb gebouw zijn op-
gehangen, waar de cerem-omen plaats
j vinden. De vortooners staan hier achter
en brengen de maskers in een schomme-
leaide beweging. Intusscheri wordt gedurig
gezongen en gedanst.
Om zich een voorstelling te kunnen ma-
kon van do door cle Eskimo's bij het Paasch
feest gedragen maskers, moet men hot bo
vennatuurlijk karakter van alle met leven
bezielde wezens kennen. Volgens hen huist
in ieder levend wezen een geest, die een
half mensohelijkcn vorm en gezicht heeft,
on eerügszins vrij is in zijn bewegingen.
Zoo kan bijvoorbeeld de geest van een
walrus voor een oogenblik het lichaam
van dit dier verlaten en zich in zijn half-
mensoholijken vorm aan den menscli ver-
toonen. Deze gedachte wordt door de mas
kers met dubbele gezichten uitgedrukt.
De Eskimo's houden zich veel bezig met
tooverij. Volgons hen bezit een toovenaar
de macht den geest van een persoon te
stelen, zoodat do bestolene daardoor wel
dra sterft. Zulk een ongeluk wordt, zoo
als begrijpelijk is, zeer gevreesd.
Tijdens een onderzoekingstocht in Alaska
wilde de reiziger William Nelson eens een
opname maken van een Eskimo-dorp. De
hoofdman stond er op, ook eens door de
camera te kijken, wat men hem welwillend
toestond. Nadat hij zijn hoofd onder den
doek had gestoken, trok hij het snel terug
em riep tot zijn stamgenooten,,Hij heeft
uw geesten in zijn kast zitten." De ge
volgen waren vreeselijk, er ontstond een par
niekde inboorlingen vluchtten en bleven
weken lang in hun hutten verborgen.
Het schoonste masker stelt den god der
Maan voor, een hoogst gewichtige persoon
lijkheid, daar 1 'j de macht heeft over alle
levende dieren der aarde. Hij heet Tung-
hak en waaneer er hongersnood heerscht,
brengen de priesters een bezoek aan deze
godheid en van hun reis naar de Maan bren
gen ze dan allerlei dieren mee, welke zo dan
loslaten, en zoo wordt de aarde weer op
nieuw met wild en vee voorzien,. Dit gebeurt
echter alleen als de Maangod oen goede bui
heeft en dit schijnt maar weinig voor te ko
men.
Het masker van den Maangod is twee
voet hoog. Da<ar ditto zwaar is, hangt men
het tijdens het Paaschfeest boven aan het
dakde speler, die den god voorstelt, kruipt
eveneens naar boven. Zoo'n man heeft geen
plezierig baantje om met dat masker te ma
noeuvreeren, maar daar het een groote eer
is, voor Maangod te spelen, werkt hij zoo
hard, dat de god geen oogenblik in rust
komt.
De schoonste verzameling dezer maskers
vindt men in het Nationaal-Huseum te
New-York.
Wat een Hagenaar in zijn brievenbus vindt.
Hiei-onder volgt een lijst van hetgeen een
Hagenaar, in do Archipel-wijk wonende,
behalve zijn gewone brieven en couranten,
gedurende één enkele week, waarvan de
aanvangsdatum willekeurig is gekozen, in
zijn brievenbus vindt.
1724 Maart.
Een wasehlijst en prijscourant eener
wasch- en strijkinrichting.
Een prijscourant en reelame-boekje van
een kleedcrmakcr voor heoren.
,,Hulp in de Huishouding", weekblad
van den. Vrouwenbond."
Een strooibiljet matinée in Dili gent-ia."
Een verhuizings-aankondiging van een
schoorsteenveger.
Een uitnoodiging tot het storten van
een kwartje van het bestuur eener welda
digheids-vereen iging.
Een nummer van ,,De Hofstad", „letter
kundig weekblad."
Een nummer van ,,De Hagenaar",
nieuws- en advertentieblad.
Een aankondiging van overlijden.
Een besteik aart en een strooibiljet van
een schoorsteenveger.
Een uitnoodiging om een koopman van
gedragen kleederen aan huis te ontbieden.
Een strooibiljet, een circulaire en een be-
stelkaart van een chemische wasscherij.
Een reclame-kaart van een modemaga
zijn.
Een oogsten-lijst en een bestelbiljet van
een wijnhandelaar.
Een strooibiljet van een klccren-uitver-
koop.
Een bookjo vaoi een modemagazijn.
Een prijscourant en een bestelbiljet vaö
een stoomververij.
Een mededeeling van een rijwiel-fabriek
met een gratis-lot.
Een prijsopgave van een tuinman.
Eon uitnoodiging van een anderen kleer-
koop.
Een briefkaart van een huisschilder.
Een seizoenkaart van een nu>,n u facturen-
handel.
Een prijslijst en adreskaart van een ïd-
stollatiebureau voor kantoren.
Een strooibiljet van een kok.
Een briefkaart van een boterboer.
Een briefkaart en biljet van een boter-
vereaniging.
Een circulaire om bijdrage aan een hulde
blijk.
Een seizoenkaart van een modemagazijn.
Een financieel weekblad.
Een uitnoodiging om buiten landsohe lo
ten te koopen.
Zoo'n Hagenaar heeft inderdaad een
flinke prullenmand noodig en wij voorzien
dan ook in de Hofstad groote reclame van
de leveranciers van zulk een onmisbaar
voorwerp.
Een Leidenaar met een drukbezochte bus
zou ovenwei ook best kans zien ons op zoo'n
lije-b te trakteéren. Kom, wie houdt eens een
week aanteekening en zendt ons zijn opge-
maakten staat
Wat jammer is en beter kon.
Dat zoovelen eigen glazen inslaan en dan
een ander om nieuwe vragen, omdat het zoo
tocht.
Dat menigeen vuil werpt in de gracht en
daarna een hoog woord heeft over de slech
te lucht.
Dat dit waar is, ook als men maatschap
pij zegt, in plaats van gracht.
Dat men bezuiniging onnoodig acht, als
die het geheele „tekort" niet kan dekken.
Dat besluiten moeten genomen worden bij
meerderheid, terwijl meestal de wijsheid bij
de minderheid is.
Dat wij zooveel aan hygiëne ©n sport doen
en toch niet zoo frisch en forsch als het
vobrgeslacht zijn.
Dat men zooveel distelen heeft voor 'de
levenden, aan wie men zooveel bloemen geeft,
als ze dood zijn.
Dat er zooveel muziek in onze wereld is
en toch zoo weinig harmonie.
En nog het een en ander van dien aard
meer.
Gaat Frankrijk achteruit?
De redactie van „l'Européen" heeft aan
een groot aantal bekende personen deze
vraag gesteld. Yoor zoover dezen haar niet
van te wijde strekking achtten om ze in en
kele regelen te beantwoorden, luiden deze
antwoorden vrijwel alle ontkennend.
F. A. Feyerlein, schrijver van „Jeaa
oder Sedan", ziet in het feit, dat Frankrijk
den strijd tegen het olericalisme aanvaard
heeft, niet anders dan eon bewijs van ge
zondheid en kracht.
Edmund Gosse, de bekende Engelsche
letterkundige, antwoordt krachtig en be
slist: „Neen!"
Enrico Ferri ziet in plaats van ontaar
ding den dageraad van een ware Fransche
herleving.
Andrew D. White schrijft: „Op sommige
oogenblikken schijnt Frankrijk achteruit te
gaan, maar dan weder geeft het blijken van
een zoo schitterende kracht, dat alle profe
tieën gelogenstraft worden.
Dr. Max Nordau noemt de vraag bijna
heiligschennend
Carmen Sylva, Maximilian Harden en an,
deren willen van décadantie al evenmiD
hooren.
Onze stadgenoot prof. W. van der Vlugt
schrijft, dat hij de vraag van zóó groot ge
wicht acht en dat zij zóó grondige studie
ter beantwoording vereischt, dat hij haar
op het oogenblik niet durft behandelen.
Doch hij maakt de volgende opmerking:
„Indien het Frankrijk zelf was, dat deze
quaestie opwierp, zou dit feit reden geven
om zeer ernstig naar een bevestigend ant
woord over te hollen. Hot komt mij voor,
dat er geon beslister kenmork van verstan
delijken en zedelijken achteruitgang bestaat
dan dc ziekelijke gewoonte, in zichzelf te
schouwen om te zien of zich daar verschijn
selen van een beginnende ontaarding voor
doen. Nationale zwaarmoedigheid is stellig
geen teeken van levenskracht."
Aardig is George Brandos:
„Uw vragen oisohon w eikel ijk te veel ken
nis en schranderheid voor een arm sterve
ling. Raadpleeg de alwetendheid van Oftzon
Lieven Heer, als gij de waarheid wilt ken
nen; Wilhelm of don heer Nowikof, als gij
den lof wilt hooren van Duitschland of
Frankrijk."
Björnstjerne Björnson antwoordt met
een uitroep van verbazing:
„Ontaarding, bij het Fransche volk, dat
steeds overvloeit van leven? Kan men zulk
een vraag stellen Ik begrijp niet, dat
iemand het ernstig zou kunnen gelooven.
De boulevards en hun ontucht zijn Frank
rijk niet."
Ieder vreemdeling, die Japan bezoekt,
staat opgetogen van verrukking over de
schoonheid der natuur. Dat moet eenig zijn I
Het heuvelachtige en bergachtige terrein,
met tallooze beekjes en stroompjes, ver
sierd met klaterende watervallen, overal be
groeid met bosch en boomgaard, hoogo rot
sen en rozerood graniet, met sneeuwbergen
op den achtergrond, en dat alles onder een
belderblauwen hemel en het grootste deel
van het jaar met een vriendelijke zon, dat
alles is niet te beschrijven, maai' ieder Ne
derlander kan snakken van verlangen naar
een land, dat wat meer oneffen ri, en kan
zich dus wel eenigszins een voorstelling ma
ken van de schoonheid van een bergland
schap. Daarbij moet nog worden opgemerkt,
dat in Japan juist het lieflijke der natuur
op den voorgrond treedt.
En 'dat merken niet alleen de vreemdelin
gen op, de Japanners weten het zei ven ook
zeer wel. Zij hebben de natuur lief. Wan
neer in het voorjaar de kerse- of pruime-
boomen bloeien; wanneer in den zomer de
lachende zon haar stralen schitteren doet
over den overvloed; wanneer in den herfst
het woud zich tooit met bruine en gele tin
ten, en de chrysanten hun bloemen ontplooi
en; wanneer wat ook op de Zuidelijke
eilanden soms gebeurt de sneeuw in den
winter eenige centimeters hoog den grond