Het Palmtakje.
Meyhuia volgde zijn raad. De dag brak aan,
de zon scheen vroolijk op den dag der vreug
de, en zuster Elisabeth trok de gordijnen
een weinig ter zjjde, zoodat de zonnestra
len in de kamer vielen en de kamer in een
goudgloed 'dompelden. In het vertrek er
naast hoorde men kinderstemmen, en toen
deze luider werden en de zuster begon te
vreezen, dat ze de zieke uit dezen verkwik-
kenden slaap mochten doen opschrikken,
Sing zij op haar teenen er hoen. Zachte kin
erarmpjes grepen haar vast en twee kroes
kopjes drukten zich in haar rokken.
„Is maatje nog niet weer beter, dat wij
weer paardje en soldaatje kunnen spelen?"
vroegen ze dringend uit één mond, en de
zuster streek liefkoozend over de kopjes en
duisterde:
„Heel, heel gauw zal maatje weer met je
spelen, maar nu nog stil zijn; heel stil."
Toen ging zo even zacht terug naar de
ziekenkamer, zonk- voor het bed op de knie-
en neer en vouwde tot gebed haar handen.
Haar hart stroomde over van dankbaarheid
voor de ingetreden genezing.
De heer Meyhuis was onopgemerkt bin
nengekomen en zag dit taierecl vol verba
zing aan. Hij kwam nader en lei zijn hand
op haar schouder. Zij schrikte en wilde op
staan, maar waggelde op haar voetenze
moest geheel uitgeput zijn. Hij dankte haar
met hartelijke woorden, dat ze hem zijn lie
ve vrouw, den kinderen hun moedertjo had
gered en voegde er bij, dat dc dokter had
verordend, dat ze zou worden afgelost,
daar ze dringend behoefte aan rust moest
hebben na zooveel weken afmattende verple
ging.
Zij knikte bijna onmerkbaar. Waar had
hij dit fijne, smalle gezichtje toch vroeger
gezien
Hij greep haar hand. Deze sidderde en
op dat oogenblik ontmoetten hem voor het
eerst haar groote, stralende oogon. „Waar,
waar toch
„Zuster Elisabeth Elisabeth Lizzy I"
riep hij. Ja, ja, zij was het; nu herkende hij
haar, de breede voorhoofdsband, die geen
haartje liet ontglippen, do band om dc kin
hadden haar onkenbaar gemaakt. Hij wilde
weer naar haar hand grijpen, maar zij
schreed met de woorden: „Geloofd zij Jezus
Christus" mot gebogen hoofd do kamer uit.
„Tot in eeuwigheid, amen 1" stamelde
Meyhuis werktuiglijk en staarde haar na.
Twee jongelieden traden op zekeren dag
de kamer van een ouderen vriend binnen,
die gelukkig en naar het scheen zorgeloos
daarheen leefde. De een was oppervlakkig
en lichtzinnig van aard, de ander bezat een
diohterlijk gemoed.
Aan het hoofdeneinde van het ledikant
bemerkte de eerste een verdroogd, geel ge
worden palmtakje, waarop hij lachend de
aandacht van zijn metgezel vestigde; docb
deze lachte niet mede De bewoner zeide:
„Ik erken, dat gij reden hebt dit een dwaas
heid van mij te vinden, maar het is er een,
welke mij dierbaar is. Hot waarom kan
ik u moeilijk mededeelen; misschien is de
omstandigheid, dat het takje zich daar reeds,
jaren bevindt, de reden want ik ben. zooals
ge ziot, een slaaf der gewoonte."
Nadat de eene bezoeker was heengegaan,
zei de dichter op meewarigen toon:
„Ik denk nog altijd aan dat palmtakje;
daaraan is zonder twijfel een geschiedenis
verbondenOntken het maar niet... Aan
mij kunt gij ze gerust toevertrouwen."
„Gij hebt gelijk. Aan dat palmtakje is
een geschiedenis verbonden en deze is even
kort als zo treurig is.
't Was Palmzondag, nu eenige jaren ge
leden. Ik ging een kerk voorbij, toen een
bodelaar op mij toetrad en mij een palmtak
je aanbood met 'de woorden
„Geef het aan uw vrouw."
Glimlachend nam ik het aan en gaf hem
een kleinigheid.
Op dat oogenblik ging mij een meisje
voorbij, waarmede ik slechts ééns gesproken
had. Ik weet niet of zij werkelijk schoon
was, maar in mijn oogen was zij een hemel-
sche verschijningzij had een innemend
uiterlijk en moest-een beminnelijke inborst
bezitten.
Ik groette haar; doch haar moeder, in de
meening, dat ik haar wilde aanspreken en
wellicht ook om mij beter te kunnen opne
men, want zij was zeer bijziende, bleef bij
het hooren mijner begroeting staan. Ik her
haalde mijn groet en informeerde naar haar
welstand.
De dochter wondde zich tot mij met de
vraag:
„Zijt gij bij het wijden der palmen in de
kerk geweest?"
„Neen", antwoordde ik7 Mik heb dit palm?
takje zooeven van een jongen ontvangen.
Wanneer ge het uit mijn handen wilt aanne
men, zult gij mij daarmede veel genoegen
doen."
„Ik dank u vriendelijk," antwoordde zij,
het takje aannemend.
„Misschien brengt het u geluk aan," ver
volgde ik.
Doch genoeg Het is mijn voornemen niet
u een uitvoerigen roman te vertellen. Ik'
zal kort zijn en u daarom alleen het slot
mededeelen. Een huwelijk tusschen haar en
mij was onmogelijk; niet, omdat zij of ik
daartoe niet genegen waren, maar omdat
ons beider- familiën het voor onmogelijk zou
den verklaard hebben, wanneer wij het voor
nemen daartoe kenbaar gemaakt hadden.
Ik zag haar na die ontmoeting meermalen
terug en vatte een innige liefde voor haar
op-
Op zekeren dag werd een brief van mij in
haar bc-zit gevonden, hetgeen de moeder aan
leiding gaf om tot mij to zeggen:
„Waarom wilt ge een huisgezin in droef
heid dompelen? Onderdruk uw gevoelens
voor mijn dochter, al moet u ook het hart
breken, want een huwelijk tusschen u en
haar is onmogelijk."
Ik deed wat plicht mij gebood en veinsde
niet meer aan haar te denken. Men vertelde
haar allerlei lasterlijks van mij, zij hoorde,
alles aan, doch gaf nooit blijk daarmede
in te stemmen en bleef steeds het stilzwij
gen bewaren.
Ada zoo heette zij werd ziek. Ik
vernam dit eerst drie maanden laterik
vernam dit eerst, toon haar toestand hope
loos was Toen kon ik mij niet langer be
dwingen... Op den eersten dag van het jaar
stond ik weder voor de deur, welke ik zoo
lang vermeden had, om de gunst af tesmee-
ken Ada voor het laatst nog eens te zien.
Een oude knecht met bleek gelaat en wee-
nende oogen opende de deur. Een somber
voorgevoel maakte zich van mij meester.
„Hoe gaat het met haar?" woog ik.
„Zij heeft ons voor altijd verlaten..."
Ik trad de sterfkamer binnen. De moeder
lag bewusteloos over het zielloos overschot
harer dochter uitgestrekt. Ada's oogen wa
ren diep in hun kassen gezonken haar ge
laat was marmerwit; haar lippen waren
paars. Zij was den eeuwigen slaap ingegaan
met gesloten linkerhand, als hield zij daar
mede iets omklemd, en in die hand, welke
een weinig buiten het ledikant hing, had
het dienstmeisje een brandende waskaars
geplaatst. Dc rechterhand rustte op haar
hart en daarin hi-ld r:- nog het palmtakje
vast, dat ik li nar had aangeboden met de
woorden: „Misschien brengt het u geluk
aan 1"
Daar zLl ge datzelfde palmtakje. Ik heb
het als een herinnering bewaard."
In Japan op reis.
Een belangwekkende beschrijving van een
spoorwegreis in Japan leest men in het
„Pall Mali Magazine".
In Japan reist men goedkooper dan in
eenig an'der land ter wereld. De afstand
tusschen Nagasaki en Jokohama bedraagt
1130 K.M. en toch kost een biljet 1ste klasse
slechts iets meer dan f 24, terwijl men in de
3de klasse dc reis voor f 6 kan maken. Bij
zulke lage prijzen kunnen de reizigers geen
aanspraak maken op al be groote snelheid:
de Japansche treinen leggen dan ook ge
woonlijk slechts 25 K.M. per uur af. Het
komt niet dikwijls, maar toch nu en dm
voor, dat aan dezo slakkentrein«n restaura
tiewagens aangehaakt worden, die aan 't ge-
heel een eenigszins Europeesch aanzien ge
I ven. Toch kan een Europeaan zich in deze
wagens niet op zijn gemak gevoelen, daar
tafols en stoelen zóó zijn, alsof ze tot een
poppenmeubilair behoorden; alles is slechts
berekend op Japansche figuren.
En toch willen de Japanners van deze w»i
gens niets wetenze koopen zich liever op
de tusschenstations wat voedsel, gekookte
rijst en halfrauwe visch en daarmee 'ioen ze
het dan gedurende de tweedaagsche reis.
Een jongedame uit de beete kringen stapt
in den wagen. Zij trekt dadelijk haar schoe
nen uit, klautert op 'de bank en zet zich met
gekruiste beenen neer als een kleermaker.
Dan steekt ze een sigaret op of een van die
bespottelijke kleine pijpjes, waaruit een
echt rooker nauwelijks twee halen zou kun
nen doen. De man, in een blauwe uniform,
die daar den wagen binnen komt, is de con
ducteur Hij neemt zijn pet af cn maakt
twee diepe buigingen. Dan gaat hij voor
iederen passagier staan, maakt weer twee
buigingen en vraagt met dc uitgezochtste
Japansche hoffelijkheid, of 'de heer of dame
niet vergeten heeft een kaartjo te koopen.
Het verdient opmerking, dat de reizigers in
alle klassen op dezelfde beleefde manier be
handeld worden. Trouwens, de eerste klasse
is bijna altijd leeg, daar men het reizen in
die klasse als een buitensporige weelde be
schouwt.
DE STATISTIEK.
Het „Journal des Debats" geeft de vol
gende omschrijving van wat statistiek is:
Het kan niet genoeg herhaald worden,
dat de statistiek de schoonste wetenschap
ter wereld is. Zij biedt dit dubbele voordeel,
dat zij geen enkele bijzondere soort kennis
vereischt en dat men haar altijd op zijn ge
mak kan beoefenen, zelfs op reis. Men be
hoeft slechts van tellen te houden om een
statisticus te wordenen men behoeft
slechts statisticus te zijn om overal plezier
te hebben. Want alles wordt geteld; dat is
de groote bron.
Men gaat uit dineerenme:i 19 geen smul
paap, niet spraakzaam cn uw buurdames
zijn leclijk. Indien gij een gewoon mensch
zijt, is men veroordeeld zich twee uur te
vervelen. Wanneer gij een statisticus zijt,
telt gij het aantal gerechten aan het menu,
het aantal gasten en hun kaakbewegingen
gij vermenigvuldigt het een met het ander
gij benadert aldus met vrij groote juistheid,
in elk geval met veel waarschijnlijkheid, liet
getal kaakbewegingen, waaruit liet dinei
bestaat, en dank zij de statistiek, hebt gij
twee zeer prettige uurtjes doorgebracht.
Men wordt op een bal gevraagd: men is
geen 1 ielebber van 'dansen, maar atatisli
cus. En gij zijt niet tc beklagen, want gij
slaat geen wals, geen polka, noch een pas-
de-quatre over en dc nacht zal u nog te kort
voorkomen. Want gij zult natuurlijk willen
weten het aantal kilometers, dat men ai
dansende aflegt en met welke dansen men
den grootsten afstand aflegt. Er is dus geen
enkele 'dans, dien gij zoudt willen overslaan.
Uw conversatie zal niet groot zijn en men
zal er zich over verwonderen, dat gij blijk
baar meer belang stelt in uw voeten dan in
uw danseusesmaar gij zult doorgaan vooi
onvermoeibaar; en dit is dikwijls een lof
waardige verdienstel
Een Duitscher, statisticus uit roeping of
verveling, heeft uitgerekend, dat bij een
gewon.- quadrille elk danser twee kilome
ter nflegtdit is wel de grootste afstand
voor een dan-record. Een wals vraagt ge
middeld 1209 meter, een mazurka 950 meter,
de Berliner 900, de gewone polka 870, de
pas-de-quatrc S00.
De geleerde Duitsche statisticus heeft uit
gerekend, dat men, een geheeleD nacht dan
sende, laten we zeggen van tien uur
's avonds tot vijf uur '9 ochtends, 28,000
passen doet, hetgeen herleid 19 kilometer
geeft.
En dan worden sommigen enzer dansende
jonge meisjes nog hoos, wanneer beweerd
wordt, dat dansen sport is!