N£. 13526
Derde Blad.
26 Maart 1904.
Zuster Elisabeth.
Het was avoncl. Met moeite was mevrouw
Weigert, die sukkelende was, uit haar leu
ningstoel opgestaan om de lamp aan teste
ken, daar Uoert, haar zoon, ongeduldig om
licht vroeg voor zijn schooiwerk. Zij zucht
te. Waar Lizzy toch blijven mocht vandaag'?
Twee uur was ze al weg. Mevrouw Weigert
gunde haar gaarne deze ldcino verstrooiing,
maar zij miste in alles h.-ar hulp, daar zij
zelf te zwak was en de kleine Greet haar
nog niet kon bijstaan. Lizzy had allen zoo
verwend, 'dat zij altijd gemist werd, als ze
er maar eventjes uit liep.
De schel ging. Coert en Greet stoven de
kamer uit, om de deur open te doen, en
moeder zette zich met een zucht van verlich
ting weer in den gemakkelijken stoel. Liz
zy was terug. Ze trad de kamer in, gevolgd
door haar broer en zusje. Haar wangen
waren door de buitenlucht licht rood ge
tint en haar oogen straalden van geluk.
Met Meerderheid begroette ze haar moeder
en begon toen het avondeten klaar te zet
ten. Vlug kweet ze zich van haar gewone
taak, terwijl haar gedachten onderwijl bij
hem verboet Jen, dien zij dien avond buiten
bij het bosch had ontmoet, zooals reeds zoo
dikwijls in den laatsten tijd. Vandaag was
hij zoo vreemddaar was iets van ontroe
ring in zijn stem geweest, en in zijn oogen
was er een weemoedige, smeekende uitdruk
king en bij het afscheid-nemen had hij zoo
anders gedaan dan anders; hij had haar
zoo hartstochtelijk aan zijn hart gedrukt
eü gekust, als nog nooit te voren.
Met een gloeiend hart dacht ze aan zijn
groote liefde.
Het avondeten was gebruikt, de kleine
zus te bed gebracht. Lizzy greep als gewoon
lijk naar het 'dagblad, om het haar moeder
voor te lezen, wier zwakke oogen haar zelf
geen lectuur bij lamplicht toelieten.
..Lizzy, kijk eens na, wie er overleden
zijn I"
„Och, moedertje, waarom wil u toch al
tijd weten, wie cr gestorven
Mevrouw Weigert zweeg- Zij wilde haar
dochter niet bedroeven en, pfséhoon zc heel
goed wist, waarom de doodenlijst haar be
lang inboezemde, die, zooals ze vreesde, bin
nen betrekkelijk korten tijd ook haar eigen
naam zou brengen, dwong ze zich toch tot
gekheid-maken en antwoordde:
„Nu, kijk dan naar de verlovingen
„Dat zal Lizzy ook zeker aardiger vin
den," plaagde haar kleine broer. Lizzy
bloosde en sloeg vlug de courant om. Wat
was dat? Daar, daar stond, het blad ont
viel aan haar handen; een korte, half ge
smoorde kreet am over de verbleekte lip
pen.
„Wat heb je?"
„Niets. Niets!"
Zij beheer'scbt© zich en las door, het plaat
selijke Dieuws, gemengd, theaterherichten en
rechtzaken. Zij las alles zonder uitdrukking,
met een klank als met blik in de stem; ten
slotte zijn verloving met een andere, wier
naam zij nooit had hooren noemen, en ter
wijl haar hart vol naamlooze smart samen
geknepen werd, luisterde ze met krampach
tig getrokken lippen naar de woorden van
moeder.
„Dus Hans Meyhuis is geëngageerd? Ik
wensch hem er geluk mee. Het is een goede
jongen cn hij heeft nog niet veel van het
leven genoten tot nu toe. Ik hoop, dat zijn
meisje hem een mooien bruidsschat mee
brengt; dien kan hij gebruiken, want hij is
arm, net als wij, en een arm officier, ja,
dat is inderdaad een schitterende ellendel"
En Lizzy gaf moeder gelijk, verhoorde
naar gewoonte haar broertje de Latijnsche
woorden cn speelde met haar moeder een
spel domino. Zoo werd het tien uren. Lizzy
had haar moeder to bed gebracht, de theo
klaar gezet, evenals het geld voor melk en
brood voor de werkvrouw en, nu was zij
alleen, alleen met haar jammer, haar
groot verdriet!
Verraden door hem, dien ze zoo oneindig
liefhad, en dio zij meende, dat haar zooveel
liefde toedroeg l Zijn eigenaardig gedrag
kwam haar weer in den zin. Had hij het
haar willen zeggen en ha'd de kracht hier
toe hem ontbroken? Toen schoten de woor
den harer moeder haar weer te binnen: „Hij
is arm als wij." Ja, dat was zijn veront
schuldiging. Zij hadden elkaar toch im
mers nooit kunnen behooren, het arme meis
je en de arme officier 1 Zij had nooit aan
een vcreeniging gedacht Geheel vervuld
als zij was van haar gevoelens, had zij zich
zonder verder nadenken aan het geluk hun
ner jonge liefde overgegeven. Het was een
zalige, zoete droom geweest: nu kwam het
vrecselijkc ontwaken
Hij had haar bedrogen I Met een nieuw
geluk in het vooruitzicht, had hij den moed
gemist, het haar ruiterlijk te bekennen.
Maar misschien had de moed hem er toe
ontbroken, omdat hij haar al te lief had;
misschien was hij tot deze verloving slechts
onder den drang der omstandigheden over
gegaan I
„Arm als wijZij klemde zich vast aan
die woorden, die hem vrijspraken, cn bitter
weenend begroef ze haar gezicht in de zach
te kussens, opdat moeder in het aangren
zend vertrek haar snikken niet zou hooren
Jaren waren verloopen. Hans Meyhuis
was lang getrouwd en twee lieve, blonde
meisjeskopjes speelden in zijn huis. Hij was
gelukkig en tevreden; zijn kleine, beschei
den vrouw, die hem met haar vermogen van
alle zorgen had bevrijd, had hom hartelijk
lief en alles gi*- - bij hen naar wensch. Plot
seling dreigde een hevige ziekte aan het
huiselijk geluk voor altijd een einde te ma
ken.
Een ernstige longontsteking wierp de jon
ge vrouw des huizes op het ziekbed. De dok
ter trok een bedenkelijk gezicht en beval on
middellijk een flinke, betrouwbare oppas
seres te nemen. Men zona om een grijze
zuster, die ook dadelijk verscheen. Het was.
alsof ze bij den aanblik van den heer Mey
huis even schrikte, maar aanstonds daarop
zat zij aan het bed en legde haar koele hand
op het koortsachtige voorhoofd der patiënte.
Do dokter begroette haar vriendelijk, hij
kende haar; ze hadden, reeds vaak samen een
moeilijke taak gehad. Hij gaf haar orders,
zij knikte stil ten teeken van begrijpen, ter
wijl zij oplettend toehoorde. Haar fijn, mat
bleek gelaat, met den lijdenstrek om den
mond, had iets etherischhaar groote, licht
grauwe oogen, die ze slechts zelden geheel
opsloeg, iets bovcnaardsch. Milde zachtheid
straalde uit haar geheele wezen, en men
kreeg bij haar den indruk, dat zij zich wè4
bewust was van haar moeilijke, maar edele
en verheven taak.
Toen de dokter het huis verliet, zei hij
tot officier Meyhuis:
„Uw vrouw is in de beste handenzuster
Elisabeth is bijzonder nauwgezet in haar
werk."
En de doktor had gelijk. De zuster week
niet van het bedze had ook de nachtwaak
overgenomenvermoeidheid was haar
vreemdzoo dikwijls de oogen der zieke
haar zochten, vonden ze haar en de aan
wezigheid der zuster had een gezegende,
kalmeerende uitwerking op de patiënt.
De heer Meyhuis bewonderde het geduld,
de goedheid der grijze zuster. Zij kwam hem
bijna voor als een heilige, zoozeer was haar
alle zelfzucht vreemd bij de vervulling ha
rer zware taak.
Somtijds scheen het hem toe, alsof zuster
Elisabeth geen vreemde was. Haar gang en
haar geheelo wezen kwamen hem bekend
voor. Haar gezicht' kon hij niet genoeg be-
oordeelen, daar hij haar meestal in de half
donkere kar r zag. De vensterB waren daags
door de ncorgfelaten gordijnen bedekt en
'e avonds het licht door donkere lampescher-
De crisis kwam.
Een sombere atmosfeer heerschte in de
ziekenkamer, waar een jong leven met den
dood kampte. De wanhopige echtgenoot zat
aan het voeteneinde van het bed en staarde
naar de vermagerde vrouw, die in koorts
delirium lag. De dokter zat met het horloge
in de hand en wachtte angstig het uur af,
dat over leven en dood zou beslissen. Zuster
Elisabeth had haar arm om de arme, gepij
nigde lijderes geslagen en deed alles, wat
ze kon, r verzachting in haar toestand te
brengen. Tegen den morgen trad na zwo
ren strijd een rustige sluimering in.
Voorzichtig legde de zuster de zieke in de
kussens terecht en ging toen met vermoeide'
schreden naar de sofa.
Zij was geheel uitgeput. De dokter stond'
op. „Gered!" zeide hij met een vochtigon
glans in de oogen.
„Hoe kan ik u mijn dankbaarheid uiten 1"
..Mij in het geheel niet, maar aan haar
hebt u alle3 te danken." En hij wees op
zuster Elisabeth.
„Laat uw vrouw nu slapen; deze slaap
brengt haar de genezing, en gaat u nu zelf
rusten. Morgen moet zuster Elisabeth wor
den afgelost."
De dokter verliet de kamer en de heer