Planten als bloedvormsters. Wekeiyksche Kalender. Zondag. De heerlijkste overwinning is: te verge- ven. Maandag. Het schoonste kenmerk der beschaafdheid is: zich te kunnen beheerschen. Dinsdag. Er is geen schoonheidsmiddel, dat zoo goed werkt als de wensoh om vreugde om ons heen te verspreiden. Woensdag. Iemands lieecbaafdheid is do beste waar borg tegen de onwellevendheid van anderen. Donderdag. Aan wien de schuld, indien uw lierinne ringen niet de nagalm zijn uwer hoop, in dien uw daden niet in overeenstemming zijn roet de taak, die u was opgedragen? Vrijdag. Er is voor elk mensch maar één zeden wet, zijnde: zelfbedwang. Zij waarborgt ieder kloekheid en energie. Zaterdag. Voeg goede trouw bij werkzaamheid, Wellevendheid bij deugd. Wees spoedig tot elks hulp bereid, Paar zedigheid met vreugd. Beschouw de menschen niet te zwart, Maar ook met al te wit. Doorzoek altoos uw eigen hart Eer gij op andren vit. Dat nooit door wederwaardigheên Uw kalmte gansch verdwijn'. Wees met een matig deel tevreên... Gij zult gelukkig zijn. Het is van aJgemeene bekendheid, dat Lie- big de eerste was, die een zoogenaamde voe dingstheorie verdedigde, volgens welke de mensah bij zijn voeding drie stoffen noodig heeft: eiwitstoffen, koolhydraten en vetten. Door latere onderzoekingen is deze theorie nie*t juist bevonden. Toch hebben velen in vertrouwen op deze eiwittheorie" hun voeding zeer eenzijdig gemaakt en hoofdza kelijk vleesch gegeten. Het spreekt vanzelf, dat bij zoo'n voedingswijze spoedig voedings stoornissen ontstonden. Het lichaam, dat van sommige stoffen te veel, van andere te weinig kreeg, moest daarvan den nadeeli- gen invloed ondervinden. Zoo zijn suiker ziekte, vetzucht en jicht slechts te beschou wen als zware voedingsstoornissen. Even eens algemeene bloedarmoede en zenuw ziekten. Ook bij kinderen deed zich do verkeerde voeding der ouders gelden. Het ontbrak het bloed aan de hoofdzakelijke bestanddeeloo voor den opbouw van het ganselie lichaam en daardoor moest dit op de een of andere plaats zwakker gebouwd zijn. Zoo worden zenuwziekten erfelijk, zoo ontstaan bij kin deren scrofulooe en rachitis (Engelsche ziekte). Nu behoeft men nog geen vegetariër te zijn om in te zien, dat slechts plantaardig voedsel de juiste bestanddeelen voor het bloed leveren kan. Wanneer de menschen dit punt uit het oog verliezen, moeten zij hier van vroeger of later den schadelijken in vloed op hun gezondheid ondervinden. Wel kan geruimen tijd een eenzijdige voeding worden verdragen, doordat het lichaam al zijn materiaal verbruikt en vooral doordat de stoffen wederzijds voor elkander in de plaats treden, doch op den duur moet or een storing ontstaan. Onze levensverrichtingen hebben plaats als een chemisch proces en het mag ons daar om niet verwonderen, dat velen op de ge dachten kwamen: bij ziekten de ontbrekende ."oheikundigo stof eenvoudig aan te vullen. Maar toch is deze theorie, hoewel in een leerboek der scheikunde juist, in het leven van den mensch een fout. Als bij bloedar moede gebrek is aan ijzer en natrium, bij jicht cn suikerziekte aan voedingszouten enz., dan volgt daaruit nog niet, dat men bijv. bij bloedarmoede het licliaam ijzer (staal) moet geven. Evenals het geheele lichaam uit voedings middelen is opgebouwd, kan het ook het ont brekende slechts uit voedingsmiddelen ha len. Het blijft aan onze kennis en aan onze scherpzinnigheid overgelaten de juiste voe ding (diëet) tc kiezen en den zieke het voed sel te geven, waaruit hij het best de hem ontbrekende stoffen kan halen. Elke plant, elke heester, elke boom bezit het vermogen om uit de hem omringende aarde op te nemen, wat voor zijn bestaan noodig is; ook ons lichaam moet de stoffen voor zijn leven zelf uitkiezen; natuurlijk moeten wij het daartoe het materiaal ge ven: het voedsel. Door nauwkeurige scheikundige onderzoe. kingon kunnen wij bij alle kwalen (vooral bij ziekten der stofwisseling) een wanver houding vinden tusschen de levensstoffen en de eerste oorzaak detzer storing wegne mend, moeten we er tevens op bedacht zijn om het lichaam weer van de ontbrekende stof te voorzien. Het zou echter geheel verkeerd zijn, wan neer we den zieke de ontbrekende stof een voudig wilden geven. Want al die stoffen natrium, ijzer, kalk, zuren zooals zo te genwoordig worden gefabriceerd, zijn, met betrekking tot ons lichaam, doode stoffen, di© nooit of nimmer een bestanddeel daar van kunnen worden. Zij worden juist zoo uitgescheiden, als ze gebruikt worden. Het lichaam zoekt zich de ontbrekende stoffen zelf uit, uit de voedingsmiddelen, die wij het geven. Hot is een feit, dat vele planten zeer rijk zijn aan voedingszouten; zij vormen, volgens den aard der ziekte gegeven, een belangrijk deel der voeding en bevatten, zelfs in kleine hoeveelheid genomen, veel meer zouten dan d© tiendubbele portie vleesoh of meelspijzen. ALLERLÉÜ Een eerelid voor „Pro Juventute". In het Zondagsblad van „Het Volk" ver telt mevrouw Stoop als historisch liet vol gende Tingeling., tingeling ging do bel en na een minuut of wat wachten werd de deur opengemaakt. „Wel zei het meisje. „Heeft mevrouw vandaag geen appelen noodig?" vroeg de man, die gebeld had. „Ik zal het even vragen," zei zij. En terwijl het meisje de vraag overbracht, vulde do appelenboer vast een mandje met vroolijke van de lachende appelen. Net was hij klaar of het meisje kwam terug. „Ja," zei ze, „laat maar eens een mandje zien, hoeweel i6 't? 1.50; 't mandje? nu ik zal 't zeggen hoor „Alsjeblieft," zei hij. In dat kleine oogenblikje, dat de boer van zijn kar liep met het gevulde mandje en dat overreikte aan het meisje, kwam er een bengel van een jongen aan, zag de kar met al die rondo vroolijke méér dan lekkere appelen alleen staan, keek even lis tig rond, greep toen vlug twee prachtige bommen van appelen, kromde vast zijn bee- nen om als een haas te vluchten, bleef toen als versteend staan... want vlak, ja vlak achter hem, stond een agent, die hem net zoo ferm vasthield als hij die bommen van appelen. „Wat mot dat?" zei de agent met harde, booze stem„nou, ventje, daar zit wat op..." „Wat dat mot en wat er op zit?" zei on ze appelenboer, „wel niets..." En daarbij keek hij den jongen pal in de oogen met zijn vriendelijke en toch zoo ernstige oogon, net alsof hij wou zeggen: „Kerel, doe toch zulke dingen niet meer."En toen zei hij dood leuk tegen den agent: „Wel, man, de jongen mocht een paar ap pelen hebben, hij nam alleen maar uit de verkeerde mand." „Oi" zei de agent, „mocht hij?" en liet meteen zijn prooi los... En de jongen, die bengel, liet ook eijn prooi los, en beschaamd lei hij rijn bommen van appelen op hun plaats en nog veel beschaamder nam hij twee ande re appelen van den boer aan, en verdween toen maar gauw van het tooneelen de agent sloeg, voordat hij wegging, beleeii voor het boertje aan, want hij begreep drom mels goed, dat die slimmerd van een boer hem voor het lapje hield, maar de man-van- de-wet vond dat machtig aardig van hem en hoopte nu maar, dat die bengel van daar straks, dit moeilijke oogenblikje nimmer zou vergeten. Als er iemand recht heeft op het eere lidmaatschap van „Pro Juventute," dan ie het die appelenboer. Een moderne verzuchting. Beschonke- ne (tot eon hangenden elecbrischen bol): „Dat is ook weer zoo'n domme uitvinding, die electrisohe verlichtingHoe heerlijk kon men zich vroeger niet aan een gaslan taarn paal vasthouden 1" Eerste -prediker„Ik tref hot nooit. Als ik eens een met zorg bewerkte predikatie' heb, weet ik zeker, dat er bijna geen mensch is, en heb ik er een, waar ik niet veel werk van gemaakt heb, dan is de kerk vol." Jongere prediker (die beleefd wil zijn): „Ik heb gehoord, dat u altijd voor volle kerken preekt!" Theorie. Seigeant: „Als jullie in den oorlog een kogel hoort fluiten, behoef je geen angst meer te hebben, want dan is de kogel al lang voorbij. Maar als je den kogel niet hoort fluiten, dan moet je oppassen, dat je niet geraakt wordt." „Mijn echtgenoot," zei de bleek-uitzicnde vrouw, „is op het oogenblik onder de kille golven der zee." Diep geroerd betaalden wij vijf gulden voor iets, dat we niet noodig hadden. „Ja." ging zij voort, toen zij het geld goed en wel in den zak had, „hij is stoker op een ondorzeosoho boot." Speciale oorlogst eleg rammen. „Wel hier en ginderriep de hoofdredacteur van zeker Engelsch blad uit. „Aan dit tele gram van onzen Japanschen correspondent kan ik kop noch staart vastmaken." „Ik ook niet!" antwoordde de tweede re dacteur. „Jan," riep nu de hoofdredacteur tot den kantoorjongen, „vraag den Japansdien correspondent even hier te komen." Naar de letter. Een heer, die uit hen gelen was geweest, kwam platzak bij een vischkooper. „Gooi mij een paar van die karpers toe," zei hij. „Gooien?" vroeg de koopman verbaasd- „Ja, dan kan ik ten minste thuis vertel len, dat ik ze gevangen heb. Een leugenaar ben ik niet." Verivoeste heerlijkheid. „Ziet ge deze heerlijke kathedraal Wat een wondermooi gebouw Wat een oneindig verheven indruk zou ze ook op mij nog altijd maken, als er niet zulk een droeve herinnering aan ver bonden was." „En die is?" „Ik ben er in getrouwd!" Verstrooidheid. Dat is gek; nu weet ik niet meer, of ik Marie in de Louise- straat bij de Willems-brug, of Willem in de Maria-straat bij de Louise-brug, of Louise in de Willemstraat bij de Mar ia-brug zou ontmoeten Oplossing van hel Raadsel in het vorig Zondagsblad: Een doodkist. "VRAACT Hoeveel visschen zijn er in de zee? [Antwoord in het volgend Zondagsblad^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 14