Poëzifi-wsdstrijil.
N£. 13496
20 Februari 1904.
Qp
Derde Blad.
Hebben wij tot dusver alleen de verzen
opgenomen, waarvoor prijzen werden toe
gekend, thans laten wij er nog eenigo vol
gen, om den lezers een nog beteren kijk te
gunnen op de gaven onzer jonge vrienden.
Lustig zal ik nu weer zwieren
En het vroolijk ijsfeest vieren.
7n 't huiswerk heb ik nu geen lust,
;Dat heeft den heelen middag rust.
Straks ga 'k rijden met de snaken,
Cirkels trekken, krullen maken 1
ZZet rijden is mijn grootst vermaak
-Cat zegt mijn blosje op de kaak,
Als ik daar op de schaatsen rijd,
Cozond ©n wel daarhenen glijd,
bedenk ik nu wicn 't winterweer
Laat lijden koude en nog veel meer.
.«tan d'armen drommel schenk ik dan
,De gave, die ik missen kan.
Zang loven alle ijsvermaken
En als men dan het ijs hoort kraken,
Zs iedereen bevreesd voor zakken,
Daaromsteeds opgepast voor wakken
«Schaatsen voor den dag gehaald,
Centen voor den tocht bepaald.
ZZoud uw ïjsdas in uw jas,
Die komt, misschien u nog te pas.
Anders moogt ge eens koude vatten,
Gaat het water om d'ooren spatteD
Dij het zakken door een scheur
Zangs den Vliet tot aan 't dorp Vaur.
Ach, hoe treurig, die bij 't zinken
Door heit ij6 vast moet verdrinken
,,Zeendert, sta toch op, het heeft gevroren,
En kleed u toch spoedig aan 1
7k haal, zonder Moe te storen,.
Do schaatsen, laten w' nu naar 't beekje
gaan I"
Samen zijn zij op 't ijs gekomen.
Christiaan, d'oudste, helpt zijn broer met
moed.
Z?aali een stok bij gindsche boomen,
Dra gaan ze voort, met den meesten spoed.
Altijd verder,met gelijke streken,
Caan zij voort, zonder dat men keek.
Dlijven eensklaps giUend steken,
Liggen spart'lend in de beek.
Ach, zoo uit dit leven scheiden I
Doet een moedeer bitter lijden.
Dit vers werd voorafgegaan door de vol
gende opdracht:
Moedig naar de pen gegrepen,
Want van rijmen, daar houd ik van.
Beter, dan al die strepen
Van een paard, wat ik toch met kan.
hove Sijthoff. menige jaren 1
En zijn Dagblad! Bovendien,
Dat zij beiden goed mag varen,
Omdat z'ons zoo'n gelegenheid biên.
Maar ik zit nu maar te schrijven,
En zoo iete, dat geeft niet veel.
Ik zal daarbij dus maar blijven,
Daar ik nu mijn tijd maar steel.
Daarom ben ik nu maar wijs,
En begin aan 't rijmpje van Op h-et IJt.
Laatst waren wij allen op het ijs
En haddon heel veel pret
Zn 't glijden, sleden, loopem.
Dra hadden zij een tent gezet,
«S'imon ging daar gauw wat koopen;
Cornells trok zijn schaatsen aan,
/Zij moest het eens probeoren,
Daar gaat hij langs de gladde baan,
A\ moet hij nog wat leeren
Cij weet, hij laat zijn eten staan,
Dij zooveel ijsverxnaken,
haat ons bij zooveel winterpret,
/litijd voorzichtig wezen,
Dan hebben wij geen kwaad te vreezen.
Laatst was ik eens op het ijs,
En daar dronk ik een kop anijs;
Zn een klein, maar zind'lijk tentje.
Daar kon men koopen voor 'n centje:
.S'inaasapp'len, dikke moppen,
Chocolaad in groote koppen,
ZZeete punch en Van Waveren's bier,
Dat gaf me eerst een pretje hier.
dan allo kanten reden menschen,
Croot en klein en kort en lang;
Dooien en grootsteedsclie menschen,
Langs de banen, heel niet bang.
dan de pret kwam een einde, helaas 1
De dooi viel in en werd 't ijs de baas.
Zeidsch Dagblad, het een© is nog niet
voorbij,
Dn het andere nog lang niet vergoten.
Zots nieuws is voor Uw abonnés weer nabij,
Dat zouden wij Zaterdag weten.
•Schrijf vlug eens eon versje, liefst ,,Over
het IJs,"
Champagne blijft hier achterwege
Deft aan dus een lied, op oud-Holland-
sche wijs.
Daar kunnen we allen wel tegen,
danbinden en rijden en fleuren zoo 't
hoort,
Ceen, die 't in onze oogen kan halen.
Deentje over, dwars over de baan, gaat het
voort,
Laat ons eerst den baanveger betalen,
dan een ris gaat het voort, tot het eind
van de baan,
Dagblad-Heer, zeg hoe staat U mijn lied
je nu aan?
[Antwoord van den Dagblad-Heer:"
Margaretha, mijn beste kind.
Je vraagt mij hoe ik je liedje vind
'k Moet zeggen: Jc hebt je best gedaan
En ook je schrift staat me heel goed aan.
Een prijs kon ik je evenwel nu niet schen
ken:
Er waren betere verzen, moet je bedenken f
Eigens in Duitschland ligt bet stadje
Klatsckroda. Het is een zindelijk, vriende
lijk plaatsje met ongeveer duizen'd vrede-
en koffielievende inwoners, die allen hun
woonplaats als het eenige oord der wereld
beschouwen, waar men als welgezeten bur
gers leven kan.
Deze meening is echter een dwaling, want
er bestaat menig stadje, waarvan do inwo
ners hetzelfde beweren.
Klatschroda staat onder het bestuur van
den burgemeester en luitenant A. D. Ernst,
vrijheer Van Strahl, een zeer gestreng heer,
die, geen smaak meer vindend in den onge-
zeLligen dienst, het veelkleurige pakje uit
trok en er nu behagen in schopt, in het al
gemeen zich als heer en meester te doen
gelden.
Het stadje heeft echter niet alleen een
heer, maar ook een vrouw burgemeester,
vrijvrouwo Hedwig van Strahl, de weder
helft van bovengenoemden vrijheer.
Ja, deze burgemeestersvrouw©, zij is den
inwoners van het stadje een doorn in het
oog, omdat zij elegant en mooi is en haar
kleederen niet bij een der aldaar woonach
tige naaisters laat vervaardigen. Zij koopt
evenmin haar hoeden bij de ©enigste mo
diste van het stadje, maar denk eens: zij
rijdt naar de nabijgelegen groote stad en
schaft zich daar de sierlijkste modelkos
tuums aam
De burgemeestersvrouw© kan zich dat ver
oorloven, want haar echtgenoot is schatrijk,
een eigenschap, welke de inwoners van
Klatschroda in anderen zeer laakbaar vin
den.
Men zal zien, dat onder deze omstandig
heden vrouwe Van Strahl haar medebur
gers en -burgeressen p.cd doom in het oog
moest wezen.
De lieve goede menschen praatten op
hun veelvuldige koffiekransjes elkander de
ooren doof over hun burgemeestersvrouw
cd verleiden de leelijkstc dingen van haar.
En dat was erg. Want vrijheer Van
Strahl mocht als burgemeester nog zoo de
gelijk zijn, als echtgenoot bezat hij de
eigenschap van ijverzucht. Daar nu de ja-
loersche lieden ook zeer wantrouwend zijn,
was het zeer natuurlijk, dat nu en dan een
lichte schok de grondvesten van het burge
meesterlijk geluk deed schudden.
In den zomer vüd het vorige jaar was het
stadje bezocht geworden door een rondrei
zend tooneelgezelschap en vrouwe Van
Strahl had de welkome afwisseling in het
eentonige leven ijverig benut, door bijna
iederen avond het theater te bezoeken, of
schoon de kunst in dezen vervoerbaren Mu
zentempel dikwijls gelegenheid had, zich het
hoofd te omsluieren.
Toenmaals hadden de Klatschrcrdaërs dit
Mfl.ar dat brengt jo zeker toch niet "san d«
vrija?
Misschien krijg je een volgenden keer wel
eau prije.]