NE. 13420.
Waarom de secretaris geen bier kreeg.
Zij liepen samen door de drukke straten;
zij hield hem stevig vast, bang als zij was
voor dat gewoel van rijtuigen en menschen.
De kleine, witte schoentjes deden wanhopi
ge pogingen om de net verlakte laarzen bij
te houden en, af en toe, het stappen opge
vende, sloeg zij in korten draf. Dan keek hij
eens lachend naar beneden en probeerde
zijn pas wat te matigen, totdat hij een
paar huizen verder, zijn goed voornemen
weer vergat.
Het gesprek was ook niet heel levendig.
Kleintje vond het prettig om te praten en
ze zag zóóveel, waarover ze wat wilde vra
gen, dat het waarlijk haar schuld niet was.
maar het ging zoo lastig. Als ze elkaar wat
wilden vertellen, bleven ze stilstaan, tot er
gernis der haastige voorbijgangers, en dan
moest hij zich in tweeën buigen, om haar te
kunnen verstaan. Dus hadden ze alle po
ging tot een geregeld gesprek gestaakt en
genoten in stilte. Ik geloof wel, dat het ge
not voor het grootste gedeelte aan haar
kant was.
Mannen zijn doorgaans egoïst en daar het
naar 4 uur liep, had hij liever in zijn Club
gezeten, dan met de kleine dame te wande
len, die het toeval hem in de armen had
gevoerd. Toch had ze aardige blonde krul
len en heel lieve oogen.
De hoofdzaak was: hij werd met zijn fi
guur verlegen, 't Is dan ook dwaas, dat een
jongmensch, die aan trouwen denken kan,
zich niet met een jongedame in het publiek
kan vertoonen zonder de nieuwsgierigheid
en de hilariteit van zijn passeerende vrien
den op te wekken, al is die jongedame dan
ook pas vier jaar. Kleintje was zeker niet
ouder.
Eenigszins onhandig en overhaast (want
hij werd ook bang voor rijtuigen) staken ze
samen het plein over, en liepen op den
hoek bijna tegen twee dames aan, die la
chend bleven staan.
„M'n hemel, Bert, wat ga je met dat klei
ne, vuile meisje doen?" zei de eene. „Waar
heb je die opgedolven? Ga je haar eten ge
ven of schoone kleertjes? Ik vind. dat je
een farizeër bent, om zoo met je goede wer
ken te paradeeren."
,,'t Is geen arm kind, 't is m'n nichtje, ik
vond haar in 't park, waar zij de bonne
was kwijtgeraakt; ze was in een plas ge
vallen en daardoor is ze zoo vuil."
Bert zei dit een beetje geraakt; hij vond
het niet aardig om nu geplaagd te worden
en had liever een complimentje gehad over
zijn zelfopoffering, want het was toch een
offer om met het kleine ding de straten
door te gaan op het drukste uur van den
dag.
De andere jongedame scheen dit ook beter
te waardeeren.
„Och, Jo, dat is weer iets voor jou ,je
kunt toch wel zien, dat het geen gewoon
kind is, 't is een dotje 1 Wil je me geen
handje geven, poes?"
Kleintje stak haar vingertje tusschen
haar lipjes, keek even peinzend vóór zich
en schudde beslist van neen.
„Misschien wil ze wel een chocolaadje,
ik heb die toevallig juist gekocht; kijk
eens, wat zeg je nu?"
De begeerlijkheid zegevierde over de ver
legenheid. Als een goed gedresseerd kind,
zei Kleintje erg zachtjes: „Dank u wel,"
en gaf toen al6 haar meening te kennen,
dat Oom nu maar mee moest gaan.
Hij nam afscheid van <1j dames, zich nog
even ergerend over Jo's vroolijkheid, die
onmogelijk ernstig kon zijn, als ze naar de
koddige combinatie vóór zich keek: Bert,
met zijn knap, deftig gezicht, in elegant
sportkostuum, en het kind met verwarde
haren en bemodderd jurkje, dat zich als
een klein noodlot aan hem vastklemde.
„Waarom ga je niet in een tram?" zei
ze, zich nog even omwendend, vóór ze door
liep. „Mijn dame heeft iets tegen tram
men, ze kan niet zeggen wat; c'est plus
fort qu'elle. Adieu 1"
Zij gingen verder; Kleintje hield zich
met haar flikjes bezig en Bert met zijn ge
dachten: deze laatsten liepen over de beide
meisjes, die hij daareven ontmoet had. Hij
mocht ze alle twee gaarne lijden ,en zijn
vrienden plaagden hem wel eens, dat hij
op beiden tegelijk verliefd was; soms ge
loofde hij het zelf ook en dan was hij meer
dan ooit overtuigd, dat de mensch een
groot raadsel is. Hij verlangde in den
laatsten tijd sterk naar een huiselijk leven,
maar hij vond het een toer, om een meisje
te vinden naar zijn keuze. Ze moest hem
een vrouw en een vriendin zijn; „een
hulpe", zooals het Bijbelwoord zegt.
Hij maakte een ernstige vergelijking tus
schen zijn twee kennisjes. Als een meisje
veel van kinderen hield, was dat zeker een
goed teeken; de flikjes van Cor kwamen
hier beter van pas dan de aardigheden van
Jo.
De flikjes! ze brachten zijn gedachten te
rug op de kleine naast her- ze was aan haar
laatste bezig en duidelijke sporen van de
zoetigheid vertoonden zich op haar gezicht
je.
„Kind, is je dat vies maken ,je zaagt er
heusch al vuil genoeg uit!" zei hij, bar-
scher dan hij wilde. Kleintje schrikte; de
chocolaadjos waren op, de weg duurde zoo
lang, ze zag opeens in, dat ze heel erg vuil
was en al die verdrietelijkheden bij elkaar
deden haar in een wanhopig geschrei uit
breken.
Nu schrikte Bert ook; het was zeker nog
wel een kwartier loopen, vóór ze thuis wa
ren. Hoe kwam hij er met het huilende
kind En het ergste van alles: in de
straat, die ze nu moesten passeeren, was
zijn sociëteit!
„Kleintje, wees toch zoet en ga lief met
Oom mee: wij zijn dadelijk bij Mama en
dan krijg je iets heel moois."
Maar Kleintje's geschokt gemoed was on
vatbaar voor vleitaal.
„Wil niet meer loopen, je moet me dra
gen", klonk het tusschen snikken.
De rampzalige oom beefde, zulk een.
vreeselijk lot had hij niet verwacht; maar
hij kon het kind toch niet aan haar lot
overlaten. Bood van verlegenheid nam hij.
Kleintje op zijn arm, en droeg haar, ter-,
wijl zij nog altijd schreide, voort. Voorbij-,
gangers bleven lachend staan, om hem na
te zien, en wezen hem elkander aan. Hij]
voelde, dat hij in de hoogste mate belache-!
lijk was, en gaf te veel om de publieke opi-!
nie, om zich daar overheen te zetten. Hiji
raakte aardig op weg om woedend te wor-,
den, toen iemand hem op den arm tikte
en omziende, zag hij Jo voor zich staan.
„Ik moest hier in de buurt zijn", zei ze,
gejaagd en zonder haar gewone lachende;
kalmte, „geef mij het kind, ge kunt zoo niet
langs de straat loopen en voorbij je vrien
den. Ik zal ze wel thuis brengentot'
ziens J"
En Kleintje van hem overnemende, ging
zij snel met het kind verder, hem achter-,
latende als iemand, die plotseling verlost]
is van een'benauwde nachtmerrie.
Een paar maanden later wisten de vrien
den (en Bert zelf ook), op wie van de twee
dames hij verliefd was.
Jo en Bert maakten hun engagementsvi-.
sites. Ze waren bij de mama van Kleintje
geweest en toen ze weer ïd hun rijtuigje'
zaten, zei hij: „Jo, als we getrouwd zijn,
dan moet do eerste, die bij ons op visite
komt, Kleintje wezen. Ik mocht je al heel
graag lijden, maar op den dag, toen ja
Kleintje voor mij thuisbracht, besloot ik
je te vragen; een meisje, dat zóóveel van
kinderen hield, moest wel een goed vroow-
tje zijn."
Zij bloosde, toen ze half schertsend, half
ernstig hem antwoordde: „Domme jongen!
Dacht je heusch, dat het om Kleintje was,
dat ik die warme wandeling maakte?!
't Was om jou! Ik heb altijd van je gehou
den en je hebt het nooit gemerkt. Domn>0
jongen J"
„Ja, mijne he eren, als men dorst heeft, is
een glas bier niet te versmaden sprak de
secretaris aan de ronde tafel in het café.
„Als men op een warmen Julidag vier uur
berg-op, berg-af geloopen heeft, eindelijk
een uithangbord van een herberg Ln de ga
ten krijgt, do doksels hoort en dan nog
niets kan krijgen, is het om de haren uit je
hoofd te trekken. En zoo iets is mij overko
men I
Ik ging een bierhuis binnen het was
Zondag en er waren veel menschen en
liet me puffend, zweetend en smachtend
van dorst op een stoel neervallen.
„Juf", zei ik tot een kellnerin in 't rood
gekleed, „breng me een maat".
Daarna wachtte Ik geduldig, legde mijn j
strooien hoed op een stoel en veegde mijn
hoofd ai.
Spoedig daarna komt het meisje terug,
met vier of vijf glazen beladen, ziet mij
aan en gaat voorbij.