LEIDSCH DACBLAD. WOENSDAG 4 NOVEMBER. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Het Hals der Vreeze- No. 13405 Anno 1903. De Katholieke Onderwijzer, orgaan der „Algemeene Onderwijzersvereeniging Sectie IJ", maakte ten aanzien der voorgestelde onderwijzcra-pene i o n n ee r i n g de volgende weascnen kenbaar: lo. Staat ons de leeftijd in het geheel niet aan. Pensionneering op 65-jarigen leeftijd zal voor velen zijn als voor den profeet Mozes, die wel het beloofde land mocht zien, maar door den dood werd verhinderd er binnen te gaan. Laten toch onze wetgevers eens bij hun kennissen in onderwijskringen informeeren, hoeveel er op dien leeftijd onder ons nog te vinden zijn, die nog iets aan hun pensioen hebben. En wat grove onbillijkheid schuilt er ook in? Waarom nu niet minstens ge zegd, dat vol pensioen kan verkregen wor den na 40 jaren dienstjaren? x..ever nog za gen wdj 30 of 35 jaren al voldoende, ook niet het minst om 't onderwijs zelf. Wo be hoeven toch elkaar niets to vertellen van de uitkomsten van het werk, hoe goed ook be doeld* van dergelijke grijsaards. Uitzonde ringen zijn er, zeer zeker, maar ook hier be- 1 vestigen zij den regel. Dezulken zullen dan ook liever nog hun vol salaris blijven ver dienen dan zich op stal te laten zetten. En nu kome men ons niet aan met het z.g. invaliditeitspensioen. Zeker is't billijk dat men na 10 dienstjaren wegens ziels-of lichaamsgebreken kan gcpensionneerd wor den, maar men vordere dan geen attest van invaliditeit. Dit zal, wij moeten, zij het dan ook aarzelend, bekennen, den weg banen tot immorecle handelingen. Of zal niet de niet-conscientieuze, die het onderwijs wil verlaten, 't middel vinden om er tusschen uit te komen, zonder genoemde gebreken, terwijl zijn eerlijke, godsdiensti- go collega, hoe gaarne hij zijn betrekking zou neerleggen, dat niet durft wegens ge- wetensbezwaren Deze blijft tot zijn dood in de school, terwijl zijn collega, die het niet nauw neemt op het stuk van eerlijk heid en godsdienstzin, mede profiteert van de gedwongen jaarlijksche storting, door den eerste 40 jaar of langer gedaan. Wij hopen dan ook van harte, dat hier toe nu juist van de zijde der Christelijke Kamerleden eens het initiatief zal genomen worden. 2o. Yinden wij het zeer te bejammeren, dat zoovelen van aanspraak op Rijkspen- sioen worden uitgesloten. Daar is bijv. het personeel der ambachtsschool, pl.m. 250 man sterk. We kunnen haast niet gelooven, dat dit iets meer is dan een gewone menschelijke vergissing, welke Z.E. zeker spoedig zal herstellen. Vervolgens zijn uitgesloten de leerkrach ten aan niefc-gesubsidieerde bijz. scholen. Ten opzichte van deze onderwijzers acht 'do Regeering voorshands de van Rijkswege afdoende controle op de oventuecle. aan spraken dier onderwijzers niet mogelijk. De gegrondheid van die opmerking valt niet te betwisten, maar wij vragen: ,,Was dan op die controle niets anders te vin den geweest?" Nu toch zullen juist die scholen, die feitelijk aan den Staat geen last of kosten veroorzaken (bijv. de talrijke instituten) in een zeer nadeelige positie komen bij haar vraag naar personeel. Al leen wanneer die scholen zeer hooge gelde lijke voordeden kunnen beloven, zullen zij onderwijzers ku..nen vinden, genegen daar voor hun later Rijkspensioen op te offeren. Waar het dus geen principieele, maar slechts opportuniteitsbezwaren betreft, za gen wij ook hieraan gaarne een mouw ge past. 3o. Do willekeurige pensioengrondslag. Het is er toch verre van af, de verschillen de enquêtes der salarissen bewijzen het, dat alle hoofden minstens 900, hoogstens f 1800, alle onderwijzers 600, dezelfden met hoofdakte 800 verdienen. Maar nog eens, een vaste grondslag dient er te zijn, en dan mogen wij aannemen, dat aldus ten minste de willekeur zoo klein mo gelijk is. Alleen late men in dit art, het noodza kelijk bezit der hoofdakte vervallen en ne me daarvoor in de plaats bijv. het gehuwd- zijn. Mochten er nu onderwijzers zijn, voor wie het betalen der premies te zwaar is, (wij zouden zelfs het denkbeeldig salaris nog hooger willen zien met het oog op de duizenden, die het nooit tot hoofd" bren gen, of wat nog beter is, tegen dien tijd de minima en verhoogingen in de wet zien vastgesteld), dan ligt het o. i., zoo de be sturen althans de premies niet voor hun re kening nemen, geheel op den weg der be staande fondsen, we bedoelen bijv. „Onder steuningsfonds" bij de Openb. Ond., „Jo hannes" en „Barnabas" bij de Christelij ke en „Providentia" bij de Kath. Bijz. Ond., om daarin te voorzien. 4o. Onder de jaren, welke aanspraak ge ven, worden niet medegeteld dies welke men op wachtgeld of als tijdelijk aangestelde heeft doorgebracht. Nu moge de Regee ring er op wijzen, dat dit ook het geval is bij de Burgerlijke Pensioenwet en dat men do uniformiteit zooveel mogelijk wil hand haven, maar dan zijn wij het liever eens met De Bode, die zeer ter snede opmerkt, dat men dan de Burgerlijke Pensioenwet ook maar in dien geest moet veranderen, want vooral, daar het aantal wachtgelders er in de toekomst niet kleiner op zal worden en daar de jongere onderwijzers over het al gemeen eerst een jaar of wat „tijdelijk" moeten werkzaam zijn, is deze bepaling werkelijk van veel gewicht. Prof. dr. A. Bruining Jz. heeft in Set Nieuws van d-en Dag de voorgestelde wij ziging dor wot op het Hooger On derwijs besproken. Aan do voor oen Staat aJs de onze toch reeds zoo moeilijk© taak om zijn universitei ten op dazen rang to handhaven., legt meent do hooglceraar dit wetsontwerp nieuwe hinderpalen in don weg. „Twee mogelijkheden doen zioh, bij aanneming daarvan, voor de toekomst voor. Het kan blijven bij do h/ior voorgestelde erkenning van bijzondere universiteiten, in dier voege, dat deze op den duur, wat haar financiën betreft, blijven overgelaten aan het parti culier initiatief. Maar dan is toch met ze kerheid te verwachten verzet bij ieder voor ste] tot uitbreiding der openbare universi teiten, met argumenten als: de wet erkent de behoefte aan bijzondere universiteiten naast de openbare. Maar dan mag ook, waar onze bijzondere universiteiten haar uiterste krachten inspannen om zioh op zooveel mogelijk gelijken voet met de open bare in te richten, die krachtsinspanning niet ij del gemaakt worden, doordat voort durend de Staatskas wordt gebruikt om aan de openbare eon voorsprong te geven. En daarmede zal reeds zoo deze wet met loo- den wicht drukken op de ontwikkeling van ons imiversite itew ozon Maar waarschijnlijker is de ander© moge lijkheid. Dat het hier voorgestelde slechts is een eerste stap, dio straks gevolgd zal wor den door subsidieoring. Wordt bet ontwerp wet, dan is, zegt prol Bruining, de ontwikkeling van ons univer- siieiftswezon voorgoed gestremd. „Wat onze Staat bij zijn beperkte finan ciën in verband met de steeds aangroeiende behoeften met mogelijkheid daarvoor zou kunnen afzondoren, zal aan subsidiën weg gaan en daarvoor zelfs op verre na niet toereikend blijken. Ook de door op den duur toch onvermijdelijke inkrimping van hot götal onzer Rijksuniversiteiten vrijval lende gelden zullen, in plaats van ten bate te komen aan de ontwikkeling der overblij vende, door het subsidiestelsel verslonden worden. Want dat subsidiestelsel zal blijken een bodemloocze put. Ligt niet nu reeds op de lijn der „Yrije" de oprichting van een eigen medische faculteit, die slechts op do invoering van dat stelsel wacht? En ie er conige grond om te verwachten, dat dio „Yrije" de eenige bijzondere universiteit zal blijven, vooral wanneer hei subsidiestel sel rorlokkend wenkt?" Do hoogleeraar acht de gevolgen hiervan verderf lijk voor de beteekeni3 van ons land en volk op wetenschappelijk gebied Ons land heeft tot dusverre schitterend meege daan, maar dit kon niet gaan zonder be langrijke financieele offers. „De cijfers der begroeting voor booger onderwijs toonen dan ook een aanhoudende zeer belangrijke stijging. En dit moet op den duur doorgaan. Immers, de wetenschap en de behoeften van best wetenschappelijk onderzoek houden niet op zich uit te brei den. Stilstaan is hier uit de gelederen tre den. Hiertoe nu dreigt dit ontwerp ons te ver oordeel en. Nederland zal, wordt dit voor stel wet, wat het boven de strikt noodzakelij ke eisohen van het vakonderwijs voor nju universiteitswezen beschikbaar kan stollen, niet meer kunnen aanwenden om zijn rang op wetenschappelijk gebied to handhaven. Het zal op den duur in de onmogelijkheid gesteld zijn, het aantal zijner hoogescholer fci regelen naar de behoeften van het onder wijs in verband met zijn financieele draag kracht. Zoo zullen dezo als universiteiten te gronde gaan. Plaats in overvloed zal heb dan hebben voor academische docenten. Maar zijn groo- te geleerden zal het moeten zien heengaan naar het buitenland, omdat hot aan zijn vakscholen dezen geen plaats kan aanbie den, waar zij zich aan hun studievak kun nen wijden, voorzien van de daartoe noodi- ge hulpmiddelen en niet overladen met on- derwijsvakben. Zoo zal het ook op weten schappelijk gebied afdalen tot een mogend heid van den tweedon, of zelfs derden rang." Dc Tijd is van meening, dat de Rcgeering terecht begrepen heeft, dat, wil men in wer kelijkheid trachten het drankmis bruik te keer te gaan door vermindering van het getal gelegenheden, in de allereerste plaats tegen do bierhuizen dient opge treden te worden. Voor den verkoop van an dere dan gedistilleerde dranken, zelfs voor die, welke volkomen alcohol-vrij zijn, is in het vervolg een verlof noodig. En dat ver lof wordt door B. en Ws. der gemeente, waarin hot bedrijf wordt uitgeoefend, ge weigerd of ingetrokken, indien de aanvra ger zich tweemaal in do vijf jaar een ver oordeel ing op den hals haalt wegens over treding van een der voorschriften van de Drankwet, met name, indien hij op clan destiene wijze sterken drank verkoopt in het klein. Zijn bedrijf wordt echter niet op go- doekt, en het is deze omstandigheid, wolko het blad ecnigszins sceptisch stemt omtrent het nut van den voorgestelden maatregel. „Do veroordeelde," schrijft het, „kan. geen veriof meer verkrijgen, doch het getal bierhuizen is onbeperkts Zoo spoedig der halve een verlof is verloren gegaan, kan voor diezelfde localiteit een nieuw verlof worden aangevraagd. Wie of wat belet, dat dit geschiedde door een persoon uit 't zelfde gezin, door een naasten bloedverwant, een zoon of dochter bijv. van den veroordeelde, zóó, dat do zaak eenvoudig van naam ver wisselt, maar feitelijk op geheel denzei f den voet blijft bestaan? Wol wordt, -volgens art. 15d, een eenmaal verleend verlof ingetrok ken j indien „de persoon, die voor den hou der het bedrijf uitoefent", twee veroordce- limgon Ln den bepaalden tijd achter den rug heeft, en wordt dus de eerste houder als zoo danig uitgesloten, doch daardoor vervalt nog geetnszins zijn bedrijf." Yan uitroeiing van het kwaad langs dion weg zal, meent hot blad, geen sprake zijn; krachtiger middelen zullen noodig weeon. Het is het geheol eens met het „Comité van Uitvoering", benoemd door de vergadering van drankbestrijders van verschillende rich ting to Utrecht: „Bierhuizen hebben een afzonderlijke „Vergunning" noodig, in be perkt aantal". Het heffen van een, zij het ook matig, vergunningsrecht zal, meent De Tijd reeds voldoende zijn, om veel van de ellendigste en schadelijkste bierhuizon te doen verdwijnen. Misschien zal het daarbij nog noodig zijn, voor elke gemeente, Ln ver band met het zielencijfer en de plaatselijke omstandigheden, een maximum voor hot ge tal bierhuTsvergunningen vast te stellen. Deze regeling, zoo merkt het blad op, zou ook hot voordeel opleveren, dat het voor lange jaren onmogelijk gemaakt werd, een ingetrokken verlof of vergunning opnieuw te verleen en aan een der gezinsleden of naas te bloedverwanten van den eersten bezitter. In andere opzichten zou De Tijd geneigd zijn aan eenigains mildere voorschriften de voorkeur te geven. Zoo bijv. zou zij het te strong achten, indien verlof tot hot houden van een bierhuis of van een lokaal, waarin alcohol-vrije dranken verkocht worden, moest geweigerd worden wegens gewone overtredingen van de Drankwet, vóór het tot- sfcand-komen van de aanhangige wijziging geconstateerd. In de tweede plaats komt het haar, be paaldelijk indien ook voor het getal verloven een maximum wordt vastgesteld, wenscbe- lijk en noodig voor, de mogelijkheid te ope nen, om bij de snelle uitbreiding van som mige groot© gemeenten nieuwe vergunnin gen en verlorren, zelfs boven het reeds be reikte maximum, uit te reikon in nieuw ver" rezen wijken of buurten, naar gelang zich dóar do behoefte gevoelen doet. Do bepaling van art 15m, welke den ver koop van gedistilleerd in het klein op Zon dag verbiedt tot des namiddags 2 uren, acht heb blad geheel onpraetisch. „Hier is", schrijft zij, „volstrekt geen re kening gehouden met do levenswijze der be volking in een zeer groot- gedeelte des lands. Het. etensuur in die streken (o.a. in hot ge heel© Zuiden) is algemeen 12 of 1 uur in den middag. Yóór dien tijd, na hot eindi gen van de hoogmis, ia des Zondags het her- berg-bezoek dóór, men mag zeggen, bij heb mannelijk gedeelte der bevolking algemeen. De personen, die in den loop der weck nooit een herborg binnengaan, zijn dAn daar te vinden. Yooral in buitengemeenten met ccn verspreide bevolking is voor velen dit Zondagsuur van 1112 vaak de eenige gelegenheid, om andoren to ontmoeten. Na tuurlijk wordt dan een borrel gedronken, hetgeen ook in de toekomst door geen wet telijke bepalingen zou worden fcegengehou den. Herinnerd zij aan heb bestaan van do Paulus-verceniging, oic in Noord-Brabant zeer veel leden tolt, welke zich verbinden geen sterken drank te gebruiken na hot middagmaal. Een verbod van tappen, den goheelen Zondag betreffende, zou, gelooven wij, in veel gemeenten op niet moor weer stand stuiten dan een verbod, zich bepalen de tot 2 uren vóór den middag," En een vraagt©eken zou De Tijd willen plaatsen o.a. bij de bepalingen aangaande den verkoop van gedistilleerd bij hoeveelhe den. niet kleiner dan 2 en niet grooter dan 10 liter. Hoe dit voorschrift van minimum e-n maximum-hoeveelheid in do practijk zal tc handhaven wezen, is haar niet duidelijk. Ook betwijfelt zij, of de strengo scheiding, welke de wet wenselit tuaschon verkoop tot verbruik ter plaatse en voor verbruik el ders, wel voldoende met alle omstandig heden reken ing houdt. Het Handelsblad schrijft: Bij de behandeling der wijzigingen in dc Gemeentewet heeft de heer Aalberse in de Twcodo Kamer weder cons do oude klacht doon hoeren over hot verbod om een huwe lijk kerkolijk in te zegenen, voordat do akte is vertoond, volgens welke het bur. g o r 1 ij k h u w e 1 ij k, voor den ambtenaar van don burgerlijken stand, is voltrokken. En op deze klacht ia nu in verschillende katholieke on anti-revolutionaire bladen con gedachtewisseling govolgd, waarbij do vraag werd behandeld: of, nu die beide richtin gen in do Twcodo Kamer de meerderheid vormen, do tijd niet gekomen is, om onzo burgorlijko wetgeving op dit stuk tc veran deren. In dien zin dan, dat de genoemde verbodsbepaling wordt opgeheven. Het ie niet de eerste keer, dat zoo iets wordt verlangd, on wol op grond van do gewetensvrijheid. Hot is voldoende, zoo beweert men dat do Staat het kerkelijk huwelijk niet erkent en enkel aan het bur gerlijk huwelijk rechtsbetrekkingen ver bindt. Wie in 3trijd daarmee handelt, moet de govolgon maar dragen, in gemis aan bur gerlijke rechten. Dit nu is juist hot gevaarlijke punt en do reden, waarom, bij het vaststellen van het Wctb. v. Strafrecht in 1881, de Tweede Ka- mor met 46 tegen 21 stemmen do strafbe paling heeft gehandhaafd. De minister Modderman, dio het artikel verdedigde, deed uitkomen, dat hier geencr- lei gewetensdwang in het spel was. Maar de wetgever is verplicht de burgers te bescher men tegen de dwaling, <lio allicht weder koa opduiken, als ware het kerkelijk huwelijk voldoende om burgerlijko reobten to geven. Een dergelijke bepaling bestaat dan ook reeds sinds jaren ook in landen met overwe gend katholieke bevolking. „Het geldt hier eenvoudig," ooide do Mi nister, „de bescherming van don burgerlij ken staat tegen handelingen, naar wior goe de of kwade trouw do neohtcr geen onder zoek doet; geen greep van den Staat in het recht van do Kerk, maar een voorzorgsmaat regel tegen het omgekeerde. „Waarom 1b dit artikel gehandhaafdt Krachtens het recht en den plicht van den Staat om te voorkomen, dat lieden, minder bekend met zijn wetgeving, in een noodlot tige dwaling zouden kunnen vervallen... Het ia onzo plicht het te behoeden voor oen dwa ling, waardoor de staat der personen, do rechten der ouders, de rust dor gezinnen kan worden gecompromitteerd... Dit artikel heeft ook een internationale botcokenis. Wanneer de Duitsoho en Belgi sch© regeer in gen bespeuren, dat men in Nederland niet meer waakt begon het- feit, dat haar onderdanen eenvoudig naar Neder land hebben te reizen om do Rijkswetten to ontduiken, dan zal ook omgekeord do vreem de wot cms niet meor beschermen en zullen wij, ook afgescheiden daarvan, ons wel licht aan internationale moeilijldiodcn bloot stellen. Deze belangrijke beweegredenen spreken, dunkt ons, nog altijd ovon krachtig voor hot behoud der bestaande bepaling. Ook al ge ven wij boe, dnt voor buitengewone geval len, bij de onafgedane straf wotno vel lo van den vorigen minister van justitie voorzien, een wijziging gewenscht is. Als regel moet het verbod echter blijven bestaan, on zoo oordeeldo in 1881 o.a. de heer Mackay, thans voorzitter d^r Tweede Kamer. Hij stemde vóór het artikel. Het Centrum ziet in mr. Troolsfcr* een gevaarlijk mododingor voor mr. Borgeaius als leider der o p p o 8 i- ti c. De heer Troelstra spreekt meor, spreekt, als fel-agressief moet worden opgetreden, ook boter. Maar do minderheid van den heer Borge- siua is vooral hieraan te wijten, dat hij niet p r i n c i p i eo 1 ageert en min of meor achter Troclstra aanloopt. Dezelfde kleine en gezochte middelen, waarmede deze, als agitator, het Ministo- rio bestookt, worden ook door hem gebe zigd. En nu staat het vast, dat in hot ma ken van propaganda, in hot bewerken dor massa, dio buiten do Kamer staat, maar van uit het Parlement wordt toegespro ken, de hcor Borgesiua verreweg de mindere is van Troclstra c.8. Do leiding der oppositio dreigt derhalve over te gaan naar het hoofd der kleine, maar erg beweeglijke socialistische groep. En zoo zal men te onzent van hetzelfde verschijnsel getuige zijn als in België, waar de B3oi aal-democraten hot liberalisme geheol in den hoek hebben gedrongen. Het eerste nummer is verschonen van hc€ Orgaan van den Bond tegen Va coined wang, onder redactie van de hceren G. J. H. Fur- née, arte te De Meem, en H. J. O. Pterso-i, prod te Rossen. In een artikel, getiteld: V accinedwang, zegt P. „Wanneer een nieuw blad verschijnt, is het de gewronte met ern enkel woord to zeg gen, waarom dit geschiedt. We willen thans daarop een uitzondering maken, omdat het voor ieder, die in do vaecinequaestio belang* stelt, duidelijk genoeg is, waarom wo tot do uitgave cr van zijn overgegaan. 1 Mocht iemand dit niet duidelijk zijn, we hopen, dat hij ziet hij onbevooroordeeld de quaofltie onder de oogon en leest hij, wat' wij zullen medcdcelon, met belangstelling dan overtuigd zal worden van het noodza kelijke dezer uitgave. Daarom willen we niet te lang "in allerlei beschouwingen over het al of niet nuttigo ons verdiepen, doch terstond ons midden in de quacstio werpen. Wat is dan onze be geerte? 85) xrv. Uren verstreken. En het gebeurde, dat ik. by het graf van de moordenares een grooten 1 strijd met myzelven streed. Ik durf niet zeg gen, dat ik ovorwon. Dat moest de toekomst beslissen. Ondanks haar besliste woorden, had ik niet alle hoop voor de toekomst opgegeven. De smart over mijn teleurstelling zou niet zoo moeilijk te dragen zjjn geweest als ik eenig werk onder handen had gehad, dat al mijn gedachten eiechte. En te midden van mijn harteleed dook de her innering op aan iets, dat ik voor het oogenblik geheel vergeten had: mijn ondervindingen van den afgeloopon nacht. Toen do plechtigheid van het afscheid nemen van die vrienden was afgeloopon, die den nacht na het bal waren overgebleven en in den morgen vertrokken, begaf ik mi) met een gevoel van verlichting naar de torenkamer, om die aan het onder zoek te onderwerpen, dat Ik myzelven had be loofd, ofschoon de zaak nu in mijn oogen alle belangrijkheid had verloren. Dit liep echter op teleurstelling uit. Naar allen schijn verborgen de paneelen geen ge heime deuren of eenig ander soort van door gang. Het is onnoodig te zeggen, dat ik van plan was om de vreemdsoortige stoornis in den afgeloopen nacht voor mtJzelven te houden. In de eerste plaats was die nu natuurlijk naar den achtergrond van mijn gemoed verwezen^ In ds tweede, too er goochelarij in het spej was geweest, mocht de uitvoerder daarvan niet de voldoening smaken, dat zijn goochel toeren succes hadden gehad. Ik ging daarom met mijzelven te rade en besloot af te wachten of er ook nog verder iets dergelijks zou voorvallen. Ik zou dank baar zijn geweest, zoo ik de Abbey had kunnen verlaten zonder de verwondering van mijn oom op to wekken. Maar ik wist, dat ik moest blijven tot Maandag den tijd, voor mijn vertrek bepaald en misschien ook, zou ik nog spoedig in de gelegenheid gesteld worden om mijn krachten to beproeven. Dien- zelfden avond deed zich die voor. Aan het diner was slechts een klein gezelschap, een merkwaardig feit na de luidruchtigheid van den vorigen avond. Behalve oom Wilfrid, do vrouw in het grijs die nu een dochter des huizes was geworden en mijzelf, waren er slechts sir Thomas, lady Towers en miss Traill. Mijn oogen werden af en toe onweerstaan baar naar het schoone gelaat tegenover mijn oom getrokken en wanneer ik dien kant uit keek, werd ik telkens getroffen door het feit, dat ook ik met een nieuwsgierigen, onder zoekenden blik werd beschouwd. Er lag daarin een vraag, een vraag, welke onmiskenbaar om een antwoord vroeg. En ik besloot, dat, zoodra ik welvoeglijk de dames naar het salon kon volgen, dit antwoord zou gegeven worden. Vóór het diner echter was afgeloopen, had Ik gelegenheid op te merken, dat ik niet de eenige was, die de vragende blikken van de vrouw in het grijs had opgemerkt. Miss Traill had ze gezien en was er, naar het mi) voor kwam, door ontstemd en verbijsterd. Toen de dames eindelijk opstonden, rende zy byna achter miss Hope aan, haalde haar by de deur in en stak haar hand door den fraaien* weerstrevenden arm, terwijl de onvermyde- lyko maki in den langen sleep van haar japon zat, welke achter haar over den vloer veegde. Een fle8ch zoldzamen ouden port stond naast sir Thomas' elleboog en ik wist wat dat voor oom Wilfrid voorspelde. Het duurdo echter niet lang of ik zette allo verantwoordelykheid van my af en liet de tweo heeren alleen aan de tafel zitten. Yóór ik de piano kou be reiken, waarvoor Consuelo droomerig zat te spelen, had miss Traill, de maki in haar beide armen koesterend, beslag op my gelegd. Ik nam, half onwillig, op een stoel naast haar plaats en zy begon over de maki te praten. Ten laatste vroeg ik haar, alleen om ook iets te zeggen, waar zy dat beestje had opge daan. Tot myn verbazing ovortoog een blos haar gelaat, welke zelfs baar voorhoofd tus schen de twee doffen van haar pruik kleurde. „Maar, mr. Darkmore, gy zyt al te ondeu gend I" riep zy uit. „Ik kan aan uw gelaat zien, dat gy weet waar ik de maki heb opge daan en dat gy nu benieuwd zyt wat ik u daarover zal vertellen. Maar ik ben te geslepen voor u. Ik ben niet van plan te liegen." Ik had op myn tong om myn onwetendheid omtrent de antecedenten van de maki te be tuigen en elk verlangen te ontkennen om haar in eenig opzicht te bedotten, doch plotseling veranderde ik van gedachten. Ik glimlachte daarom slechts veelbeteekenend, haar toe staande myn blik uit te leggen, zooals zy wilde. „Gy zyt daar geweest," ging zy voort, my van ter zyde aanglurend. Ik was benieuwd waar ik was geweest, doch antwoordde slechts met een vraag: „Wel, en indien dat zoo ls?" „Gy moet niet alles gelooven, wat die kleine rakker u heeft verteld. Het was maar een onschuldige grap en benadeelde niemand, dat verzendto van het telegram. Ik beken, dat ik het was, die het heeft bedacht. Consuolo wildo het niot hebben en was boos, toen zy hoorde, wat ik gedaan had Ik hoop, dat nu dio ondeugd ons heeft verraden (waaiscbyniyk heeft hy op den koop toe een massa leugens verteld), gU er niets van tegen uw oom zult zeggen. Hy mocht het eons niot begrUpen, weet ge, en zou het my kwalyk nemen, dat ik hom een poets heb durven spelen, ofschoon die hem geluk heeft aangebracht." In het vuur van het gesprek rolden haar bolle, amandelvormige oogen byna uit hun kassen. Ofschoon ik in het eerst niet had begrepen waar over zy het had, wist ik ten laatste, waarop zy doelde. Op de een of andere manier was zy te weten gekomen, dat het geheim van hot valsche telegram verraden was, en deed nu haar best voor zicbzelvo en voor miss Hope om zoo mogeiyk onaangename gevolgen te voorkomen. My met opzet van een antwoord op haar beroep onthoudend, zeido Ik: „Ja, miss Traill, Ik begryp u heel goed. Maar wat heeft dit alles te mak9n met uw aankoop van do maki?" „Ik ben overtuigd, dat, als gy zooveel ge hoord hebt," antwoordde miss Traill sluw, „gy ook wel zult weten, dat ik myn dierbare maki heb gekocht van de moeder van don jongen van de oude kruidenvrouw. Maar dat is jaren geleden, zij kan het zich niet herin neren. Zy wenschte de kleine lieveling te verkoopen en plaatste daarom een advertentie in een courant. Myn bloedverwanten, dio wisten, dat ik altyd, van af dat ik een maki in een menagerie had gezien, verlangd had er een to bezitten, waren verrukt van bet lief, verstandig gezicht. Zy zonden dus de courant naar my, naar de plaats, waar ik toen woonde, en ik snelde naar deze ströëk om my van myn mooie lieveling te verzekeren. Zoo is hot gekomen, dat wy, Consuelo on ik, woer naar de oudo vrouw zyn gogaan, toon wy in het logement te Martenboid logeerden van den herfst, in October, weet ge nog?" Zy wilde voortgaan mot sprekon, maar ziende, dat Consuelo van do piano was opge staan, sprong zU haastig op, voorgevendo, dat zy haar maki naar bed moest brongen. Toen miss Traill verdwoon, wonkte Consuelo my. „Ik zou u gaarno iets vragon," begon zy dadelijk. „Gy zult my rondborstig antwoor den; dat weet ik. Gy herinnert u zokor nog, dat ik, toon wy elkaar voor het oorst ont moetten (ofschoon ik u niet voor het eerst zag), u heb aangeraden, om de torenkamer voor slaapkamer te nemen, als gy hier kwaamt wonen, en zinspeelde er op, dat gl) niot betor kondet doen dan uw tyd te besteden met het loeren van uw catechismus. Hebben deze woorden u dien dag op het oen of ander denkbeeld gebracht?" „Noen", gaf ik ten antwoord, my uitermate inspannend om te spreken alsof de scène by het graf nooit bad plaats gehad. „Dat wil zeggen, niet voor don volgenden dag, toen wy de Abbey bozochten en een ietwat vreemde ontdekking hier in huis deden." „AhI wat was dat? Wat vondt gy?" „Het was myn nicht, miss Wynne, dio iets» vond. Op het bed in de kamer, welke nu, zoo-' als gy weet, de myno is, lag oen verwelkte bloem. Daaronder was een koporon sleuteltje; en dat sleuteltje paste, zooals miss Wynne iotwat vrypostig had uitgevonden, op een kleine schryftafel in den muur, wolke, onder andere dingen, een bybel en een catechismus bevatte. Mogeiyk, dat gU van den „Amsry Catechismus gehoord hebt, ofschoon ik er nooit vóór dien dag van gehoord had." (Word4 vcrxolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 5