Goedkoop en duur.
Wekeljjksehe Kalender.
De vrouw in Japan.
Het jaar 1845, bekend door het uitbreken
van de aardappelenziekte, gaf ook een zeer
natten zomer.
HERFSTGEDACHTEN.
Daar is een tijd van komen,
Maar ook een tijd van gaan;
Dat zien wij aan de boomen,
Dat zien wij aan de biaén.
Wij hooren 't aan de vlagen,
j_>ie dwar'len door het h" it.
Wij zien 't aan korte dagen,
Droefgeestig, nat en koud.
De lente die wij roemen
Waar bleef haar teedren gloed?
De zomer met haar bloemen
Is heen, en heen voorgoed 1
De bloamen zij verdorren,
Na korten bloei en pracht.
Thans is het herfst geworden,
't Lijkt om ons henen nacht.
Wij zien de blaad'ren vallen,
Zoo teeder eens en fnsch;
Maar stervend zijgen z' allen,
Omdat hun tijd er is.
En somber door de dreven,
Loeit thans de herfstwind aan,
Daar is een tijd in 't leven
Y an komen en van gaan.
Wij luisteren naar die woorden,
Die stemmen der natuur.
En velen, die ze hoorden,
In 's levens korten duur.
Wij hebben 't vaak vernomen,
En hebben 't ook verstaan:
„Er is een tijd van komen.
Maar ook een tijd van gaan."
De lente van ons leven
Is... aoh zoo ras voorbij,
De zomer ons gegeven,
Duurt slechts een korten tij.
"Ras" dwar'len najaarervlagen
Ook door ons leven heen.
Met weemoed, alle dagen,
Herdenken wij 't verleên.
Veel dierb'nen gingen henen,
Als blaad'ren vielen ze af,
Terwijl wij hen berweenen
En staren op hun graf.
Yeel moesten wij weer derven,
Wat eens cms had bekoord;
Yeel lieflijks moest hier sterven,
Wat ons had toebehoord.
Yeel ia er in ons leven
Gekomen en gegaan.
Maar 't beste is gebleven,
En 't blijft altijd bestaan.
Hot is het kalm vertrouwen,
Dat eens de Lenf ons wacht;
Dat wij haar eens aanschouwen,
Met Eeuwigen glans en pracht.
En dwar'len najaarsvlagen
Ook door ons leven heen,
Tooh zullen wij niet klagen
En zuchten met geween
Wij richten 't oog naar boven.
Omhoog tot God den Heer;
Blijmoedig; hopen, g'looven:
Eens laoht de Lente weer.
En loeit het door de boomen
Met grauwen weemoed aan:
Er ia een tijd van komen.
Maar ook een tij'd van gaan 1
Wat om ons neer mocht zinken
Tn donk'ren wintern-
Do Eeuw'ge Lent' zal blinken
Met schooner glans en pracht.
October 1903. P R.
Bekend is, dat drie-, vierhonderd jaren
geleden het geld veel meer waarde had dan
tegenwoordig. Wat we thans goedkoop zon
den noemen, vond men toen duur.
De volgende bijzonderheden geven ons
daarvan een duidelijk bewijs.
Uit een rekening van den Burgemeester
der stad Hoorn van den jare 1464 blijkt,
dat aldaar aan een maaltijd, welke ter eere
van een Graaf werd gegeven, 3 stuivers
werd verteerd. Een stoop wijn (2 1/2 kan
nen Nederl.) koetten 1/2 stuiver.
In 1510 kon men in Friesland koopen een
groote koe voor 21/2 a 3 goudgulden, of
3 1/2 a 4 gulden
Leeghwater verhaalt in zijn „Chronijkje"
vele andere dergelijke bijzonderheden, zelfs
nog van lateren tijd, bijv. dat hij in het
jaar 1626 verscheidene malen in een herberg
was geweest met eenige andere personen,
waar zij te zamen voor een maaltijd, met ge
zoden en gebraden vleesch en goed bier
daarbij, niet meer dan 3 stuivers betaal
den. Een ander kocht in dien tijd 42 eieren
voor één stuiver. In 1605 gold te Hoorn een
last rogge 40 a 44 goudguldens, enz_, enz.
Dat zal een goede tijd zijn geweest! Toen
kon men voor zijn geld nog wat krijgen
Maar thans is alles te duur voor den min
vermogende i man. Hoe rijkelijk kon men
toen van één gulden daags loven 1
Ja, van één gulden daagsMaar het
was zoo gemakkelijk niot om dien te ver
dienen.
De Pensionaris van Hoorn had een jaar-
lijksch inkomen van 18 gulden en 4 stui
vers. Een werkman kon zich gelukkig reke
nen, wanneer hij een braspenning 's daags
(6 1/2 cent) kon verdienen. Leeghwater,
die in 1675 geboren is, teekent het volgende
aan:
,,Mij mag gedenken, dat men op Baardam
niet een groot Schip em konde maken,
Als men een groot Sculp op Saardam zoude
maken, zoo moest men een Meester van
Haarlem ofte van de Lijp halen: Ik heb een
Mr. Scheepmaker in de Rijp gekent, gehee-
ten Gerbrant Jacobsz., die op Saardam ver-
eogt ende gehaalt werde, om de Meesterij te
voeren van een groot schip dat buijtens
Lants zoude varen; welke Mr .Timmerman
tot zijn loon bedonge hadde vierdehalve stui
ver des daags; en om dat zijn dagh-loon zo
hoogh was, zo dankte men hem nog af aleer
het schip volkomen op gemaakt was."
De goedkoopte der waren was derhalve
maar schijnbaar; en inderdaad zou het wel
uitgerekend kunnen worden, dat het toen
voor den arbeidsman nog moeilijker was om
aan levensmiddelen te komen dan thans.
De schaarschte van de munt was zoo
groot, dat één penning al een groote waarde
had. Op het platteland zag men bijna geen
munt, men deed er allee door regeling af,
en waar men al munt aantrof, daar ge
bruikte men aardappelen en eieren voor de
kleine betalingen; vandaar nog de spreek
woorden: Voor een appel of een ei.
Hij zal wel eieren voor zijn geld kiezen, dat
is: Hij zal zich wel laten afdingen, enz.
Het goedkoope is dus betrekkelijk.
Het helpt ook niet, dat iets goedkoop is,
wanneer een volgend jaar de levensmiddelen
weder schreeuwend duur zijn. De gelijkma
tigheid van prijzen, die men doorgaans met
kleine afwisseling in groote en kleine han
delssbeden in den tegenwoordigen tijd aan
treft, was in vroegere eeuwen geheel onbe
kend. Men had toen de vorbazendste .af
wisseling van prijzen. Hetgeen het eene
jaar so breeuwend duur wa-s, kon het volgen
de heel goedkoop wezen.
Wat een Parijzenaar drinkt.
Niets wisselt te Parijs zoo sterk als de
mode der dranken. Eerst werd de roode
wijn in den ban gedaanin alle deftige res
taurants werd nog maar alleen witte wijn
geschonken, al spoedig veel meer dan er
ooit van dit artikel op de wijnbergen van
heel do wereld was gegroeid. De gevolgen
bleven niet uit: de wijnflesschen verdwenen
van de tafeltjes en weruen overal vervan
gen door melkglazen. Het had er allen
schijn van alsof alle uitgaande Parijzenaars
ineens geheelonthouders waren geworden.
Altijd zaten ze met een glas melk voor zich.
Maar... de Parijsche melk behoort niet tot
de dranken, waaraan men lang trouw blij
ven kan: ze moest spoedig het veld ruimen
voor allerlei minerale wateren, die, won
derlijk nietwaar, plotseling in schier alle
provincies van Frankrijk begonnen op te
borrelen. Echter, ook zij werden verdrongen
en wel doorniemendal. De dokters von
den uit, d«it elke drank een vijand van den
mensch is, en nu staakten de Parijzenaars
het. drinken.
Niet voor altijd evenwel 1 Sedert eenige
maanden drinken zij weer. Bacchus echter
herkent zijn eens zoo trouwe aanhangers
niet meer, want thans is de meest moderne,
do meest fatsoenlijke drank te Parijs: ka
rn iliethee. Overal geurt ze, waar men weet,
wat „de goede toon" verlangt. Bij oesters,
kreeft en kaviaar wordt kamilletnee ge
slurpt 1
Zondag.
Eene waarheid, die anderen ons zeg
gen, doet ons meer pijn dan honderd, die
wij onszelven herinneren.
Maandag.
Oordeel niet over allee, wat gij ziet; want
hij, die over alles oordeelt, wat hij ziet, be
oordeelt soms méér dan hij ziet.
Dinsdag.
Als wij de schaduwzijden van de menschen
willen keren kennen, behoeven wij hen al
leen maar in dan glans van hun geluk te
zienzeer zeker zullen dan do schaduwen
niet ontbreken.
Woensdag.
Beter, dat het ambt te gering is voor don
man, dan de man voor het ambt.
Donderdag.
Men verricht het eenvoudige alleen dan
met meesterlijke zekerheid wanneer men
meer kan dan dat.
Vrijdag.
Elko verbintenis wortelt in het geloof.
Zaterdag.
De menschen van karakter zijn de kern
der maatschappij. Vraag dus uzelven dik
wijls af: Ben ik een karakter; beeft mijn
leven waarde door hetgeen ik gedaan heb,
of door betgeen ik ben?
De „Revue Contemporaine" bevat om-
tront de Japansohe vrouwen o.a. het vol
gende, dat gesohreven is door iemand, wiens
beroepsbezigheden hem vaak in aanraking
brachten met Japansohe huisgezinnen.
Op het eerste gezicht hebben do Japan
sohe vrouwen, ook in haar land, iets aan
valligs. Uit de verte gezien herinneren hun
kleine, sierlijke silhouetten zoo levendig
aan de figuurtjes op vazen en kakemonos,
dat men denkt in de tooverweivld van Outo-
maro of Hokusai verplaatst to wezen. Doch
weldra ontwaakt men uit dien droom.
Van dichterbij is het meerendeol der Ja
pansohe vrouwen terugstootend leelijk.
Haar bovenlichaam is bijna altijd naar om
laag gebogen, daar zij de gewoonte hebben
kleine kinderen, of broertjes en zusjes, op
den rug te dragen, terwijl zij den vloer
schuieren. Door haar veel te nauwe onder-
kleoderen, de „kimonoe", gehinderd, strom
pelen zij met kleine stapjes op houten schoe
nen voort, de voeten binnenwaarts gekeerd,
daar de schoenen aan de groote te enen met
een band zijn vastgemaakt. Haar zwaar ge
oliede haren zijn stijf opgemaakt en een
hoogst onaangenamen indruk maken haar
meestal loensche blik en scherp gepoederd
gelaat met de roode geschilderde lippen.
Bij de getrouwde vrouwen wordt de na
tuurlijke leelijkheid nog vermeerderd door
zwart geverfde tanden. Dit zou dienen om
baar voor coquetteeren te behoeden en min-