„Ik waarschuw u, mijnheer, dat ik u to Gravesend zal laten arrestoeren, als u mo die honderd pond niet onmiddellijk wilt geven. En dan zal ik me niet met honderd tevreden stollen, maar er duizend eischen 1" Wat een vrouwtje'... Een oogenblik lang docht ik er in vollen ernst aan om haar te worgen en uit het portier te smijten!... Ongetwijfeld las zij een dergelijk voorne men in mijn oogen, want zij keek met een beteokenievollen blik naar het alarmsignaal onder het bereik van haar hand. Ik had me, dit begreep ik nu, in een af schuwelijk wespennest gestoken!... Een pro ces?Niets kon me ongelegener komen Ik zag Ik t geval reeds door de gouverne mentsorganen besproken en hen er munt uit slaan ton nadeele van mijn reputatie ala af gevaardigde en van de geheele Boulangisti- sche partij. „Een schandaal van de Boulan- gistenCavaur gearresteerd wegens een vergrijp 1"Mooi, hè? Ik moest een besluit nemen. Reeds greep ik naar mijn portefeuille om der afzetster de vijf en twintig honderd francs te geven, waarop zij haar eer schatte, die ik volsla gen ongerept had gelaten, toen ik door een blik op mijn sigaar, waarop ik zenuwachtig zat te kauwen, eensklaps op een idee kwam. Een zot, een mal, een raar idee, •maar dat mij wellicht in de gelegenheid zou stollen tot een schitterende wraak. Zorgvuldig als een poes in de porselein kast nam ik mijn hoekje weder in en ging kalmpjes voort met rooken, terwijl ik links naar de Theems keek, waarlangs wij op dit oogenblik voortstoomden, terwijl de oevers in een lichten nevel gehuld waren. „Komaan, mijnheer 1 Ik wacht 1" herhaal- ide mijn reisgezellin. Ik keek haar aan met een uitdrukking van verbazing. „Ik heb er eens over nagedacht, me vrouw," gaf ik haar op een zachtzinnigen ;toon te verstaan, „en het spijt me u te moe- ton zeggen, dat ik in uw verzoek niet kan 'treden." Haar azuren oogen kregen nu een kleur van Pruisisch blauw. „Best, mijnheer, we zullen to Gravesend eens zienl Daar eisch ik g en honderd, geen duizend, maar twee duizend pondl Jwee duizend pond, verstaat u „Op je gezicht, lievertje!" spotte ik in hot Franseh, wat ik moet het erkennen 'weinig gekuischt was. „What do you say?" (Wat zegt u?) „Nothing." (Niets). Gedurende het verdere gedeelte van do reis zei ik inderdaad niets meer, een kwar tier lang ongeveer Ik wachtte er mij zelfs voor een blik te richten naar mijn be- minlijke reisgezellin, die aan het andere einde van den coupé zat, terwijl ik voelde, dat zij mij voortdurend dreigend aankeek. Van tijd tot tijd bracht ik, hoog6t voor zichtig, als met eerbied, mijn sigaar met het steeds aangroeiend pruikje asch er aan, naar de lippen en deed er langzaam een lekkeren haal aan. Weldra klonk er een lang aangehouden gefluit bij het naderen van Gravesend, het laatste station voor Chatham. Mijn reisgezellin verhief nu de stom we der, luider dan te voren, en zei op vastbe raden toon: „Voor de laatste maal, mijnheer, wilt u me de honderd pond geven, die ik u ge vraagd heb?" Tot eenig antwoord liet ik naar het pla fond van den coupé een rookwolk uit mijn dierbare sigaar opstijgen. „All right!" barstte zij woedend uit. En onmiddellijk daarna ging zij aan het losrukken der haken van haar corage, aan het afscheuren der knoopjes, aan het ver frommelen van haar rok, aan het verscheu ren van haar kanton Zij trekt haar hoed af en brengt met een snelle handbeweging haar geheele kapsel in de warl In minder dan geen tijd had zij zich het voorkomen ge geven van „een slachtoffer van een laag- .hartigen aanslag." Daar ik van zulke zaakjes eenige ondervinding heb, kon ik op merken, dat zij geweldig overdreef, i De trein stopt. Zij •->*- mt het portier en springt op het perron, luid schreeuwend: „PolicemanPolioeman 1" De passagiers kijken uit de portierope ningenDe spoorbeambten, de talrijke reizigers, die aan het station op den trein stonden te wachten, dringen om het razen de wijf heen, ondervragen haar, gaan met haar mede naar den politieagent. Deze stapte me'; con geweldig air van gewicht naar mijn coupé, vergezeld van de vrouw, die bijna stikte van woede, en voorafgegaan, omringd en gevolgd door een brullende me nigte, die niets anders deed dan schreeu wen: „Franschè rekel! Leelijke kikkervre ter! Gooi I em te water, don vuilik! Naar de gevangenis! Naar de gevangenis? Allerliefst, hè?... Ik was opgestaan en wachtte af de dingen, die komen zouden, glimlachend en kalm I Ik stond vlak voor het open portier. „Daar ie hij 1 Daar is hij, de ellendeling, die mij aangerand heeft! Zij wees naar mij met vlammende oogen en heesche stem. „In naam des Konings De politieman haalde zijn stok voor den dag. Met een kalm gebaar gebood ik stilte en zei tot de honderd vijftig menschen, die zich in een oogwenk hadden verzameld voor mijn portier, zeer bedaard: „Die vrouw liegt 1... Kijk naar mijn si gaar I..." En langzaam hief ik mijn sigaar naar de hoogte, waaraan nu een eerbiedwaardige pruik witte asch zat, zeker wel zes centime ter lang. Mijn woorden en mijn handeling veroor zaakten onder de schare een algemeene ver bijstering... Men begreep eerst niet welk verband er kon bestaan tusschen een pruik sigarenasch en de aanranding van een vrouw... Eensklaps werd or een kort gelach gehoord... Daarna een ander, langer, lui der... Een dor omstanders proestte het uit De een deelde den r.ider op gedemp- ten toon de verklaring van de zaai mede en weldra barstte de geh.ele mensckenmassa uit in een homerisch g-lac'. De politieman zelf, die nu met het geval verlegen was, kon slechte met veel moeite zijn ernst bewaren... Eindelijk legde hij de hand op den schouder van mijn beschuldig- ster, die nu niets meer in te brengen had en verstomd stond over mijn slimheid, en zei: „Mijnheer, wilt u een klacht indienen te gen dit vrouwmensch V' „Weineen," zei ik, een tikje gevende te gen de aschpruik, die ik zoo zorgvuldig in stand gehouden had... „Life is too short!" (Het leven is te kortl) Zie, mijn waarde, zoo redde de asch van mijn Bigaar mij van een kwaadaardige vrouw. Onthoud het voer het geval, dat je ooit in Engeland reist Cange jaren uit vroegeren tijd. Het parool ia water in 1903. Het valt zelfs moeilijk uit te maken, welke van de drie jaargetijden het meest nat. is geweest. Het getal regendagen was alle maanden dóór enorm hoog en we moeten ver in de geschiedenis teruggaan, om jaren te vinden, die het derde jaar van deze nieuwe eeuw in natheid evenaren of overtreffen. Hoe valt het daarbij echter op, dat onze voor ouders dan gewoonlijk dubbel leden. Tegen de stormvloeden, <fie meestal een natte pe riode vergezellen of er op volgen, waren onze zeeweringen toen niet bestand en wat de schrale zomer nog in armoe had voort gebracht, ging dikwijls in één nacht ver loren. Dan waren honger en ellende de di recte gevolgen. Wie huivert niet, aJs hij, in de Friesche geschiedenis bladerende, leest hoe vrouw Tjalle, een eerder welgestelde weduwe te Sexbierum, zich in 1315 met haar twee kinderen liot doodhongeren uit schaamte om haar armoedigen toestand te openbaren In die jaren steeg de nood hoog. De Kroniek zegt: „Van Mei 1315 tot omtrent Maart des volgenden jaars viel er zulk een over groot© hoeveelheid regen, dat het meeste land onder water werd gezet en al het veld gewas verloren ging. Hierop volgde eerst een groote duurte van levensmiddelen en vervolgens een razende hongersnood, die zich ook in Frankrijk, Engeland, Vlaande ren, Brabant, Holland en Zeeland, benevens de bisdommen Keulen en Luik, zwaar deed gevoelen. De hongersnood was zoo onbeden kelijk erg, dat de menschen doode krengen, ja het gras des velde nuttigden om er den rarenden honger mede te stillen. Bij het klimmen van den grooten nood vond men de armen, die vruchteloos naar voedsel zochten, bij menigte op de wegen, velden, straten of in de bosschen en huizen dood liggen." Eigenaardig is in een oud manuscript de beschrijving hoe het jaar 1435, dat zeer slecht aanving, nog goed eindigde. Zij luidt: ,,In het jaar onees Heeren toen men schreef 1435, was de wind omtrent half Fe bruary veel oost, ofte noordoost, ende des nachts was 't klaer weder tot ses of seven uuren toe ende des daags was 't donker graauw weder tot 's avonds toe, zeer koud tot 926 of seven uuren ende het regende niet, noch het en daauwde niet, in de maand Maert noch in April noch in Mei. En op St.-P ank rasdag had het hard ijs gemaakt, dat er een kraaij op staen koude, ende daer en wies lover, nooh gras, noch koren, noch pruimeboomon bloeiden niet, noch kersen, nooh appelen, noch peeren, noch geen wijn- gaord en was ontlaten. Ende daer waren menschen, die geen betrouwen op God had den, endo keerden (ploegden) haar land om, ende en hadden geen vruchten, en andere luiden zeiden met Job: „God gaf, God nam", ende daer sij één hoedt tarwe of plegen le hebben, daer kregen sij vier hoed, af in dien somer; ende op St.-Jan-Baptistdag (24 Juni) zaten de oude vrouwen met groote koolpotten voor de kerken, ende de men schen kondon haer niet verwarmen die bij dc straet gingen. Ende het begon te warmen des daags na St.-Pieter en Paulus (30 Juni) in die ootave van St.-Jan, ende des daegs soo scheen de zonne schoon ende klaer ende des nachts soo regemde aotstrelijk, bockIoa. alle de vruchten op net veld wieden; endo er was zulk een overvloed, dat alle granen, ooft en vee, seer goedkoop verkocht werden In 1442 ging de koude en gure zomer we der met een slechten oogst gepaard- Van 1562 wordt gemeld: „Het. jaar 1562 was wegens de veelvuldige regens, die er in den zomer vielen, voor F riesland hoog^ treurig. Vele mied- en hooilanden stonden geheel onder water en konden niet worden afgemaaid, anderen werden gemaaid, doch het hooi bedierf op het veld, of zoo men nog al iets binnenshuis had verzameld, was het zoodanig slecht, dat men het tot voedsel niet konde gebruiken." In 1606 was vooral de voorzomer erg nat. Alle lage landen van Friesland bleven moe rassig en onbruikbaar. Ongemeen, nat Cn regenachtig lezen we was ook do zomer van 1621. Van 1 Juni tot 6 October had men slechts 5 dagen, waarop het niet regende. De oogst was zeer slecht en het hooi werd uit het water opge haald. De winter, die er op volgde, was zoo fel, dat de Zuiderzee een gebaande weg was en de hertogin van Brunsvrijk van Enkhui zen naar Stavoren reed, vergezeld van een compagnie soldaten. Van Franeker voeren de sleden in één dag naar Hoorn, Van 1682 zegt de Friesche kronikscbriver „Evenwel had men hier veel te lijden door den menigvuldige®, regen, die aanhoudend im den zomer en oogst viel, waardoor veel veldgewas bedierf, en de lage velden eteeds onder water gezet werden. Ter afwending van dit onheil, en om verder Gods genadi- gen zege® over het land af te bidden, deden de Heeren Staten dezer provincie im Sep tember eenen plegtigen bededag vieren." In 1739 volgde op een langen strengen winter veel schraal guur weder, dat bleef aanhouden tot Juli. De strood aken van de schuren werden tot voedsel voor het vee ge bruikt en vele menschen cm dieren stierven van honger en koude. Met den zeer regen - achtigen zomer en herfst van 1785 werd veel koren aan hoopen gezet en eerst 's winters over het ijs en bevroren grond binnenge haald.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 10