Een zalving. een voorwerp, dat ik voor een ijzeren staaf hield. Op een weinig afstands daarvan ont dekte ik nog zulk een staaf. Deze onder- aardsche holte, die opening, waardoor het licht binnendrong, er ging een licht voor mij op: ik bevond mij in een spoorwegtun- nel. Ik lag letterlijk tusschen de rails. Wat een vreeselijke toestandAls er een trein doorgesnord was, moest ik onvermijdelijk in stukken gesneden zijn. Het koude angstzweet brak mij uit, en toen ik pogingen aanwendde om deze ge vaarvolle plaats te verlaten, kwam ik tot de ontdekking, dat mijn ledematen ver- 'stijfd waren en mij den dienst weigerden. De gedachten en gevoelens, die mij bestorm den, terwijl ik d ir hulpeloos lag, kan mijn tong niet beschrijven Met de gedachte aan mijn arme vrouw en kinderen tracht te ik een gebed te stamelen en mij in het onvermijdelijke te schikken. Ik kon nu door de opening van den tunnel zien, dat de zon was opgegaan Een döodsche stilte heerschte om mij heen. Duidelijk hoorde ik het gekweel der vogelen Nogmaals wendde ik een poging aan om op te staan, doch ik was aan den grond genageld. Een ge rommel werd in de verte gehoord, dat elk oogenblik naderbij kwam en sterker werd; eensklaps hoorde ik een schel gefluit; de opening van den tunnel werd verduisterd door een gevaarte, dat door een onzicht bare hand werd voortgeschoven. Nogmaals deed een schel gefluit zich l.ooren en het monster was bij mij. Wat er verder met mij gebeurde weet ik niet. Toen ik weer tot mij zeiven kwam, lag ik in mijn eigen bed. Het duurde lang, eer ik mijn kamer verlaten kon. Mijn been was geheel verbrijzeld en een operatie was onvermijdelijk. Mijn hou ten been is een blijvende herinnering aan dit verschrikkelijk avontuur en op het ge zicht van een voortenellenden itjrein kan ik een huivering niet bedwingen. Wat is een Vegetariër? Graseters" wordon de aanhangers van het Vegetarisme dikwijls smalend genoemd door hen, die weinig meer van deze gansche roformbeweging hebben gehoord dan ,,dat de vegetariërs geen vleesoh, maar alleem planten eten." Zooals het meer gaat bij het 'bezigen van scheldwoorden, bewijzen zij, die er gebruik van maken, juist daardoor hun onkunde. Want het behoeft voor menschen, die wat verder gekeken hebben dan hun neus lang ia, nauwelijks gezegd, dat plantaardig voedsel zooals gras door geen verstandig mensoh zal worden aanbovolen. Een mensoh ia geen herbivoor (kruidenctend wezen) zoo- !ala de koe, evenmin als hij een carnivoor '(vWschetend wezen) is zooals de tijger, of 'een omnivoor (alleeetend wezen) gelijk het zwijn, doch hij is op grond van zijn tand- stolsel, zijn wijze van kauwen, don vorm, do 'grootte en den wand van zijn maag, de jlengte van zijn darmkanaal, de wijze, *~oar- ',op bij hom de vertering plaat-s vindt, de {grootte on den vorm zijner nieren, zijn le- I venswij ze, enz., enz. v-n nature een vruch- v ten eter, een frugivoor. De geleerde Flourens drukt dit op deze wijze uit: ,,De mensch is nóch een vleesch- etend, nóch een kruidenetend wezen. Hij (heeft nóch heb gebit der herkauwers, nóch 'hun vier magen, nóch hun ingewanden. Als wij deze organen bij don mensch beschouwen, imoeten wij tot de slotsom komen, dat hij van 'oo rep rong cn van natuur een vruchteneter iis evenals de aap." De vegetariërs wenschcn daarom den te- -rugkeer tot een voeding, die voor den mensch de natuurlijke is. De bekende dier kundige Cuvier verklaart ook: .Vruchten, wortels cn andore saprijke plantendeelen blijken het natuurlijk voedsel van den mensch te zijn." Dienovereenkomstig beschouwt de ,,Ne- derlandsche "Vegetariërsbond", in overeen stemming ook met de in het buitenland gel dende opvatting, diegenen als vegetariërs, ..wier voedsel bestaat uit voortbrengselen .van het plantenrijk, desverkiezende met toe- voeging van eieren, melk, boter, honing ,onz., dooh die zich onthouden van al zulke voedings- en genotmiddelen, tot welker voortbrenging en bereiding het dooden van dieren gevorderd wordt." Wèl worden door vele vegetariërs dus moLk, boter, eieren, enz. gebruikt. Of dit wel in overeenstemming is met den naam 4 Zeker, want het woord „vegetariër" is niet ontleend aan het Latijnsche woord „vegeta- bilis" (vegetabiliën, plantenkost), maar aan „vegetus", dat krachtig, gezond, opgewekt beteekent. Bij de oprichting van de „Vege tarian Society" werd het woord vegetus als uitgangspunt voor den naam der Vereeni- ging gebruikt. Deze afleiding wordt ook vermeld in de „Grand dictionnaire encyclo- pédique" van Larousse. In overeenstemming hiermede streeft een vegetariër naar een leefwijze, waarbij li chaam en geest zich tot een schoon harmo nisch geheel ontwikkelen. „Mens sana in corpore sano", slechts in een gezond lichaam een gezonde ziel I Daarom beperkt het vegetarisme zich niet tot het verbod van vleescheten, maar geeft meerder algemeene voorschriften tot een ge zonde levenswijze. In 't algemeen gelden de volgende leefregelen: lo. Mijdt den vleeschko6t, want gij zult uw leven niet doen rusten op den dood uwer medeschepselen. 2o. Zijb eenvoudig, dab wil zeggen, geniet niet velerlei, en beperkt zooveel mogelijk uw behoeften. 3o. Zijt matig, dat wil zeggen, geniet van dezelfde stof niet te veel. 4o. Voedt u met do vruchten der aarde en meer in 't bijzonder met de graansoorten en het ooft. 5o. Mijdt alle specerijen. 60. Bepaalt u tot het. wafer, zoowel in- als uitwendig. 7o. Ademt steeds frissche lucht, geniet van het licht en de warmte. 80. Leeft regelmatig, in overeenstemming met de wetten der natuur. Nu wijlen kolonel Schiel, de Duitscher, die als aanvoerder van het vreemde vrijwilligerskorps bij het Boerenleger in den slag bij Elandslaagte gevangengeno men werd en tijdens den geheelen verderen duur van den jongsten oorlog in Zuid-Afri ka krijgsgevangen is geweest op Sint-He- lena, heeft een boek geschreven over zijn langjarig verblijf in Transvaal. Daarin komt het volgende vermakelijke verhaal voor De 21ste Mei 1894 was tot kroningsdag voor Dinizulu bepaald en ik kreeg de op dracht, voor die feestelijkheid een pro gramma op te stellen. Dat was gemakkelijker gezegd dan ge daan. Koningen worden niet alle dagen ge kroond ook had ik nooit in mijn leven het geluk gehad, ei- een te kronen, of zulk een plechtigheid bij te wonen. Nu verlangde men van mij het programma voor deze ge wichtige staatsaangelegenheid en dat nog wel zonder eenig middel. Een koningskroon in een Boerenlaager, waar niet eens een paar lappen voor een vlag te krijgen waren Waar moest ik de kroon vandaan halen? Die was bij de kroning toch de hoofdzaak... Mijn kameraad Arnold, met wien ik de zaak besprak, wist raad. „Dat is niets," zei hij kalm. „Dat maken wij wel in orde Ik heb een oud petroleum- blik; waarom zouden wij daaruit niet een kroon kunnen maken?" Dadelijk ging hij met den kleinen Hol- steiner aan het werk, en in een uur hadden zij een tooneelkroon van blik vervaardigd, die zij nog met een paar kunstbloemen van den ouden kapothoed eener Boerenvrouw opsierden. Ook een schepter hadden zij ge maakt. Eén der Duitsche vrijwilligers had het paard van een Boer, een schimmel met een heel langen, tot den grond hangenden staart, gevangen, den staart afgesneden, dezen haardos aan een korten stok gebon den en dien met bonte lappen behangen Dat moest den schepter voorstellen. Daarna haalden zij zijn éénoogigen neger boy, den „Ouden Klaas", en kleedden dien, bijwijze van proef, als „majesteit" aan. -En zoo brachten zij hem naar mijn tent. Het was om te gillen 1 De goede, oude Klaas, een toonbeeld van leelijkheid, met zijn dikke worstlippen, één ledige oogholte, de blikken kroon op het hoofd, een roode paardedeken als purperen mantel omgehangen en den schepter van den paardestaart in de eene, een pompoen met een klein, houten kruisje er op als rijksappel in de andere handl Als rijks zwaard had men hem Arnold's cavaleriesa- bel omgegespt. Ik viel van het lachen bijna van mijn stoel. „Kieken doch, mijnheer," zeide Klaa3 droevig, „nu willen de jongens nog een uil van mij maken..." Het geheele laager was te hoop geloopen bij de grap. Arnold en de Duitsche vrijwil ligers konden niet begrijpen, dat hun met' moeite vervaardigde rijkskleinoodièn niet de verwachte bewondering genoten. Ten slotte werd ook Ouden Klaa9 de zaak te dol. Hij wierp den rijksappel naar het hoofd van een Boerenzoon, die hem plaag de, smeet schepter en kroon op den grond en liep vloekend weg... Ik ging naar den ouden Uys, den voor zitter van het comité, en vroeg hem om raad, hoe ik het programma zou ineen zetten. „Wat weet ik van zulke dingen 1" zeide de oude „Wij, Boeren, hebben geen konin gen. Dat moet jelui Uitlanders zelf weten, wat daarbij te doen is." Dat was de gemakkelijkste en slimste manier, om zich er af te maken. 's Avonds zat ik nadenkend bij het vuur. Arnold kwam mij om wat olie vragen voor 2ijn geweer. Oude Klaas bracht de flesch en goot er een beetje olie uit. Toen ik naar de langzaam droppelende olie keek, kreeg ik een ingeving. „Halt," zei ik tot Arnold. „Nu weet ik het! De Hoeren praten over de zalving van Dinizulu, en niet over dc kroning. Dus, wij zalven den Koning en dan hebben wij geen rommel noodig. Een flesch ricinusolie heb ik nog wel." Zoo was mijn programma snel ontwor pen. Het zalving-idee vond bij de Boeren van het comité algemeene instemming. Den anderen dag waren alle hoofden met hun Kaffers bijeen. De krijgers waren in een grooten, halven cirkel opgesteld. In het midden stond een wage®, die als tribune voor het comité en als plaats voor de zal ving zou dienen. De vrijwilligers stonden, allen met het geweer gewapend, aan beidz zijden van den wagen. Toen alles gereed was, reed ik met Dini- zulu in den kring. Hij bereed den schim mel met den afgesneden staart, 'die hem daags te voren door het comité was ge schonken. Wij stegen af en begaven ons te voet naar den wagen. Dinizulu was in Europeesche kleeding. Hij droeg een rijbroek, hooge leeren slob kousen en een bruine Oostenrijksche litew- ka. Terwijl ik met luider stem een procla matie voorlas, goot ik hem met de rechter hand de ricinusolie over het hoofd. Het kleverige goed liep langzaam ge noeg; ik kon er dus zeker van zijn, dat het zou voortdruppelen, totdat ik met de pro clamatie klaar was. Maar opeens scheen het Dinizulu toch te erg te worden. „Metavan, houd opriep hij mij toe. „Houd den mond," zei ik en las mijn proclamatie verder. „Houd op, zwijn," schold Dinizulu, „dat vuil loopt in mijn oogen en ooren." „Kalm, mijn zoon, dat hoort er bij," troostte ik hem. „Ik trap je voor je buik!" riep Dinizulu, wien de olie nu ook in den mond liep. „Dan smijt ik jc van den wagen, zoontje 1" Eindelijk was de proclamatie voorgelezen en de flesch lecggedroppeld. Dinizulu glom als een kaarsenmakerskat in den mane schijn. De olie was langs den nek in zijn klee- ren gedropen en druppelde onder aan zijn slobkousen weer er uit. Het was kostelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 12