WekelUksehe Kalender.
RECEPT.
Raadgeving.
ALLERLEI.
Raadsel.
trent het vergaan van een Engelsche bark,
dat de stuurman op dat schip een vreemde
ling was, die volstrekt geen Ergelsch ver
stond en met wien niemand aan boord in
zijn moedertaal, Spaansch, kon spreken. De
man zelf was niet in staat voor de recht
bank het verschil tusschen bakboord en
stuurboord te verklaren.
Nog erger dan zulk een stuurman is een
geheele bemanning van blinden aan boord.
iDaarvan wordt verhaald door Buxton, den
Igrooten ijveraar tegen de slavernij. Het was
de bemanning van een slavenschip. De man
nen werden allen met een oogziekte besmet
door hun levende koopwaar en het schip
dreef hulpeloos rond op den Atlantischen
Oceaan, totdat het toevallig door een ander
•schip gevonden en geholpen werd.
Een zonderlinge bemanning van anderen
aard was die van een Turksche korvet, die
onlangs te Kiel lag om gerepareerd te wor
den.
De Turken hadden weldra geen geld en
jgeen crediet meer, en daar hun Regeering
'maar geen geld overzond, verpandden zij
alles, wat verpandbaar was van het schip,
om de noodige levensmiddelen te kunnen
ikoopen. Maar ook dat geraakte op en zij
liepen gevaar van gebrek om te komen, toen
er eindelijk, door diplomatieke tusschen-
komst, geld voor hen kwam uit Konstanti-
nopel.
Een „bemanning" van vrouwen bracht
onlangs het Turksche stoomschip „Zora"
(een schip van 3000 ton) van Alexandrette
inaar Philadelphia en ook op de Britsche
kusten hebben schepen gevaren, met vrouwen
'bemand.
Daar voer o.a. een oude brik heen en we
der over de Iersche Zee, tot de wet tp koop
vaardijschepen een eind daaraan maakte.
Het schip was de eenige broodwinning
van een paar bedaagde zusters, die met an-
,dere vrouwelijke hulp mee voeren van de
jeene haven naar de andere. Zij kweekten,
inaar men verhaalt, een moestuin op het
j achterdek en hielden een soort van hoender-
Ipark onder het voorkasteel.
Zondag.
Het materialisme heeft geen troost en
geen bemoediging, omdat het niet uit
God ia.
Maandag:.
De vleierij is een valsche munt, maar die
goed klinkt.,
a
Dinsdag;.
j Een groote vijand van het recht is het
voorrecht,.
V
Woensdag.
Geld verdienen, rijk worden en daardoor
tot macht en aanzien komen is het eenig
Ideaal van velen.
Donderdag.
Het meeste onheil richten zij aan, die
voor alles ijveren en van niets verstand heb
ben.
Yrtydag.
Men heeft zelden spijt weinig gesproken
;te hebben, maar men heeft vaak berouw
iover te veel spreken: dit is een oude en af-
'gezaagde spreuk, die iedereen kent, maar
'die nagenoeg niemand in het leven betracht.
Zaterdag.
„Te laat" dat is een leelijk woord,
Ik hoop, dat gij het nimmer hoort;
Dan is het beter nog „te vroeg"
Maar 't beste, dat is „tijds genoeg".
Een Pastei.
Van een oud broodje :nijdt men aan alle
kanten de korst af; dan snijdt men er het
bovenste kopje af en holt het uit. Men be
smeert het van binnen overal met boter, en
later ook vooral goed van buiten. Restan
ten vleesch worden in de machine gesneden,
ook een paar ons varkensvleesch. Het gema
len vleesch wordt even opgekookt met zout,'
peper, gesnipperde uien, notemuskaat, sel
derij, peterselie en nadat het eenigen tijd
gekookt heeft, laat men het wat bekoelen
en doet het in het broodje, dat rondom
goed met boter besmeerd op het vleeschblik
wordt gezet en een uurtje in den oven moet,
zoodat het warm op tafel komt.
Tegen vliegen in stallen.
Wanneer te gelegener tijd de muren, enz.
in de stallen gewit worden met kalk, ver
mengd met een oplossing van aluin, zal
men geen last van de vliegen hebben. De
kosten zijn geen bezwaar: aluin is goed
koop.
Volgens een mededeeling, elders gedaan,
zou het kleverige vocht, dat de vliegen aan
hun voeten uitoweeten en met behulp waar
van zij zich gedeeltelijk aan muren, zolders,
enz. vasthouden, zoodat het hun mogelijk
is hierover te loopen, voortdurend door
aluindeeltjes aan den muur worden opgezo
gen, zoodat aan htm lichaam veel vocht
wordt onttrokken, ten gevolge waarvan zij
sterven.
De proef is gemakkelijk te nemen. Wel
is in een groot deel van ons land het rund
vee thans in de weide, maar ook de andere
huisdieren bebben genoeg van de insecten
te lijden.
M te "kortaf. Een breed man, met een
gezicht van „heel de wereld mijn", trad een
barbiers- en kapperswinkel binnen, ging
zitten en zei:
„Mijn haar moet geknipt. Maar niet
spreken I"
Een man met een wit voorschoot kwam
naar hem toe en begon:
„De
„Niet spreken, zeg ik je!" riep de bree-
de man driftig. „Knip alleen maar mijn
haar. Ik lees alle couranten en weet al bet
nieuws. Komaan, begin dan toch 1"
De man met het witte voorschoot begon
te knippen. De aileswetende man trok af en
toe gezichten, alsof het hem moeite kostte te
blijven zitten; het ging hem blijkbaar niet
handig genoeg; maar hij wist rich in be
dwang te houden.
Toen het gedaan was en hij in den spie
gel keek, riep hij uit:
„Wel alle duivelsIs het Ran toch werke
lijk waar, dat jelui kappers je werk niet
goed kunt doen, als je niet moogt praten?"
„Dat weet ik niet," antwoordde de man
met het witte voorschoot. „Dat moet u aan
den kapper vragen. Hij moest even uit en
zal nu wel aanstonds terugkomen. I k b e n
de behanger van hiernaast. Dat
had ik u zooeven al willen zeggen."
Onder vakbroeders. Eerste aanspreker
(tot den tweeden): ,,De broer van het lijk
vraagt, of je ook een borreltje lu.t?"
Ten voorbeeld. Heer (die een kamer
betrokken heeft, tot zijn hospita): „Juf
frouw, het regent hier door I"
Hospita: „O ja! Maar de andere heeren,
die hier gewoond hebben, gingen bij regen
achtig weer altijd naar het café."
Man-: „Ik wou je een zelf spelende piano
cadeau geven; heb je daar zin in?"
Vrouw: „Ik heb liever een zelfwerkende
keuken."
Hei toppunt l Heer; „Wille» wij een
partij schaak spelen, dame?"
Dame: „Gaarne 1ik zal even mijn
schaak-kostuum gaan aantrekken I"
Als iemand verre reizen doet. „Waar
ben jij geweest van het voorjaar?"
„In Zwitserland, aan het meer van Ge
neve en aan het meer van Leman
„Maar dat is toch hetzelfde; die meren
zij n synoniem 1"
„Jawel, maar dat van Genève is toch het
synoniemste I"
Er ingeloopen. Chr. L. W. deelt als
historisch in „De Xath Onderwijzer"
mede:
De juffrouw is riek. Het hoofd zal haar
vervangen. Op weg naar de onbeheerde klas
se ziet hij op de hooge gangkast een pet lig
gen. De deur van het lokaal staat open: een
luid rumoer komt hem te gemoet.
In de gang loopt een jongen langs den
kapstok vorschend op en neer. „Mehèer",
roept hij, zijn vinger omhoog, „meheer! ze
hebbe me pet weggemaakt!" Bij het binnen
komen van het hoofd bedaart het rumoer en
mijnheer stelt een onderzoek in naar de ver
dwenen pet. Noeh in deze klasse, noch in die
daarnaast, weet iemand iets van de pet af
Mijnheer verzwijgt met opzet, dat hij het
hoofddeksel heeft gezien.
De aardrijkskunde-les begint. In de gang
meet mijnheer met de kinderen de muren,
de deuren, de kast, den gootsteen. Daarna
keert hij met hen in het lokaal terug en laat
hen één voor één meedoen, om het gemetene
(schaal 1: 20) met Fröbelblokjes op te bou
wen op een horizontaal liggend bord. Straks
wordt dat gebouwde met krijt omtrokken en
ontstaat de plattegrond. „Wie kan den
Z.-W. muur bouwen?" „Wie den N.-O.
muur?" „Wie den gootsteen?" „Wie de
k^st?" Telkens gaan verscheid -e vingers
omhooghet getal liefhebbers groeit steeds
aande belangstelling stijgt ten top.
Mijnheer scheurt van een krant een stuk
je papier of ter grootte van een stuivertje.
„Dat is de plattegrond van Dirk rin pet,
wie kan 't papiertje leggen zoo 't moet?"
„Ik, mijnheer!" roept Jan vol geestdrift;
hij bemerkt niet, dat hij alleen zijn vinger
opsteekt.
Hij neemt het papiertje aan en legt het
met triomfantelijk gebaarop het blokje,
dat de kast voorstelt. Jan's gelaat verschiet
van schrik, als mijnheer hem uitnoodigt,
om na schooltijd eens te blijven praten.
Tien g-roote mannen.
Een Duitsch blad heeft rijn lezers deze
vraag voorgelegd:
„Wie zijn de tien grootste mannen in le
ven op heden?"
De antwoorden hierop waren:
502 voor Tolstoï.
•196 voor Mommsen (Duitsch geleerde).
445 voor Marconi.
425 voor Ibsen.
368 voor Edison.
270 voor Nansen.
264 voor Röntgen.
248 voor Menzel (Duitsch schilder).
238 voor Koch (bacterioloog).
202 voor keizer Wilhelm.
Boven 100 stemmen kregen Chamberlain,
Maxime Gorki, Hauptmann en Max
Klinger.
Antwoord op de Vraag in het vorig Zondagsblad:
Een soldaat, want die staat bij zijn regi
ment en ligt in zijn garnizoen.
Zet* me voor allen, die uit Adam rijn ge
boren,
En nog op heden tot de levenden behooren;
Dan wordt door u genoemd het woord, dat
gij vaak hebt gelezen,
Waartoe ge ook reeknen moogt Japanners
en Chineezen.
[Oplossing in hei volgend Zondagsblad],