RECEPT. Raadgeving. WekelUksehe Kalender. v Stofgoud, ALLERLEI. Wachtend in de schaduw, 't Is mijns Meesters wil, En 't geloovig harte Zwijgt aanbiddend stiL Wachtend in de schaduw Tot mijn uurtje er is, En ik kalm mij neerleg, Van Gods trouw gewis. Tot zij allen komen Eens zoo dierbaar mij, En mij welkom heeten In der Eng'len rij. Wachtend in de schaduw, 't Is mijns Meesters wil, En 't geloovig harte Zwijgt gehoorzaam stil. Wachtend in de schaduw, 't Is mijns Meesters wil, En 't geloovig harte Zwijgt eerbiedig stiL Abdul Uamld's huiselijk leven. Juist thans, nu aller oogen zich richten naar den Balkan, waar de gebeurtenissen 'den afschuw van ieder welopgevoed mensch 'opwekken, is het merkwaardig, te lezen wat ;in een door Albert Langen te München uit- .gegeven boek staat over Sultan Abdul Ha- 'mid's huiselijk leven, j Bedoeld boek is een vertaling van een Fransch werk van Georges Dorys, pseudo niem van een bekenden correspondent van groote Europcesche bladen, die den toestand in Yildiz-Kiosk jarenlang heeft kunnen na gaan. Wat de schrijver over den Sultan vertelt, 'is niet erg vleiend: een gesloten boek, spion ,'en verrader van zijn broeder, een ziekelijk vorst, omringd door toovenaars en voorstan ders van de zwarte kunst Sultan gewor- ■den door kuiperij en spoedig veranderd in een wild dier, zijn volk door het handhaven van een spionnen dienst ontzenuwend een j meneoh, die zijn kinderen haat uitvinder van onbekende folteringen lijdende aan grootheidswaanzin, die tevens van schrik en 1 angst beeft en twee nachten achter elkaar i niest in dezoLfdo kamer slaapt die de spij- izen, welke op zijn tafel komen, eerst door hooiden en katten laat proeven," Zoo wordt Abdul Hamid geteekendj de man, die beheerscht wordt door twee harls- tochten: een grenzenlooze onmenschelijkheid en eon tot waanzin overhellenden angst. EEN KUNSTSTUKJE. Om ©en zakdoek zonder nadeel te kunnen verbranden. Men bevochtigt den doek eerst goed met water, drukt hem dan maar niet te sterk uit, doopt hem in sterken brandewijn, houdt hem nu met een vork of een schaar omhoog en sterkt hem van onderen met een lucifer of een licht aan. Dan zal hij bran den, zonder, als hij uitgebrand is, het ge ringste spoor van verbranding achter te laten, Kalfsyleesch in gelei. Kalfsvleesch in gelei is een gerecht voor lunch of souper. Men wrijft een stuk kaJfs- vleesch en eenigo kalfsbeenderen in met wat zout en salpeter. Daarna legt men al les gedurende eenige dagen in gekookten azijn, waarbij uien, kruidnagelen, peper, laurierbladeren, wat thijm en peterselie. Dan laat men alles in een geeüoten pan flink doorkoken, te voren doet men zooveel vlccschsaus cr over, dat het vleesch 34 c.M. hoog daarmede bedekt is. Nu neemt men beenderen cn vleesch er uit, snijdt bet laat ste in schijven, arrangeert deze met sardi- nen en kappertjes op schotels, en giet over alles warme, te voren doorgezeefde gelei, in dien noodig roet toevoeging van roode of witte gelatine. Dezen schotel garneert men met kappertjes, gesneden augurkjes, pe terselie on in figuren geapeden of in stuk- I jos gehakte aapia, Middelen om rozenwater te maken. De rozenbladeren moeten des morgens, wanneer de dauw opgedroogd is, geplukt worden en wel van bloemen, welke juist uit gekomen zijn. Het zuiverste rozenwater bereidt men wanneer men 1 K.G. rozebla- deren in een glazen cylinder met ongeveer 2 K. G. schoon rivierwater overgiet, deze gedurende vier en twintig uren bij een mati ge warmte weeken laat, daarna den cylin der in een zand- of waterbad zet en bij ma tige hitte 1 K. G. vloeistof distilleert. Wil men het rozenwater sterker hebben, dan voegt men bij het afgegoten rozenwater nog maals 1 K. G. versche rozcbladeren en dis tilleert dit ten tweeden male. Dit rozenwa ter moet in licht met linnen omwonden flesschen gedurende eenigo dagen staan, voordat men ze knrkt en op een koele plaats borgt. Een ander middel om rozenwater te ma ken bestaat hierin: Men neemt een tamelijk diepen schotel met opstaanden rand en een op de opening passend diep bord van aar dewerk of porselein, spant over de spanning een stuk zeer fijn linnen en bindt dit vast. Nu legt men op het linnen een dikke laag rozebladeren en plaatst daarop het met ko kend water gevulde diepe bord. Het water moet van tijd tot tijd ververscht worden, terwijl ook, wanneer de door de rozebla- deren ontstane koek droog is, een versche laag bladeren moet aangebracht worden. Langzamerhand zal zich in den schotel door het uitsijpelen van het sap der rozebladeren een zeer zuiver en sterk riekend rozenwater verzamelen, dat, nadat het eveneens eenige dagen in licht omwikkelde flesschen gestaan heeft, voor elk gebruik geschikt is. Zondag. De mensch grijpt naar hetgeen hem lief ia en God geeft den mensch wat voor hem goed is. Maandag. Stoot niemand uit. Gij weet niet wien gij uitstoot. XMnsdag. Menigeen waant zijn eigen heer te zijn, terwijl hij slechts zijn eigen knecht is. Woensdag. Bedenk u eenmaal eer gij geefttweemaal eer gij aanneemt en duizendmaal eer gij vraagt. Donderdag. Vrouweneer is als glad geslepen staal: één ademtocht en het is beslagen. VrUdag. AIr er geen ijdelheid in de wereld was, zou het met den vooruitgang er slecht uit zien. Zaterdag. De mate van het goddelijke leven in onze ziel is de mate onzer werkelijke kracht. Dcd tijd, dien wij hebben, wijden wij aan de dwaasheid; maar den tijd, die komen zal, beloven wij aan de wijsheid. Lessing. Wat men somtijds karakter noemt kan dikwijls veel juister slechts hoogmoed ge noemd worden. G u t z k o w. Hot loven is geen idylle, do gouden eeuw ver te zoeken, de vrode vooralsnog een her senschim. Vasthouden moeten wij elk aan onze overtuiging. Instaan elk voor oaxe zaak. Uiteengaan elk zijns weegs. Busken Hnet. Op enkele uitzonderingen na zijn de maatschappelijke kwalen, die menigeen als nieuw beschouwt, inderdaad oud; nieuw is alleen de geest, die ze tracht te door gronden. Macaulay. De Practijk. Ervaren reiziger in een spoorweg-restaurant: „Wanneer heeft die mijnheer daarginds wat besteld?" Kellner: „Ongeveer tien minuten gele den." „Wat bestelde hij?" „Biefstuk en aardappelen, mijnheer." „Hoeveel fooi gaf hij je?" „Een kwartje, mijnheer," „Nu, hier heb je twee kwartjes; bak voor hem een anderen biefstuk en geeft mij deD zijne 1" Verhoor. Hechter: „Hoe heet gij?" Getuige: „Wie? Ik?" Vr.: „Jij, gij." A.: „Salomon Katoendraad." Vr.: „Waar zijt gij geboren?" A.: „Wie? Ik?" Vr.: „Ja, natuurlijk, gijl Ik spreek toch alleen met u." A.: „In Kreeftenburg." Vr.: „Hoe oud zijt gij?" A: „Wie? Ik?" Vr.: (woedend.) „Nee, Ik!" A.: „U zal ongeveer 43 jaar oud zijnl" Luiheid. Twee arbeiders, die een tame- 1 ijken hekel aan het werken hadden, bega ven zich schoorvoetend naar hun -arwei. „Ik wou, dat ik duizend gulden had," zei de een geeuwend. „Dan gaf je er mij toch zeker honderd van," zei de ander. „Nee, luiaard," zed de eerste. „Wensch zelf maar wat." Uit de kazerne. Sergeant: „Kerels, eer kan een kudde olifanten in een patroonhuls verdwalen, dan dat in jullie kaaskoppen een vonk militaire geest binnen komt." In een blad werd bekend gemaakt, dat men niet geneigd was persoonlijke loftuitingen op te nemen, doch hieraan werd toegevoegd: Natuurlijk echter zullen wij, om een voor beeld te noemen, het simpele feit, dat een onzer geachte medeburgers overleden is, steeds met genoegen vermelden. Uit een dagbladver slag. „De toehoor ders hingen met over elkaar geslagen bee- nen aan de lippen van den redenaar." Uit een roman. De gaalantarens, die^ toen nog niet bestonden, deden de straten nog donkerder voorkomen. Fijn. Parvenu: „Johan, denk er om, eer de gasten voor de tuin-partij komen, den» houten handwijzer naar ons buiten een wit ten glacé-handschoen aan te doen I" Een snoever. Heer: „Ik zag u van middag bij den poelier." Zondagsjager: „Ja, die koopt mij altijd het wild af, ais ik zooveel geschoten hei»^ dat ik het alleen niet op kan 1" Antwoord op de Opgave in het vorig Zondagsblad: Omdat kou zoo gemakkelijk gevat kan worden. VRAAG. Wie breekt eerder een been: die van eeD hoogen toren of die van een stoel valt? \Av4iaoord in het volgend Zon lagshlaQ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 12