NE. 13260.
Derde Blad,
16 Mei 1903.
De kracht -der liefde.
In het slot Montfleuri was een gezelschap
van ongeveer twaalf personen b\jeen, die zich
na een Bmakelyk diner in een geanimeerd
gesprek gewikkeld hadden.
De conversatie, die zich lang op politiek
gebied bewogen had, wendde zich plotseling
in een geheel andere richting en koos zich
tot onderwerpde liefde. En dit onder
werp scheen onuitputtelijk.
Een jonge weduwe vertelde mot tranen in
de oogen van een man, die ze ven tienmaal voor
rijn aangebeden echtgenoote had geduelleerd.
Een oude heer verhaalde de geschiedenis
van een gewonen gipsbewerker in een der
provinciesteden. Kazend verliefd op een jong
meisje, modelleerde hy haar borstbeeld. Zyn
liefde bezielde hem zoodanig, dat hy een
meesterstuk schiep, hetwelk zyn naam wijd
en zijd beroemd maakte.
Daarna deelde de gastvrouw zelve aan den
luisterenden kring den roman mede van haar
eigen grootvader. Hy aanbad zijn nicht, een
'jong meisje, dat de idéé üxe bezat alleen met
een officier te willen huwen. Om harentwil
verliet hij zijn politieko loopbaan, nam dienst
als soldaat en maakte alle oorlogen van het
eerste keizerrijk mede. In 1814 keerde hy
naar huis terug, met één arm en misvormd
door litteekens, maar als overste der grena
diers. Zyn nicht ontving hem met open armen.
Zij huwden en werden een zeer gelukkig paar.
„Hoe heerlijk, iemand zulk een üefde te
kunnen inboezemen," fluisterden de dames.
„Ik kan u een bewijs van een nog groo-
ter liefde mededeelen," het zich plotseling een
ernstige stem hooren.
Verbaasd keerde men zich tot den spreker.
Het was de oude dokter D die sinds
vijftien jaar roeds zjjn praktijk in deze streek
uitoefende, een voortreffelijk man en iemand,
van wien men in geenen deele opsnijderij
behoefde te verwachten.
Do kring schaarde zich om hem heen.
„Vertel ons; vertel onsl"
„Waarschijnlijk herinnert ge u nog, graaf,"
begon de dokter, terwyi hij zich tot een der
gasten wendde, „dien stormachtigen Novem
bernacht, toen ge my op uw huisreis van
Parys onverwacht ontmoettet en in myn ry-
tuigje medereedt, om u naar uw slot te be-
Igeven. Ik kwam uit een ver afgelegen dorpje
van een zieke.
Het was vreeseiyk weder en wy waren
beiden zeer verheugd gezelschap aan elkan
der te hebben gevonden.
Ge herinnert u dan waarschyniyk ook nog,
dat myn groote vor, by een kromming van
»den weg even vóór het dorpje Villemory,
door een feilen bliksemstraal verschrikt, een
'zysprong deed, die ons in de sloot naast den
weg deed nederkomen.
Wy kwamen met den schrik vry en zou
den waarschyniyk harteiyk over dit ongeval
hebben gelachen, als niet een der wielen van
myn rytuigje door den schok van de as ge
sprongen was. Wy waren in een moeilyk
•parket. Met een onbruikbaar rytuig, nachten
storm, even voor een vlek van niet meer dan
driehonderd zielen. Gy, graaf, waart wanhopig.
„Waar kunnen we hulp krijgen?" riept ge.
„Als hier in dit gat een smid is te vinden,
dan zal hy toch niet midden in den nacht
willen opstaan om ons te helpen."
„Wees gerost, graaf," antwoordde Ik u. „Er
is nog een schutsengel voor ongelukkigen
als wy."
En ik wees u aan de rechterzyde van het
dorpje een klein, helder schitterend licht.
„Dat is de hoefsmid Jean Zublin," zeide ik u.
Ge stiet een kreet van vreugde uit en ik
hoor u nog zeggen„Ik zou wel eens willen
weten, waarom die man hier in Villemory in
het hartje van den nacht zyn tyd wakend
doorbrengt."
Dit alles staat my nog helder voor den
geest. Ik zie nog duidelyk de gestalte van
Jean Zublin voor my, een oude, vergrijsde
mannenfiguur, met kalme, eenigszins droef
geestige gelaatsuitdrukking, die wy werkeiyk
om twee uur 'a nachts nog aan den arbeid
vonden. We hadden haast en geen tyd om
een praatje te makon. De hoefsmid herstelde
spoedig ons wagentje en, dank zy zyn hulp,
konden we weldra onzen tocht voortzetten.
Als gy, graaf, nog wel eeDs aan dien hoef
smid gedacht hebt, dan hebt ge voorzeker
gemeend, dat een gelukkig toeval hem dien
nacht deed opbiyven, daar hy waarschyniyk
een dringenden arbeid had te verrichten.
Doch dit was niet zoo, graaf 1 Voor Jean
Zublin was dit geen uitzondering. Hy bracht
sinds vyftien jaar eiken nacht op diezelfde
wyze door. En deze oude, gebogen hoefsmid,
die zulk een ongewoon en moeizaam leven
leidde, heette in werkeiykheid Philippe de
Kiens en was vroeger milüonnair en bezitter
van talryke hoogovens.
Inderdaad, deze arbeider, dien gy hebt zien
staan, gebogen over zyn aanbeeld, met zwarte
handen en een door de vlammen gebruind
gelaat, heeft grooten rykdom bezeten, veel
eer genoten en veel geluk gekend.
Uit een voornaam geslacht stammende,
sloot hy als groot industrieel een ryk huwe-
lyk. Deze verbintenis bracht hem niet alleen
veel geld, maar zy werd hem ook de bron
voor een onuitsprekeiyk geluk, want een
groote en immer schoonere liefde leefde er
tusschen hem en zyn jonge vrouw.
O, die lieve, kleine mevrouw De Rieuxl
Ik heb het geluk gehad haar zelf te kennen,
daar ik nu en dan naar Cusy ontboden werd,
waar hun landgoed lag. Haar geheele om
geving was als betooverd door haar bekoor-
lykheid, door haar glimlach, door haar kin-
deriyke vrooiykheid.
Maar ze was een toed ere, fragiele bloem,
die in den zonneschyn van het geluk alleen
kon bloeien. Haar man gaf haar dat ook in
volle mate. Hy verwende haar en koesterde
haar en wist nooit, wat hy nog doen zou om
zyn aangebeden jonge vrouw gelukkig te
maken. Zy bezat alles, wat zich de gelukki
gen dezer wereld maar kunnen wenschen, en
haar leven was een reeks van feestdagen.
Zy had zich aan dit leven gewend en sleet
haar dagen lachend, stralend en biy gelukkig,
zonder eenig vermoeden van den stryd en
het leed dezer wereld.
Soms sprak een goede vriend hierover wel
met De Riem.
„Moeten eigenlyk twee echtgenooten, die
elkander liefhebben, niet evenzeer de zorgen
als het geluk dos levens met elkander
deelen?"
„Wel mogeiyk," antwoordde hy dan, „maar
de vrouw, die ik my tot levensgezellin koos,
is niet voor de zorg geschapeD. Zy kan alleen
in en van rein geluk leven. De minste storm
zou haar breken. Bovendien hebben we immers
niets van het leven te vreezen. Waarom zou
ik myn vrouw dan niet in haar ongestoord
geluk laten?"
Vyf jaar lang bleef hun hemel ook helder.
Toen trof De Riem plotseling een vreese-
lyke slag. Zyn arbeid en vermogen werden
geheel vernietigd door een volkomen bankroet-
Als een bliksemstraal uit helderen hemel trof
hem dit ongeluk, dat by nooit mogeiyk ge
acht had. In den beginne was hy als ver
steend en niet in staat te denken of te han
delen.
Toen hy echter zichzelf weder meester was
geworden, bad hy al zyn vrienden en beken
den over het gebeurde het diepste stilzwygen
te bewaren tegenover zyn vrouw. En men
deed naar zyn wensch. De kleine, teedere
bloem vernam niets van het ongeluk, dat
haar man getroffen had.
De Riem had den moed, den vreeseiyken
moed, aanhoudend te liegen en alles, wat op
het ongeluk duiden kon, toor zyn vrouw te
verbergen.
Niets veranderde er in haar leven. Zy bleef
haar dagen in lachende, stralende, zorgelooze
vrooiykheid doorbrengen, gelyk altyd Aan
niets had ze gebrek, aan alle zyden was ze
door weelde omgeven en al haar wenscben
werden bevredigd.
Yoor De Riem was dit leven een ware
hel. Door alle mogelyke middolen trachtte hy
zich er bovenop te houden. Telkens leende
hy geld tegen de hoogste interesten. Het was
een groot wonder, dat hy zich inderdaad nog
staande hield. Om hem heen versmolten al
zyn bezittingen als sneeuw voor de zon. Toch
bleef hy worstelen, met de macht der wan
hoop, tegen zyn naderenden ondergang. En
hy slaagde er in, alles voor zyn teedere bloem
te verbergen; haar vrooiyk, zonnig lachen
klonk als altyd door zyn stil huis.
Maar achdie bloem, ze was zwak als een
ademtocht
Twee jaar nog leefde ze in haar denkbeel
dig geluk. Toen volbracht een koude whiter,
wat De Riem met zyn opofferende üefde
zoolang verhoed had.
De kleine, teedere bloem verliet dit leven,
maar ze verliet het met een glimlach om den
mond, daar het haar slechts vrede en geluk
geboden had."
„En?" vroeg men.
„Toen," vervolgde de dokter, „kwam het
er op aan den prys te betalen voor die twee
jaar denkbeeldig geluk. De Riem was vol
komen geruïneerd en na den dood van zyn
vrouw trachtte hy zich zelfs niet meer tegen
zyn ondergang te verzetten.
Maar hy was een rechtschapen karakter
on wilde alle schulden betalen, die hy uit
liefde voor zyn vrouw gemaakt had. Al de
goederen, die hy nog bezat, maakte hy te
gelde en behield voor zichzelf niets.