Wekeiyksche Kalender. Stofgoud, RECEPT. Raadgeving. ALLERLEI. OPGAVE. De landman leest nog niet algemeen tijd sschriften, waarin de nuttige en schadelijke dieren en insecten behandeld worden; an- dera zou men ze niet in den blinde dooden. Zondag. Men leert het Christendom op de knieën tm niet op de hoogescholcn. Maandag. Men kent verloren goed Kerst, als men 't missen moet. Dinsdag. iLDeen goede mensdien kunnen dagboeken maken van hun zedelijke balansen. Woensdag. De verinarmring dor wilskracht is de groot ste kwaal van onzen tijd. Donderdag. De ruwe, vereelte hand van een werkman is zeker niet zoo teervoelend als het albasten bandje ecner salondame, en toch heeft zulk een man vaak meer gevoel in 'blijf dan een hartelooxe coquette. Vrijdag. De dood is geen duit-, maar een koppel- fceekon: hij verbindt twee werelden. Zaterdag. Een recensent geeft dikwijls geen lof, om dat het hem verdriet, dat hij er zelf geen ontvangt» Kinderstemmen* Br ligt in 't hart dor kinderen Een schat van poëzie, En in hun teed're stemmen Een zoete melodie. Wijlen prol B., 'J. Stokyi®. Een valsehe vriend* Een valsehe vriend, hoe lief, hoe teer, Hij is een huisdief en niets meer. En wat al zorg wij thuis betrachten, Wie kan zich voor een huisdief wachten Elliot BoswelL De dwalingen van een grooten geest zijn leerzamer dan de waarheden van een kleinen. Bóm. Er zijn geestelijken, die, met de landlie den, gel oo ven, dat donkere stallen voor de schapen de beste zijn. Jean P'auL Engslsehe Eierenfricassee. Benoodigdheden8 eieren, een kopje room, een lepel tarwebloem, sap van een hal ven citroen, een lepel gehakte peterselie, een gehakt sjalotje en ecmigo gehakte champignons. bereidingKook de eieren hard, schil ze cn snijd ze in vierdeparten. Boer door de gesmolten boter het meel, wat peper, zout cn een weinig mosterd. Koer zachtjes room er door, met de champignons, sjalot en peterselie. Laat het mengsel, steeds roeren de, even aan den kook tornen en roer de ge sneden eieren er door. Zot de pan van bet vuur cn roer citroensap er door. Men eet dit zeer smakelijke gerecht warm met ge roosterd brood. N.B. Een kopje is 1/8 liter. Ter ven van kousen* Donkerbruine en zwarte kousen zijn zel den echt van kleur, zoodat zij na eenig ge bruik meestal verschieten- De bruine kou sen verft men gemakkelijk op, als men ze een kwartier laat koken in water, waarin schillen van walnoten zijn afgetrokken. De kleur is echt en het katoen blijft zacht. Zwarte kousen kan men weer op kleur brengen door ze flink te koken in een meng sel van water, elzenbast en ijzervijlsel. Terkeerd begrepen. Eon beroemd professor in de wiskunde hield er een zeer vreemdo gewoonte op na. Als hij op straat liep, telde hij altoos zijn voetetappen en niets kon hem van deze ex centrieke gewoonte afbrengen. Indien hem iemand op de wandeling aansprak, bleef hij stilstaan om niet in de war te geraken met tellen. Op een keer werd hij staande gehouden door iemand, die hem van gezicht kende, maar die nooit gehoord had van 's profes sors gewoonte om zijn voetstappen te tellen. „Ik vraag u pardon, professor," zeide hij, waarop de wiskunstenaar stil hield, het getal 573 fluisterend. „Een woordje als 't u blieft," ging de vrar ger voort. „Wel zekar. 573." „O neen, slechts een vraag." „Wel? 573." „U zijt te vriendelijk, maar daar ik weet, dat u wijlen dr. B. gekend hebt, zou ik u willen vragen of het juist is, wat men zegt, dat hij n.L 5000 gulden aan elk van zijn nichten heeft nagelaten." „Precies. 573." „En er waren vier nichten, niet waar?" „Juist. 573." De man keek den professor aan en toen, uitroepende: „Vijfhonderd drie en zeventig 1 Het moet hem hier (op zijn voorhoofd wij zend) mankeeren!" maakte hij haastig een buiging en verwijderde zich. „Neen, neen," riep de professor, een stap voorwaarts doende onder het spreken, „niet 573 nichten slechts vier. 5741" Parlementaire Humor. Het is vermakelijk, na te gaan, hoe dik wijls redenaars van de parlementaire tri bune grappige dingen kunnen zeggen, zon der dat zij bet zoo meenen. Toen in den Ooetearijkschen rijksraad de Polen tijdens de redevoering van een Duitschen afgevaardigde de zaal verlieten, riep de spreker him na: „Blijft hier, mijne heerenwat ik te be spreken heb, gaat juist u aan, want het gaat om do Galicische zwijnen!" In den Silezischen landdag meende een afgevaardigde „De wet begunstigt ook hier weder de groot-grondbezitters, want dezen zijn het, die hc meest bedreigd worden door het mond en klau- zeer." In den Oostenrijkscken rijksraad bloeiden in heb jongst verleden nog de volgende re denaarst loempjes „Wij putten nieuwe hoop voor de bedreig de bevolkuit den warmen mond, waar mede do minister over haar toestand ge sproken heeft." En: „De voorzitter heeft zelfs in de onschul dige duiven, waarvan het aaniokken volgens mijn voorstel bevorderd moet worden, een haar gevonden." Ook nog: De tegels en straatklinkers, die de feest vierders destijds tegen de ruiten geslingerd he* '^en, willen do heeren ons ihans in de schoenen schuiven." En ten slotte: „Er heerscht werkloosheid ook op de sf- gevaardigdenbanken, die er tegen op zien, het zakelijk werk ter hand te nemen." De meester van een dorpsschool deed rij nen leerlingen de volgende vraag: „Gesteld, dat er in een gezin vijf kinderen rijn en dat de moeder maar vier aardappelen voor hen heeft, en zij toch allen evenveel wil geven, wat moet zij dan doen V' Na een oogenhlik van stilte zeide een klem meisje: „Zij moet de aardappelen fijn maken, meester 1" OntgoochelingOude vrijster: „En hoe oud, denk je dan, dat ik ben, kleine man Jantje: „22 jaar." Oude vrijster (gevleid): „O, wat kun je. goed raden, Jantje; of wist je misschien, hoe oud ik ben?" Jantje: „Neen, maar mijn groote broer is ook 22 jaar en die heeft juist zoc/n snor als u". Waarschljnlijl:. Reiziger (een kantoor binnenkomende): „Heb ik de eer met u zelf te spreken?" Boer (wiens worsten op de tentoonstel ling van voedingsmiddelen bekroond zijn): „Ach, als mijn varkentje dat nog eens had kiimnen beleven 1" Vermaning. Hechter (tot de bedde bij zitters, die zitten te slapen): „Mijne hee ren, wij behooren zonder aanzien des per- 80ous recht te spreken. Maar ik geloof toch niet, dat u dat voorschrift op bet oogenhlik goed opvat." Te haastig. Mama: „Jo mag nu wat op broertje passen, hoor; broertje heeft veel pijn, omdat hij tandjes krijgt. Je bent toch blij, dat de engeltjes hem gebracht hebben, niet waar?" Kleine zus (die niet erg veel zdn heeft in het geval): „Ik wou maar, dat ze gewacht hadden tot hij zijn tand jee al had, moe." Onderofficier (bij het africhten der re- cruten): „Nommer drie een beetje vooruit nog wat nog een haartje dat is te veel een idee maar. Ezel, domkop, boe renkinkel, als ik een idee zeg, meen ik meen ik zooveel als niemendal." Uit het prospectus van een niesuioe zuig fles du „Als het kind gedaan heeft met zuigen, moet men het zorgvuldig dicht schroeien en op een koele plaats zetten; liefst onder een kraan." Nieuwste aanzoek. Hij: „Zoudt u met mij door het leven willen tuf-tuf- fen, lieve dame?" Zij: „Ik vrees, dat mijn papa mij niet genoeg benzine naar uw zin zal mee geven 1" Enfant terrible. „We zijn toch niet allemaal van stof gemaakt, zooals u laatst zei, mijnheer Willemsen 1" „Zeker wel, liefje; en waarom dan niet allen 1" „Omdat Pa gisteren zei, dat u van niets bent opgekomen I" Een verhaal van een gids. Vreemde ling (op een nis wijzende): „Wat- beteekent dat gat daar?" Gids: „Dat is alles, wat or overgebleven is van de oei, waarin groote misdadigers levend werden ingemetseld. Door dat gat werd hun het noodige voedsel toegereikt. Leefde de misdadiger nog, dan gaf hij het bakje leeg terug, maar als hij het met de spijs teruggaf, was dat een teeken, dat hij al dood was." Welke breuk blijft omgekeerd even groot? \Asitwoord m het volgend Zondagsblad], Oplossing van bet Baadul in bet vorig Zondagsblad: Bomt noU SaattndU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 14