No. 18242 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAC 25 APRIL. - TWEEDE BLAD Offieieele Kennisgeving. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. ID© dilettant. Anno 1903 Openbaar Slachthuis. Burgemeester en Wethouders van Lelden; Brengen ter algemeene kennis: dat het Openbaar Slachthuis aan den Mare singel voor het publiek ter bezichtiging zal worden gesteld op Dinsdag 28 AprH e. k. des voormiddag8 van 10 tot 12 en op Woensdag 29 April des voormiddags van 10 tot 12 en des namiddags van 2 tot 5 uur op vertoon van een toegangsbewijs, dat op Maandag 27 April tuuschen 9 en 4 uur ter Gemeente- Secretarie zal verkrijgbaar zijn tegen betaling van ƒ0 10 per persoon. Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE RIDDBR, Burgemeester. VAN HEYST, Secretaris. Lelden, 24 April 1903. Openbaar Slachthuis. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Brengen ter algemeene kennis: dat zi), die op het Openbaar Slachthuis eenig bedrijf uitoefenen of eenige werkzaam heden in verband daarmede verrichten, aldaar geene personen in dienst mogen hebben zonder vergunning van den Directeur en wier namen, voornamen, ouderdom, geboorte- en woon plaats niet vooiaf ion kantore van den Direc teur zijn opgegeven; en noodigen mitsdien belanghebbenden uit onder overlegging van de bovenbedoelde opgaven zoo spoedig mogelijk de vereischte vergunning by den Directeur aan te vragen Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE RIDDER, Burgemeester. VAN UEYsT, Secretaris. Leiden, 24 April 1903. Openbaai- slachthuis. BURGEMEESTER en WETHOUDERS [van Leiden; Brengen fcer algemeen© kennis: dat het keuriokaal met ingang van den laten Mei e. k. verplaatst wordt van het ge bouw aan de Hooglandsohe kerk naar het Openbaar Slachthuis; dat aldaar van af genoemden datum do keuring van levend vee en ingevoerd vleesch zal geschieden; cn dat met het ingevoerd vleesch moeten ge volgd worden do wegen, aangegeven in ar tikel 6 der verordening op den invoer, het vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesoh en den handel in vleesoh in de gemeente Leiden, te weten: a. Haagweg, Haagbrug, Noordeinde, Kort Rapenburg, Paardesteeg, Blauwpoorts- brug, Steenstraat, Rkijnsburgerbrug, Rhijns- burgersingel, Maresingel, Openbaar Slacht huis. b. Kliijnsburgerweg, Stationsweg, Rhijns- burgersingol, Maresingel, Openbaar Slacht huis. c. Hooge Rijndijk, Utrechtscho brug, Utrechtsohe veer, Zijlsingel, Heerensingel, Maresingel, Openbaar Slachthuis. d. Zoeterwoudsehe weg (Heorenstraat), Witte Singel, Noordeinde, Kort Rapenburg, Paardestceg, Blauwpoortsbrug, Stccn6traat, Rhijnsburgerbmg, Rhijnsburgcrsingel, Ma resingel, Openbaar Slachthuis. e. Morsohweg, Morschsingel, Rhijnsbur- gersingel, Marosiogel, Openbaar Slacht huis. Haarlemmerjaagpad, (Haarlemmer weg), Maresingel, Openbaar Slachthuis. g. Maredijk, Rhijnsburgersingcl, Mare singel, Openbaar Slachthuis. h. Lage Rijndijk, Hoerensingel, Mare singel, Openbaar Slachthuis. Bereikt vleesoh de gemeente per Staats spoor of per Hollandsche IJzeren Spoor, dan -is de to volgen weg: Stationsweg, ïthijnsburgersingel, Maresingel, Openbaar Slachthuis, of, indien aan den Haagweg gelost wordt,.die onder a aangegeven. Bereikt vleesoh de gemeente te water, dan moot hetfce water vervoerd worden naar den Maresingel vóór het Openbaar Slachthuis cn van daar overgebracht naar hot keurings lokaal of, zoo dit niet mogelijk is, te wa ter vervoerd naar een dor onder tk ge noemde landingsplaatsen; i. naar de gewone losplaatsen der Kat- wijkeche booten, van daar Steenstraat, Rhijnsburgetbrug, Rhijnsburgersingel, Ma resingel, Openbaar Slachthuis; jnaar de Haven, noordzijde, van daar Oude Heerengracht, Maresingel, Openbaar Slachthuis k. naar het Utrechtscho veer, van daar Zijlsangol, Heerensingel, Maresingel, Open baar Slachthuis. Yleesch, door beurtschippers en loopers ingevoerd, die hun lig- en standplaatsen hebben op de Vischmarkt, den Nieuwen Rijn, de Hoogstraat, den Ouden Rijn, of de Aalmarkt, moet langs Aalmaj-kt, Kip- penbrug, Yrouwesteeg, Haarlemmerstraat, Lange Mare, Korte Mare, Maoeeingel naar hot Openbaar Slachthuis gebracht worden. Burgem. on Wethouders voornoemd, DE RIDDER, Burgemeester. VAN HEJJST, Secretaris. Leiden, 24 April 1903. Als wij de Sociaal-Demoorati- soho Arbeiderspartij met een enkel woord zouden willen teekenen, aldus schrijft Be.Volksbanier, dan zouden wij haar willen noemen: de partij der tegen strijdigheden. Zij is de Arbeiderspartij en telt slechts om en bij de 6000 léden. Zij is parlementair en loopt aan de jas panden der anarchisten. Zij omvat de zelfbewuste arbeiders en de intellectueelen beheorschen haar. Zij roept alom, om vrijheid, on terrorisme is haar leven, dwr-^g haar actie. Zij is do organisatie en nergens ia groo- ter ruzie. Zij voert do vak-actie, on bijna al de grooto leiders behooren tot niet één vak; terwijl do mindere goden een bestuurs- baantje vrij wat beter achten dan don vak- arbeid. Zij zegt te bestaan uit arbeiders en wat iet; te zeggen heeft is advocaat of dominee, cto. Zij noemt zich vrij en men eischt de meest slaafscho volgzaamheid. Zij strijdt tegen het kapitaal, maar waar deert de kapitalen barer leden en ver smaadt do buitenlandsoho kapitalen zeker niet. Van geestelijke adviseurs heeft zij een on- gekenden afkeer en zij luistert naar advi seurs, die het geestelijke hebben wegge worpen. Zij verwerpt de staking en juicht haar toe. Zij maakt do stakers broodeloos uit liofde voor do partij, maar de baantjesbeeitters staken niet. Wat al vertrouwen wekt niet zulk een patij I Wat is zij groot cn edel 1 De grootheid komt nog beter uit in haar beoordeeling van andere partijen en vereeni- gingon. Zij alleen kent en oefent do ware vakactie. Het kiesrecht 19 de bron van alle geluk; d arin ligt de grooto kracht van positiever betering. Alles is niets bij het hoogheilig kiesrecht. De Christelijke organisatiën zijn breekijzers in do vakbeweging: zij workon met grootelui's geld, zij bederven de vaktoe standen. Zij zijn clerical© dompers (ook li berale dompers zijn er), beschermers van de brandkast met al wat or z n annex ia. Do leiders dier organisatiën worden bespotte lijk gemaakt en wel bij uitstek Passtoors, die bijna iederen dag in Het Volk een ande ren titel krijgt. Het is klein en misselijk. Hoe akelig klein is do manier van Het Volk (hoofdredacteur mr. Troelstra), om alles wat Troelstra in de Kamer zegt, uit te meten met 1/1000 millimeter. Tot in de fijnste bijzonderheden wordt die redo mede gedeeld. Het heeft zoo iets van Allah is groot cn Troelstra is zijn profeet. Het verwondert ons niet, dat op de eenzijdigheid van die oou- rant ook onder partijgenooten aanmerking is gemaakt. Het Volk wordt bepaald zoo zoetjes aan een soort van slaapdrankje, zoo vervelend zijn zijn verslagen. Het hielen likken en stroopsmeren" wordt natuurlijk bij do Sociaal-Democratische Arbeiders-Par tij niet gevonden, maar als in de couranten van Christelijke partijen gevonden werd, wat de verslaggever van Het Volk schrijft, waarachtig, wij zouden van die woorden ge bruiken, om de waarde der artikelen aan te geven. Wat echter de schande uitmaakt van die partij is de onverantw ordelijke wijze, waar op met het brood de arme arbeiders ge speeld wordt. De laa ste dagen geven ons overvloedig de bewijz m Men proclameert stahing op staking: n en weet, dat zij niet gelukken, en schrijft over het succes en over den goeden geest, die alom heerschen. Men speelt oomedie en terwijl men weet, dat men niets te zeggen heeft en eenige blinde volgelingen telt, schrijft men, ver beeld u, '8 nachts om 4 uur een werkstaking uit over hot geheele land, die men 's mor gens 12 uur verklaart opgeheven te zijn- Een ernstig woord van protest tegen zulke echte kwajongensstreken- Schande over be zoldigde bestuursleden van zoogenaamde comitó's, die zoo spotten met de werklieden, hen broodcloos maken en vuur werpen op '•plaatsen, waar straks de vlammen verwoed uitslaan. Schar over ooüranten, die zich tot doel schijnen gesteld te hebben, de werklieden ongelukkig te maken- Mogen de verderfelijke socialistische or ganisatiën zich spoedig ontbinden en de ar beidende klasse daar haar heil zoeken, waar Eet alleen te vinden is: iu de Christelijke organisaties I In twee opeenvolgende afleveringen van De Economist (Maart en April) heeft de heer R. D. Verbeek, te Zandvoort, zijn be zwaren uiteengezet tegen het aanhangige wetsontwerp tot wijziging der M ij n we t van 1810. Hij besluit zijn beschou wingen met de volgende regelen: ,,Do grondslag-van de beschaving is do on schendbaarheid van don eigendom. Op dien eigendom wordt door dit wetsontwerp een aanslag gesmeed, onder voorgeven, dat men hier niet met een gewonen, maar met een bijzondcron eigendom te doen heelt. Dat die veronderstelling onjuist is, meen ik in het voorgaande duidelijk aangetoond te heb ben, en daaruit moet vanzelf dan de over tuiging voortvloeien, dat dit ontwerp door de Kamer niet zou mogen worden aangeno men. Dat de verouderde mijnwet van 1810 ook in ons land verbeterd wordt on meer in over eenstemming gebracht met de ei6chen, die de industrie in den tegenwoordigon tijd stelt, is zonder twijfel zeer gewen6cht- Indien dit ook de wensch van de Regeering is, indien het haar wensch is om de ontluikende mijn- bouwindustrie in Nederland in een krachti ge stelling te plaateen, een stelling te doen innemen, waarin ze met vrucht aan de bui- tenlandsche oonourrentie het hoofd zal kun nen bieden, dan zal het zaak wezen bij de wijziging onzer mijnwetgeving vooral te ra- do te gaan met de verbeteringen, die dat volk in zijn mijnwetgeving heeft aange bracht, waarmede de Nederlandsche indus trie in de eerste plaats zal dienen te concur- reeron, nl. Pruisen. Nederland zal dit mot te meer vrucht kunnen doen, omdat njgo me on de Pruisische mijnwet van 1865 op het oogonhlik als do meest verlichte wordt ge roemd." In een naschrift" behandelt hij ook het bij de Tweede Kamer ingekomen wetsont werp omtrent het opsporen van delfstoffen, dat z. i. ,,in niet mindere mate van gemis aan kennis omtrent hot mijnrecht blijk geeft." Ook komt hij op gelijk trouwens ook van andere zijden reeds is geschied togen de geheimzinnigheid, waarmedo de Regeering gemeend heeft zoowel hot verslag van dr.Beyerink, als het praeadvies van dr. R. D. M. Verbeek te moeten omgeven- De Eeer R. D. M. Verbeek vraagt of het niet struisvogelpolitiek is, als de Regeering door de geheimzinnigheid wil voorkomen> dat „het particulier initiatief zioh op de bedoelde terreinen ging werpen". De schrijver zegt dan: „Om de door de Memorie van Toelichting gevreesde onjuiste voorstellingen, „welke in staat zouden zijn bij liohtgcloovige speculan ten een gunstig onthaal te vinden," te voor komen, zou, dunkt mij, niets heilzamer kun nen werken, dan juist de publicatie van een volkomen zakelijk gesteld officieol rapport. Buitendien, het feit van de indiening van dat ontwerp geeft toch te kennen, hoe men van oordeel was, dat zulk een wet werkelijk tot stand zou kunnen komen. Vau die wet zou ook deel uitmaken de van terugwerkende kracht zijnde bepaling, dat hot beoogde ver bod zou gelden van 1 Januari 1903 af. Wanneer men van die veronderstelling uitging, hoe kon dan het na dien datum publioeeren van de bedoelde rapporten nog het gevolg hebben, dat de Memorie van Toe lichting zegt to vreezen? Ten slotte kan men moeilijk veronderstel len, dat or in con van die rapporten werke lijk iets staat, wat geheim dient gehouden te worden. Dat het steenkool-terrein naar alle waarschijnlijkheid zioh moer Noordelijk en Westelijk nog uitstrekt dan dat gedeelte, hetwelk de Staat zich tob nu toe voor eigen ontginning reserveerde, is niet nieuw. Niet alleen door do in Limburg gedane boringen, maar vooral ook door de in Pruisen en Bel gië gemaakte waarnemingen was zulks the oretisch gebleken. Do vraag is alleen hoe diep die lagen liggen en of do betreffende diepte nog een winstgevende ontginning toe laat. Dit nu kan eerst met zekerheid uit practised in het werk gestelde .boringen blijken- In hot April-nummer van De Militaire Gids geeft do heer H. J. P. A. Kiorsoh een besohouwmg over Militaire tuoht on opvoeding, waaraan het volgende iö ontleend: „Ofschoon doze tucht in bedoeling en strekking van do burgerlijke vorsohilt, komt ze hiermee in het wezen der zaak overeen, dat liet niet gewaagd is, ze mot deze to ver gelijken. Op dezelfde workplaateon on dezelfde scholen kon de een de tuoht handhaven en do ander niet. Zou daarom do vraag niet geoorloofd zijn, of hot gebrek aan logor- buoht voor zoover dat bestaat niet aan de persoonlijke eigenschappen van dc lei- dors zelf te wijben is; hetzij dezen den noo digen tact missen, of in hun dienstijver overdreven cischen stollen, die het doel voorbijstreven cn slechts verbittering wek ken? Schadelijke invloeden zullen in het leger al lioht mindor storend werken, daar 't uit den aard der zaak ovor zooveel krach tiger hulpmiddelen beschikt om zo te nou- traliseeren. Zonder vormen geen fcuOht. Dooh hoe on misbaar, z© mogen niet in vormelijkheid ontaarden en zoodoende het wezen der zaak voor hét oog verbergen. Het kwaad zoekende, waar het niet is, strekken wij de hand uit naar gevaarlijke middelen of maken ons wijs, dat in do na-aperij van vreemden schijn grooto kracht schuilt. Het leger, dat den kogel noodig acht om do tucht to handhaven, heeft zioh? zolf geoordeeld. Hoe sterkor de middelen hoe slechter de tucht Nooit misschien was de legertuabt in Frankrijk slechter dan on der Napoleon III. toen op do minste vor- grijpon onevenredig- zware straffen ston den. En wat voor goeds hebben de lijfstraf fen bij onze marine uitgewerktZoo gaat het ook in het burgerlijke loven. Ruwheid cn hardheid kunnen tijdelijk overweldigen, beheersóbeai kunnen zij op den duur niet. Aio wo zien, wat het Duiteohe leger is, dan ligt het voor do hand, dat men geneigd is, daaraan het een on ander te onfcloenen be** versterking van eigen kracht. Men zij evenwel voorzichtig I De Duitsoho tuoht is een gewas van vreemden bodem, dat niet zoo maar overgeplant kan worden. Zij is het. resultaat van een arbeid, die zioh over vele geul och ben uitstrekt, een stuk van het volksleven, zooals zich dat in den loop der tijden heeft ontwikkeld. Het is dc geest, van gelaten ondorworuonhoid aan zijn plicht, van trouw on slaafscho toewijding, van orde en systeem, die uit het nietige Bran denburg liet machtige Duitedhland te voor schijn riep, en die <ïo Duitedie wetenschap, nijverheid en handel tob zoo ftlansriiko ont wikkeling bracht. Dit is geen artikel, dat bii koninkliik besluit kan ingevoerd wor den. Men kan iets dergelijks annkwecken, meer niet. Dooh nooit zullen wij hetzelfde verkrijgen: want lucht en bodem zijn zoo geheel anders bij ons. "Wie nu door den hotel ijken dwang van onbogropen vormen bot streng gezag wil komen, ziet de schaal voor de kern aan, het doode uiterlijke voor het levenwekkende beginsel. Men kan trouwens niet ongestraft den ontwikkelingsgang van ccn vrij volk naar willekeur veranderen. Bovendien is tucht geen constante factor, m.aar verandort naar tijd en plaats. In het Duitsehe leger zelf is zij niet overal gelijk. Men houdt daar rekening met de verschillende rassen en behandelt het eone nog lankmoedig, waar men niet strengheid tegenover het andoio optreedt. Het cono is toegankelijk voor vriendelijkheid en lof, terwijl het andere dadelijk borisping en straf noodig heeft. Het is een gelukkig vorechijreel to ach ten, dat men eindelijk een» aan de opvoe ding van den jongen soldaat gaat denken. Met straffen is niet goed te maken, wat door gebrek aan leiding bedorven wordt. Dooh zeer zou ik het betreuren, wanneer dat langs don zelfden paodogogisehen weg plaats had, dio bij het onderwijs meer tot pedanterie en waan-wijsheid geleid heeft dan tot ware opvoedkunde. Do opvoeding eisclit behalve ervaring, karakter, versband on 1* ~t, gecvn pasklaar gemaakte voorschriften. Geen betere pae- dagogio voor den jongeren officier als hot wijze, tactvol cn vriendelijk voorgaan van den ouderen. Zoo dat nu cn dan vergezeld gaat van een causerie ovor hot een of ander opvoedkundig onderwerp, dat, aan het werkelijke leven ontleend, met een schat van voorbeelden kan worden opgehelderd, dan heeft men alles, wat men billijkerwijze verlangen kan. Waar het vóór alles op z i n komt., is toch nooit te leeron: karakter, hart On toewijding. Bovendien vergeto men niet. dat do beste methode slechte resultaten op levert, waar zij met temperament cn karak ter van den opvoeder in strijd ia Do ware opvoeding is een stuk van hei oigen zl-Ic* leven, u levensuiting van zijn bestaan. Do beste opvoeding van den soldaat is, naar mijn inzion, zijn vortrouwojj winnen; zoodat i. j in zijn meerderen niets anders zien kan als de vriendelijke zij het ook strenge leiders, die, in weerwil van hun rang, als krijgsman éón willen zijn mot hem in denken, gevoelen en handelen- Dit moreel solidariteitsgevoel, deze -oonbroc- dersohap in den hoogoron zin van liet woord, is hot loVendo beginsel, waaraan een lcgor zijn innerlijke kracht ontlccnen moet. Waar dit ontbreekt, zullen do kun- sbig uitgedachte vormen van bedrieglijk ver toon het in do dagen van gevaar moeilijk voor den ondergang kunnen behoeden Het is daarom zeer te betreuren, dot bij ons nog altijd een vorwijderrng bestaat tus- 6ohen leger cn volk. Zonder een poging te wagen om de betrekkelijke schuld van beide partijen vast te stellen, kan ik toch moeilijk de opmerking terughouden, dat van mili taire zijdo niet altijd alles gedaan of gela ten wordt om verkeordo indrukken to ver hoeden of weg to nomen. Wie van do eer dor uniform gewaagt of don Nederland- schen soldaat in den dienst dor Koningin stelt vergeet-, dat wij niet in Pruisen zijn. In onzen domocralisohen tijd ia het ver standig, dergelijke uitdrukkingen achter wege te laten, ook al zouden ze alochts een zinnebeeldige voorstelling bedoelen. Wij zijn te nuchter on be burgerlijk om iets voor de eer van ccn kleed be voelen on to demo- orabisoh om een persoonlijk bewind to kun nen toejuichen. Van de Kroon tot den mui sben der burgers dionon wij allen den Staat volgons de wetten, waarin zioh de eouve- reino wil dor gomconsohap openbaart. Do Wet beerscht en allen hebben zich voor haar majesteit to buigen. Laten wij olies vermijden, wat dezen grond ring van ons staatsleven kan aantastenHot komt mij zeer bedenkelijk voor, het volk in do meer ning to sterken, dat men in de legorkrin- gen andore maatschappelijke on politieke idealen nastreeft dan in de burgermaat schappij. Alleen dan, wanneer het leger met het Nedorlondsche volk óón is in den ken. gevoelen on streven, wanneer het de militaire uiting is van wat In den boezem der nabio leeft cn werkt; alleen dan acht ik de toewijding en samenwerking mogelijk, waarin de eenigo waarborg voor de hand having onzer onafhankelijkheid to vin don is." 12) Mevrouw Norderud breide aan een grijs wollen kous, haar man rookte een meer schuimen püp, met zilver beslagen, en Annette zat aan het raam te haken. Moeder, daar komt tante Falk aan," zeide Annette „Te voet? En in dit weert Dan is er wat srgs gebeurd." Mevrouw Norderud 6poedde zich naar de gang en begroette daar mevrouw Falk, die bleek en druipnat van den regen binnentrad „Myn hemel, Beate, wat is er gebeurd? En wat bon je nat! Martine, Martine, zet gauw wat koffie, goede koffie I" En zU hielp vriendelijk haar schoonzustor den mantel afdoen, streek haar over den schouder en ging met haar in de kamer. „Ziezoo, ga nu hier op de sofa zitten en laat my alles hooren. Annette, je kunt wel een poosje naar je kamer gaan." Annette nam kalm haar haakwerkje op ©n verwijderde zich. „Het zijn geldzaken, niet waar? Failliet?" „Ja. Werlund is gestorven, z#n zaken staan heelemaal verkeerd en nu is het ook mis met ons." En toen vertelde zy, wat er gebeurd was. Nadat mevrouw Norderud een poosje had zitten nadenken, zelde zy Norderud, jy moet het landgoed koopen," „Welk landgoed?" „Maar, myn hemel, Norderud, wees toch Wet *oo dom. Fa) keetad üatuuriyk." „Wat zullen wy daarmee doen? Wy hebben immers een flinke boerderij." „Wy gaan daar wonen. Hier op Norderud Is alles zoo oud en vervallen, dat het heel goed is, eindeiyk eens een behooriyk huis te krygen. En als Annette eens een man krygt, en dien krygt zy wel dan kunnen wo dit oude huis wat laten opknappen en dan gaan wy hier weer heen. Zoolang Ragnhild Falk leeft en er warmpjes byzit, zal ons familie eigendom niet onder den hamer en in vreemde handen komen. Schrei maar niet, Beate, alles kan nog wel terecht komen." „God zegene je, Ragnhild 1 jy bent zoo ver standig en zoo goed, als men je hulp noodig hoeft I" „Tot dusver hebben jullie my niet zoozeer noodig gehad en we willen hopen, dat jullie jullie ook in de toekomst zullen kunnen redden. Jullie bent immers beiden nog jonge en gezonde menschen. Er zal nog wel zooveel overbiyven, dat jullie by voorbeeld in Christiania een kleinen winkel kunnen beginnen; dan zyn jullie meteen ook af van alle kennissen hier in de buurt. Misschien kan myn broer een goed koopman worden, voor landeigenaar heeft hy nooit gedeugd. En dan kan je ook toezicht houden op Lorenz. Wanneer hy alleen naar de stad ging, dan zou er waarschyniyk niet veel van hem terecht komen. Nu kan er mogeiyk wel wat goeds uit hem groeien. Kom, daar is Martine al met de koffle. Een warm kopje koffle zal je goed doen." Mevrouw Falk moest glimlachen door haar tranen heen. Zoo'n ontvangst verwarmde ook. „Norderud, span de cariole in en rjjd dade lijk naar den rechter." „In dit weer?" .Ole Pantel „Nu, ja*ja. Ik. wil nog graag oventjes myn pyp uitrooken." „En als jy een beetje bent uitgerust, Beate, dan ryden wy samen naar Falkestad. Het zal goed voor myn broer wezen, dat wy belden by hem zyn." Een poosjo later roden mevrouw Falk en mevrouw Norderud naar Falkestad in Norde- rud's oude wagentje. Mevrouw Falk reed ditmaal niet deftig, maar zy reed veilig, want mevrouw Norderud hield zelf de leidsels in haar sterke hand. IX. In een der kleine straten van Christiania stond een hoekhuis met drie verdiepingen l beneden waren twee winkels. Boven de deur van den boekwinkel stond: Hans Falk, handel in vetwaren. Op een bordje aan de deur van een klei neren winkel in hetzelfde huis las men: Magdalene Werlund, ln garens en linnen. Mevrouw Werlund, 6tond achter de toon bank, klein en dik, met een oude zwartzyden japon aan. Buiten voor de deur bleef een meisje met een kinderwagen staan, waarin een dikke jongen lag, tytend op een hoornen ring. Een flinke, goed gekleede vrouw trad den winkel binnen. „Goeden dag, mevrouw Werlund. „Goeden deg, mevrouw Windahl. Wel, wan delt u eens met den kleine? Hoe heet hy?" „Gaston", antwoordde mevrouw Georgine Windahl, geboren Mlchelsen, den Franschen naam uitsprekende met een vry breed Noorsch acceat. „Dat ii een mooie naam." „Ja, Ik heb hem ln een Franschen roman gelezen. Ik wou wat garen by u koopen. Hoe gaat het met de zaak, mevrouw Werlund?" „0, heel goed. Ik moet trouwens ook geld verdienen, want Ferdinand heeft vool noodig." „Hy is nog altyd in Frankryk?" „Ja, hy ia daar nu byna oen jaar," zoide mevrouw Werlund tegen mevrouw Windahl. „Ziet u, toen Werlund gestorven was en ik de zaken een beetje op orde had gebracht en zag, dat het winkeltje, dat ik begonnen was, tameiyk goed ging, vond ik, dat het zonde was, dat de jongen hier thuis bleef, en toen beb ik hem naar Parys laten gaan om het Fransch flink te leeren. En dat is een dure geschiedenis, dat verzeker ik u. Hy betaalt meer dan honderd francs in de maand alleen voor lessen. Hy krygt les van oen deftige dame; hy beweert, dat men de taal van een land het best by de dames leert, en dat klinkt heel aannemeiyk, dunkt me. Alles, wat ik byeengaren kan, zend ik hem. Ikzelf heb haast niets noodig, voor kleeren heelemaal niets, want ik heb zooveel oude kloeren en die draag ik nu af." „Waar woont u eigeniyk?" „Nu, ik heb een kamer achter den winkel en ik slaap in de keuken. Hier hebt u de kamer." Zy deed de deur van haar woonkamer open. Het was een sombere kamer, die vol stond met groote, kostbare, maar voor een deel beschadigde meubels, het overbiyfsel van de verdwenen heerlykheid. „Het is hier prachtig gemeubileerd, maar de kamer is een beetje donker." „Ik ben hier ook nooit, ultgezonderd's avonds even, maar dan ben lk meestal zoo moo, dat ik maar gauw naar bed ga. Maar als Ferdinand thuis komt en een goede betrekking gevonden beeft en die sal by wel vinden, omdat hy nu flink in de talen is zullen wy ons boven oen woning huren, net als do Falks, en het ons recht bohaagiyk makon." „Ja, de Falks wonen heel aardig-" „Mevrouw Falk kan ook zolf voor haar huls houding zorgen. ZU heeft een man, die den winkel doet". „Zy zou heol graag haar man in den. winkel, willen helpen, maar dat wil hy niet hebbon. Zy is ook te teer en te zwak, om daar in den kaaereuk te staan en spek af te wegen." „Lorenz zal zeker een flinke jongon worden." „O ja," zeide movrouw Windahl. „Hy was al zoo begaafd, toen hU nog klein was. Toen speelde hy alleraardigste stukkon op zyn poppentooneel. VaD den zomer zal hy student worden en hy gaat al veel om met jonge studenten. Hy maakt prachtige komische liederen en gezangen en by houdt ook wel redevoeringen „Ja, wy beleven veel vreugde aan onze zoons, mevrouw Falk zoowel nis ik, al heb ben wo dan anders ook veel zorg in oris leven." De jonge Windahl ln den kinderwagen be* gon een keel op te zetten. „Die Linal Nu staat ze weer te babbelen mot een ander meisje on laat het kind maar schreien. Adieu, movrouw Werlund, doe myn complimenten aan mevrouw Falk. Ik heb vandaag geen tyd meer, om haar op te zoeken." „Adieu, mevrouw Windahl." Do Falks woonden boven. In een vry ruimo woonkamer stonden de vergulde antieke meubelen uit de pronkkamer op Falkestad. Zy waren misschien wat to groot-en te zwaar voor een gewone kamer in do stad, maar zo gaven toch aan de kamer een elegant aanzien. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 5