LËIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG II APRIL. - VIERDE BLAD.
Pasctien.
FEUILLETON.
Zonder Moeder.
5o. 13231
Anno 1903
Ongetwijfeld wordt de vraag gedaan, of
het au wel een tijd is, geechikfc om feest be
vieren.
Er is ons zoo veel door het hoofd gegaan,
ai de laatste Set rumoer van
den strijd op maaitaoh&ppelijik gebied, ia ons
fadorlaad gevoerd, L-lindtj. boven alles uit.
Pas waren de klanken van heb „Vrede op
aardel" opnieuw vernomen, of daar ver
hief zioh een maohbige stem, die opriep tob
verzot, die aanspoorde om van woorden tob
daden over te gaan, tot daden, inbreuk
makenae op het openbaar gezag, die onrust
brachten in duizenden harten en de grond
el agon, waarop orde en veiligheid in den
Staat zijn gevestigd, deden wankelen. Nog
loven wij te midden van de worsteling; wat
het eind zal weoen, kan niemand met een
eweem van zekerheid bepalen. En wij zou
den toch maar, heel gowoon, ons Paasch-
feest vieren, alsof de storm der opgezweep
te hartstochten hoog boven onze hoofden
uitwoei?
De omst dezce tijds kan niet te levendig
worden voorgesteld. Van onze stoffelijke
belangen zijn de zwaarwichtigste bij den
strijd gemoeid; er dreigt niet, neen er is
reeds gevaar, dat al hetgeen in jaren van
rustelooze werkzaamheid werd verricht om
de bronnen van volkswelvaart milder te
doen vloeien, te niet wordt gedaan dooi het
gemis van overeenstemming tusschon werk
gevers en arbeiders; dat de wereldhandel,
steeds zoo gaarne in onze havens verbin
dingspunten zoek end o, naar elders zich
verplaatst om daar te vinden wat hier niet
langer is gewaarborgd; dat een algemeene
verarming tot steeds wijder kringen zich
zal uitbreiden, en er dan tevergeefs zal ge
vraagd worden naar werk voor brood.
Zwaarder nog worden de geestelijke be
langen van ons volk getroffen. De begrip
pen van recht en onrecht worden verward,
als hot richtsnoer der handelingen aan do
oonfcróle van een vast beginsel ontsnapt en
de machtsvraag dc alles behcerschcnde
wordt.
Men denkt niet meer aan de geldigheid
van aangegane verbintenissen, noch aan de
cischon, die het algemeen wolzijn stelt; roe
keloos haute eren partijen hot zwaard van
don klassenstrijd, niet tellende de wonden,
die ontvangen en toegebracht worden.
Waar menschen samenkomen, bij honderden
on soms bij duizenden, hoort men slechte
opwekkingen tot verzet, en blijft het woord
der verzoening onuitgesproken.
Dat werkt terug op do waardeering van
het groote levensbeginsel, dat in de Paasch-
viering een zijner meest geliefde uitdruk
kingen vindt. Geconstateerd wordt hot ge
mis van kracht ineen Christendom, hetwelk
niet in staat is geweest om de oorzaken op
te hoffen, die ten slotte tot de diep betreu
renswaardige gevolgen hebben gevoegd,
en de schijn stelt de beschuldigen* in hot
gelijk. Het Christendom, zoo beweren zij
is een teleurstelling; het heeft een hoop ge
wekt. die niet is verwezenlijkt, het heeft
slechts de wereld verrijkt met een program
ma van onvervulbare wenschen. Thane is
het dood, voor altijd dood, en begraven on
der don zwaren doksteen van een egoïsme,
tegen hetwelk bet niet bestand is geweest
Och, de wereldgeschiedenis heeft niet an
ders geleerd, on onbegrijpelijk mag het hee-
ten, dat. niet, vroeger de oogen zijn geopend
voor de werkelijkheid". Allen, wier bete neen
jéén zijn, moeten zich scharen om het, hoog
wapperende vaandel, en gezamenlijk op
trekken tor verovering van de heerschappij
in het maatschappelijk bedrijf, straks in
den Staat.
Zou, onder die omstandigheden, de
Paflecfchymne geen wanklank zijn?
Toch is het weer tot ons gekomen, het
feest der herleving.
Het heeft niet de voorbereiding eener
commissie noodig gehad, het vraagt niet of
wij ons huis hebben gereed gemaakt om het
be ontvangen. Mét de venaohijnselen der tij
den houdt het geen rekening en het stoort
zich niet aan de strijdleuzen, onder welke
de menschen te hoop loopen.
Vraagt het uitbottend lentegroen, of het
straks een vreedzame bevolking zal over
schaduwen of ritselen zal boven het hoofd
eens vermoedden krijgers? Ie het schoon
groenende grastapijt er minder schitterend
om, als het zijn banen uitstrekt langB do
plekken, die het tooneel zijn geworden van
beroering en onrust?
Gods gaven blijven niet achterwege om
menschel ijk onveretand, en evenmin is op
geschort de jaarlijks wederkcerende feest
dag, die ons allen uitnoodigt om aan hoo-
gere gedachten dan aardsche beslommerin
gen den geest te verkwikken. Daar zijn or,
die dc wekstem niet hooren willen en lie
ver den vrijdom der feestdagen willen ge
bruiken om nogmaals de oorzaken dor ver
deeldheid op te halen, deze zelve te ver
scherpen. Maar zouden er ook niet vele an
deren zijn, wïen het een verademing is eens
van iets beters te hooren dan van den strijd
dor klassen, en die misschien do hoop voe.
den, dat het godsdienstig feeat de gedachte
van sommigen in een richting moge vooron,
naar bevrediging en verzoening leidende?
Laten wij ndet vergeten, dat naast de vele
duizenden, die zich geworpen hebben in de
beroering van den maatschap polij kon strijd,
meerdere tienduizendtallen staan, die, stil
len in den lande, rustig hun taak vervul
len en hun roeping volgen. Voor hen vooral
is het Paaschfeest eon vreugde des harten;
het spreekt tot hen van nieuw leren, het
wiaoht uit hun zielen weg de grenzen van
het vergankelijke, het vormt het steunpunt
van hun voorstollingen omtrent Godsver -
eering en mensohenmin. Zij, niet gowoon
hun stemmen op de markt te verheffen,
kunnen niet beletten da.t or luide wordt
geroepen van het fiasco, dat het Christen
dom heeft gemaakt en de opheffing wordt
geëisoht van het Evangelie om plaats te
maken voor de solidariteit der belangen;
wel geven zij in hun omgeving het bewijs,
dat er nog iets is blijven voortleven van
den heiligenden invloed, door den Men-
schenzoon in de wereldgeschiedenis ge
bracht. En voor hen ie de terugkomst van
Paschen een heerlijke Boodschap.
In do beschuldigingen, waarmede de par
tijen in den maatschap polij ken strijd elkan
der bekampen, wordt van weerszijden mot
het Christelijk beginsel gekaatst, en dat is
zeker niet het middel om het meer in toe
passing to brengen. Haddo men zich daar
op steeds toegelegd, de strijd zou met min
der bitterheid gevoerd worden, mogelijk
geheel uitblijven. Hot evenwicht tusschon
rechten en plichten, door do eischen van
hot egoïsme verbroken, zou gemakkelijk to
herstellen zijn als er meer Christendom was
in ons sociaal leven.
Dat in herinnering te brengen, is do
strekking vajt het Paaschfeest. Hot komt
als lentefeest ons uitnoodigem om getuigen
te zijn van dc herleving der natuur, on6
opwekken eens de blikken, verduisterd door
het staren op stoffelijk voordeel, te laten
gaan over de liefelijkheden eener zich ver
jongende schop ping; als godsdienstig feest
onze aandacht richten op de dingen, die van
hoogeT waardo zijn dan hetgeen in cijfers
kan worden uitgedrukt. Over de eentonige
alledaagBchheid komt het als «en zonne
schijn, die ook op het gewone een glans
spreidt van groote schoonheid.
En dan bedenken wij dat Hij, ifc Wien
het onvernietigbare des geestelijken lovena
is geopenbaard, geen voorschriften heeft
gegeven voor maatechappelijke regelingen,
niet de grondslagen heeft gelegd voor een
onveranderlijke economische inrichting. De
wrijving der sociale krachten is noch door
Zijn woord, noch door Zijn voorbeeld in
een scherp af gebaande richting geleid. Maar
van Hom hebben wü geleerd, in welken
geest wij de vraagstukken, die in het maat
schappelijk ontwikkelingsproces telkens
zich zullen voordoen, tot een goede oplos
sing hebben te brongen, namelijk tot zulk
eeno, waarbij do broedermin niet genood
zaakt is zioh van schaamte te verbergen.
Het is niet noodig, het is zelfs in hooge
mate ongewonscht, dat wij het in allo din
gen met elkander eens zijn, maar .wij moe
ten met geen aadore dan met gewijde wa
penen den strijd vooron. Alleen dan kan hij
ons brengen tot een vorbeboring van toe-
standon, die van blijrenden aard is.
Dat alles wordt in het strijdgewoel van
deze dagen maar al te zeer uit het oog ver
loren. Vandaar de toon van bitterheid, die
zoo pijnlijk aandoet, vandaar do roekelooze
handelingen, welker gevolgen nog lang zul
len nawerken.
Moge het Paaschfeest een stonde geven
van Godsvrede, een uur van rustige over
weging, een herleving van zachter gevoel
De lichtingen.
Het afdeelingsondorzoek der Tweede Ka
mer van het wetsontwerp tot het onder do
wapenen houden van ingelijfden bij de mi
litie te land, die ingovolgo ark 110 eerste
lid der Militiewet 19<~1 onder do wapenen
zijn gehouden of geroepe-, gaf o. m. aan
leiding tot do volgcndo beschouwir jsn.
Ecnige leden waren van meening, dat er
geen reden is de opgeroepen miliciens
langer onder de wapenen te houden. Huns
inziens behoeft er geen vrees te bestaan
voor gewelddadig verzet tegen het gezag of
voor een verstoring der openbare orde,
welke het gebruik van do militaire macht
noodig zou maken.
Hot in werkelijker dienst houden der mi
liciens werd een voortreffelijk middel ge
noemd tot anti-militairistische propaganda.
Andere leden waren van oordetl dat de
Regeering moot aantoonen waarom zij het
onder de wapenen houden der lichtingen
noodig acht.
Vele andere loden waren bereid met het
voorstel der Regeering mede te gaan.
Van verschillende zijden werd gevraagd,
of, indien voorshands in het bijzonder met
het oog op do handhaving der orde te Am
sterdam, bezwaar bestaat tegen het huis
waarts zenden van alle opgerocpenen, niet
een deel hunner kan gemist worden.
Enkele leden meenden, dat do gebeurte
nissen aanleiding geven tot wijziging der
Militiewet, ten einde den eersten oefeninga-
tijd op 12 m nan den te stellen.
De bespreking van het wetsontwerp gaf
aanleiding tot verschillende opmerkingen
betreffende art. 110 der Militiewet.
Gevraagd werd o. a. welke beteeken ie aan
het in het eerste lid voorkomende woord
„laatstelijk" is te hechten.
Sommigen legden dit woord zoo uit, dat
krachtens d i t artikel alleen mogen onder
dc wapenen worden geroepen do miliciens,
die het. laatst onder de wapenen zijn ge
weest. dat zijn dc ingelijfden van de lich
ting 1902 of desnoods 1901.
Andore leden meenden, dat dit woord
enkel do volgorde van oproeping aanwijst,
zoodat de bepaling met zich brengt, dat de
lichting 1900 niet kon worden opgoroepon,
tenzij dit ook geschiedde ten aanzien van do
lichting 1901.
In dc tweede plaats werd gevraagd of in
hot w. o. niet dient te worden bepaald, hoe
lang de opgeroepencn onder de wapenen
zullen blijven.
Men achtte bet principieel van belang
aan een juiste uitlegging van art. 110 de
hand te houden, nu het de eerste maal is dat
dit artikel wordt toegepast.
Anderen meenden dat uit art 110 kon
worden afgeleid, dat de ingelijfden onder
de wapenen moeten blijven voor zooveel dit
noodig is, maar ook dat van de ingelijfden
zoovolen onder de wapenen moeten blijven
als noodig is.
Voorts werd twijfel uitgesproken omtrent
de grondwettigheid van art 110.
Enkele leden meenden, dat hier en daar
de voorziening in voeding en huisvesting
van de opgeroepen miliciens te wenschen
heeft gelaten.
Voorts werd gewezen op berichten om
trent late uitbetalingen van vergoedingen.
Gevraagd word of 't juist ie, dat aan of
ficieren, dio te Amsterdam gedetacheerd
zijn, van Rijkswege eon dagelijkscko toelage
van 4 en vanwege de cemeente Amsterdam
een toelage van 6 daags is toegekend.
Voorts werd de klacht vernomen, dat be
moeilijking had plaats gehad ter zake van
de ondert-eekening van collectieve petities
aan H. M. de Koningin betreffende het on
der de wapenen blijven dor miliciens. Ver
meld werd, dat de onderteckening van een
kalm gesteld adres in een kazerne te 's-Gra-
venhage verboden werd en dat een ander
adres door een officier verscheurd was.
Vele leden verzochten der Re .^ring met
nadruk in ernstige overweging te willen
nemen, met hot oog op do thans door dc op
geroepen lichtingen bewezen diensten hun
gelieelc of gedeeltelijke vrijstelling van her
halingsoefeningen te verlcenen.
Do wensch werd geuit, dat door de Ro-
georing zooveel mogelijk aan werkgevors het
verzoek zou worden gericht om de plaatsen
van personen in him dienst, die werden op
geroepen, voor hen open te houden, totdat
zij met verlof huiswaarts keoren.
Ecnige loden wenschten, d in dc be
staande omstandigheden dc sterke dronk
buiten de cantines zou worden gehouden.
De Koninklijke ta*ein.
Zooals bekend, zullen de directies der H.
IJ. Spoor en Staatsspoor, H.M. de Konin
gin een salontrein aanbieden, dm vervaar
digd is in de Koninklijke fabriek van spoor-
rijtuig. n van de firma Beynes te Haarlem.
Do trein is gereed op het plaateen der on
derstellen na, dio trouwens reeds staan op
de lijn bij Haarlem.
Do trein bestaat uit: een rijtuig voor H.
M. do Koningin, een rijtuig voor Z. K. H.
den Prins der Nederlanden, een keuken en
een bagagewagen.
Het rijtuig voor H. M. dc Koningin be
staat, behalve uit een dagsalon, uit een
boudoir en een slaapsalon.
Alles in dat rijtuig is bekleed met rood
fluweel. Do wanden zijn van esdoornhout.
In de dagsalon is ecu schrijfbureau, keurig
en sierlijk, zooals dat te wachten was, cn in
de slaapsalon con blauw satijnen rustbed.
Dc penanten tusschon de ruiten, want
de geheele wagen is vrijwel een glazen omge
ving, zijn bekleed met uit de hand gebor
duurd behang.
Aan den wagen is ook con salon voor de
hofdames, die met H.M. do Koningin roizen.
Dc wagen van den Prins bevat, behalve
een toilet, o.»k een slaapsalon, evenals dat
van H.M. do Koningin met blauw satijn
bekleedeon rookkamer met goudlederen
behang en zetels en een eetzaal.
In het rook salon zijn 1 co schilderijen
van den heer Rink, voorstellende: hot stad
huis te Middelburg en een bruiloft to Mon
nikendam, en in de eetzaal, die ook geheel is
bekleed met goudleder, een stilleven en een
bloemstuk, van den zelfden schilder. De af
zetting van.do bekleeding is goud.
Dc keuken dio tevens dient voor slaapge
legenheid voor hot manneli jk diens! perso
neel, bevat alles wat in een goede kouken
thuis behoort en de bagagewagen, die het
vrouwelijk personeel tot verblijf strekt,
eveneens.
Aardig zijn in dio beide de slaapgelegen
heden.
Overdag zitplaatsen, zijn zij bij uittrek- i
king, als aan boord, twee kooien boven
elkander.
Aan het rijtuig voor H.M. do Koningin is
een deur gemaakt, die bestaat uit oen bo
ven- en onderdeur, z odat H. M. als zij zich
wil vertoonen aan het publiek, alleen do
bovondeur behoeft open te laten maken.
Alle rijtuigen zijn olectrisch verlicht.
De volgorde is: de keukenhet rijtuig van
Z. K. H. den Prins dor Nederlanden, dat
van H. M. de Koningin en de bagage
wagen. Daardoor heeft zoowol H. M. als do
Prins steeds het dienstpersoneel ter be
schikking.
A'le rijtuigen zijn blauw geschilderd. Die
van het vorstelijk echtp: r heb' n het Ne-
derlaridsche wapen: geflankeerd door do
koninklijke W en de andere nlteon de W.
In het rijtuig van den Prins is ook een
salon voor de adjudanten.
Noord vryicertiouL Al» Willem Zwanenburg
kennen hem zeer weinigen, als Willem Stekkie
kent iedereen hem hier. De.o leed voor eenige
dagen een voor hem zeer greot vorlios. De
man, arm en oud, bezat in zyn geit een
ware achat; immers hare molk verving eiken
anderen drank. Het beest stierf plotseling
aan eeu aderbreuk en Willam nas radeloos.
Iemand, die onbokond wenscht te bl\]v«n, het
verlies voor den ouden man beseffende, klopte
bU eenige welgezinden aan en mocht bet
genoegen smaken, spoedig oen bmu byoen te
brongen, voldoende om oen andere melkgoit
te koopon. Met eenigo vorsnapcringen, die
nog van hot overschot konden wordon aan
geschaft, is deze aan Willem aangeboden,
wien daardoor oen droevige in een blijde
Paschen is verkoerd. HU ls hen. die daaitoo
hebben moegewerkt, zéór, zóór dankbaar.
In de vergadering van stemgerecbtlgdo
Ingelanden van den Hoogeveen.srhon Polder
eergisteren in het hotel „Hot Rechthui»"
alhier gehouden, werd de rekening over 1902,
sluitende met een batig saldo, vastgesteld.
By de aanbieding der begrooting werd de
omslag voor 1903 bopaald op f 1.25 per hectare.
Nog bad de verkiezing plaats «van eeu be
stuurslid wegens periodieke aftreding en werd
herkozen do heer P. do Kan met 193 van de
197 uitgebrachte stemmen. De vier andere
waren blanco.
Een jubiloum, dat do vorigen ovortroft.
Don 15den dezer zal het vyttig jaar geiedon
zyn dat do heer J. Buschman zich hter ves
tigde als kuiper. Niet niloon is hy nog steeds
in zyn werkplaats bozig, maar geregeld gaat
hy nog opgewekt en meteen ring van hoepols
om den hals do klanten bezoeken om hun
vaatwerk te vorstollon. Hot is benydenswaard.
Van een commissie voor do viering van dit
jubileum hebben we echter nog niots ver
nomen.
Rynsburg. Volgens liet yoorloopig verslag
van hei leio kwartaal van 19U3 der „Coöpe
ratie Voorschotbank en Spaarkas" te Ryns-
burg telt de Vereeniging nu 63 loden. Het
aandeelen-kapitaal bedraagt /"1675 (god. ge
stort). Er zUn uitgegovon 41 spuarboekjes,
waarop is ingebracht f 3996.84Aan voor
schotten werd totaal verstrekt f 4324. Deze
cyfera, In verband met den kortop tyd (6
maanden), dat deze Instelling workt, doen
verwachten, dat het doel, waarmee dezo Ver
eeniging is opgericht, volkomen Is bereikt.
De bloembollenvotlmgen, uitgaande van
do plaataeiyke Vereoulging, zullen gehouden
wordon op 30 April, 1 Mei en 8 Mei.
Do nummering U nu afgeloopoo.
Deze week werden door 0. Hogewoning
Cz. do eerste asperges gestoken. Onze tuinderU
gaat vooruit en dit feit bewyst tevens, dat
do grond ook bier zeer geschikt ls voor dorge-
ïyko teelt.
Volgens een in dit nommer voorkomende
advertentie zal de zangvereeniging „De Lof-
stem" met tweeden Paa»chdag een uitvoering
geven in „Concordia". De goede reputatie, die
doze Vereeniging zich heeft welen te verwer
ven, zal velen nopen van deze gelegenheid
gebruik te maken.
Een grooto opkomst moge de jongelieden
ln hun streven sterken.
Gisternamiddag werd de familie De KI.
door een droevig ongeval ln rouw gedompeld.
Waarscbyniyk spelende is hun zeejarig zoontje
Teunis in het langs den molen loopend water
geraakt. Do spoedig geroepen geneesheer,
dr. A. J. v. Walsem, kon slechts den dood
con8tatooren.
84)
Hier was eon kind, dat altijd volkomen
opging in de vreugde en het genoegen van
het oogenblik, wiens verleden en toekomst
samen wegzonken in het tegenwoordige
een schepseltje, waarop eon droevig verlies
geen biyvenden indruk had gemaakt zoo
dacht de vador alle leed langs hem ge
vlogen als 't ware om hem zorgeloozer en
vrooiyker dan Qoit achter te laten. Een
biyvonden indruk? Neen, voor zoover sir
Everard wist, had het niet den minsten
invloed op hem gemaakt.
Een dag na den dood zyner moedor had
sir Everard den jongon zien spelen als altyd,
en sinds dieu dag liad haar naam nimmer
meer op zijn lippen gelegen. En nu, in zyn
yikoorts, sprak hy over niets anders, alsof de
herinnering aan die teedero verschijning nog
geheel irisch was; en hy zag den dood thans
zoo kalm onder de oogen, alsof hy dien zyn
gansche leven had aanschouwd.
Wat betoeksnde dat? Wanneer had de
knaap over zulke dingen nagedacht Hoe
kon het dan toch, dat een schepseltje, hetwelk
geen zorgen of ernst kende, altijd overvloedig
verheugd was goweost in zyn leiteiyk onbo-
teekenende genoegens, thans zoo gereed was,
om daarvan aanstonds afstand te doen?
Als hy zich dit telkens weer tevergeefs af
vroeg, werd hy er niet weinig door gepUnigd
Was hot dan zoo moeiiyk te begrijpen?
Het antwoord ia toch zoo gemakkelijk. „Kin
deren," zegt een bekend Engelsch dichter,
„zUn gelukkig en machtig; hun wereld ligt
in zuiverder evenwicht, deels voor hun voeten
deels verre van hen."
Dat is het antwoord op de vraag. Een
kind Jeeft in hetgeen hem oogenblikkeiyk om
ringt; hart en ziel wordon medegesleept door
de vreugden of de zorgen van hot tegen
woordige.
Maar dat is niet alles. Spreek eens eenige
minuten met een kind, en ik zet het u, dat
in zUn be8chryving van zyn verlangens en
zyn vreugden telkens deze uitdrukkingen
zullen wederkeeren: „Als ik groot ben," „als
ik een man ben," „als ik eens ouder zal
zyn." Het weot als by instinct, dat hy in
een geheel anderen toestand zal komenhy
reikhalst naar dien nieuwen levensstaat, dien
hy Diet kent, maar die hem beter, volmaak
ter toescbynt dan zyn tegenwoordige. De
zoetste melodieën zijn die, welke tot ons
komen uit een verre verte.
Daar wacht bet kind een andore wyze van
leven, het weet het: oen onbekende wereld,
nooit gedroomde heeriykheden. Waarin haar
bekooriykheld bestaat, het weet het niet,
waagt het niet, het zich af to vragen; maar
dat vage iets lijkt het toch niet onmogoiyk
toe, en het onbekende moet in zyn oogen
iets heerlijks zyn. Zoo is misschien „het
land, dat heel vor weg is," voor hem moer
naby dan voor anderen van rUpere jaren;
niet zoo veel meer geheimzinnig dan het eerste
ty d vak der toekomst, die voor hem ligt.
Elk kind heeft een gansche wereld in zich,
een wereld geheel vervuld van mysterie. Alles
ia zoo wondervol en zoo onverklaarbaar voor
het kind, dat de niet geziene eeuwige zaken
voor hem nauweiyks onbegrypelyker zyn dan
die sloffeiyk zyn en welke het evenmin ge
zien heeft. Waar alles zoo vreemd is, ls
hot eene niet veel raadselachtiger dan het
andere.
Zie eens, hooveel onverklaarbare dingen
dagolyks zich voordoen in een kinderleven.
Neem byvoorbeeld de geheimenissen, die ge
boorto en dood voor hot kind in zich bevatten
Hoe spoedig wordt de kleine daarmede geheel
gemeenzaam, hoe spoedig denkt by er niet
meer aan, daarvan zich het hoe en waarom
af te vragen. Binnen weinige dagen is hot
voor hem, of het nieuwe broertje of zusjo or
altyd geweest is; en als de dood zyn slag
niet slaat in de onmiddellyke omgeving, in
het ouderiyk huis, trekt hij or zich niets van
aan; komt echter vader of een der broers en
zusters te sterven, dan stelt hy zich na den
bevigen schok, dio de eerste tyding in het
jeugdig gemoed veroorzaakte, tovreden met
een zoer algemeene opvatting van het gebourde,
en gewooniyk is zyn gedachtengang: „Die
arme mama, ik heb haar gisteren zien huilen
en we krygen allemaal zwarte pakjes."
Hy neemt alles graag voor waarheid aan
en aarzelt nooit om te gelooven, wat een
„groot menscb" hem vertelt; nooit zal hy
zoo iets tegenspreken of argumenteeren. Hy
gelooft, dat vader en moeder onfeilbaar zyn,
dat kaD ook niet anders; hebben zy het niet
altyd en met alles by het rechte eind Hy
is niet by machte te begrypen, daarom moet
hy gelooven; en voor een vertrouwen, dat
zich nooit bedrogen zag, en een levendige
verbeelding is alles mogeiyk.
Misschien zweefden zulke gedachten door
den geest van air Everard, als by by het
bed zat van zyn kind, dat ging sterven, en
dat van het begin tot het einde verkeerd
begrepen was.
Eens schrok Humphrey plotseling als uit
een benauwden droom op, en vroeg onrustig:
„Papa, liebt u my niot beloofd, dat u my
niet meer beter zoudt laten makon?"
„Ja, mUn lieveling."
„Ik dacht daarnet, of ik droomde het,
dat weet ik niet ik dacht, dat ik weer
beter werd en het was
„Wat was het?" vroeg sir Everard ont
daan, want hy vreesdo, dat een verlangon
naar hot leven weer in het binnenslo van
zyn jongon opkwam, en dat een vrees voor
den dood, d'e Humphrey tot zyn grooto ver
wondering hoegenaamd niet getoond had, hom
thans ging overweldigen.
„Het was zoo verschrikkeiyk 1" zeide hy
huiverend.
Hoe vreemd, dat soms zoo plotseling in
ons voelen een algeheele ommekeer plaats
heeft. Juist do woorden, dio don vader go
rust hadden moeten stelloD, wekten in hevige
mate zyn drootheid op, en voordat hU het
zelf wist, riep hy op vcrwytenden toon:
„Verschrikkeiyk, Humphrey? Verschrikkeiyk,
om by my te biyven?"
„Maar u deükt er niet aan, wat ik
zyn zou."
„Ik zou het zoo gelukkig voor je gemaakt,
hebben, myn lieve, kleine Humphrey I" barstte
de vader los, want zyn gevoel overmande
hem. „Je zoudt nooit
Hy onderbrak zyn woorden, want het was
als staarden de doDkere oogon van Humphrey
heel verZyn blik was aandachtig op de
schildery gericht.
Sir Everard dacht, dat by niet luisterde.
Maar binnen enkele minuten begon hy woer
te spreken.
„Ik zou hot misschien niet zoo erg hebben
gevonden, als jnama oog hier was geweest.
Dan sou ik altyd in haar armen kunnen
liggen, net als daar (hy wees op de schil
dery); maar nu
„Maar je zoudt toch in myn armen kun
nen liggen, mijn lieve jongon
„By u, papa? U neonu Miles immers altyd
op de kniel Dat deed u my nooitI"
„Ik dacht, dat jo er niet zoo veel om
gaaft, myn kleine Humphrey."
„O, ik heb toch dikwyls o zoo graag ge
wild; maar ik kwam niet, omdat ik wist,
dat u liever Milos had
„0, st, st 1 Wanneer is dat dan geweest?"
„Wel, niet zoo org diKwyle, papa soms
maar eens oen iUdje gelegen nog."
„Maar myn lieve jongen, ik had jou toch
net zoo graag als Miles omhelsd. Ik deed
het hom alteen, omdat hy zoo zwak ls.
Waarom zeide je, dat ik Miles liever by
my had?"
„Dat dacht ik, papa, omdat u altyd heel
anders lachte, als u hem aanzag, ou hem
voel meer uw lieveling noemde dan my, en
hem kuste, o! zooveel meer malen."
Sir Everard had het kind wei kunnen smeoken
niet Janger zoo to sproken. Hy vatte zachtjes
hot bleeke, vermagerde hanige en streelde dat.
„Miles is nog zoo'n klein kereltje, zie je.
Ik had niet gedacht, dat je jaloersch op hem
zoudt zyn."
„Jaloersch?" vroog Humphrey verlegen,
„jaloersch beteekent boos, niet?"
„Wat? Ja, ik geloof het wol."
„0 neon, dan was ik niet jaloersch," zeide
het kind ernstig, „want ik ben nog nooit
boos op hem geweest. Die arme kleine Miles,
die kon zich mama niet herinnoren, ziet u,
en dat kon ik wel dus het was zoo goed.
Alleen nu on dan soms maakto.
„Wat, myn arme, lieve jongon?"
(Wordt vervolgd.)