Offieieele Kennisgeving.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
He( octrooi der iïederlaodselic Bank.
Anno 1903
Burgemeester en Wethoaders van Leiden;
Gezien artikel 17 der verordening van den
Oden Juli 1699 (Gemeenteblad No. 15);
Brengen ter kennie van belanghebbenden,
dat to beginnen met Maandag 6 April a. 8.
igeschouwd zullen worden de openbare wegeD,
•lanen, paden, straten, kaden, pleinen, holjes,
'stegen, sloppen of poorten en gangen, benevens
'de daarin gelegen of daartoe behoorende
kunstwerken alsmede de wateriDgen en slooten
,'en de daartoe behoorende sluizen, duikers,
jbuizen en dergelijke werken, een en ander
'voor zoover zy bijzonder eigendom zyn.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDER, Burgemeester.
VAN HEYST, Secretaris.
Leiden, 27 Maart 1903.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gezien het adres van de Gkbrs. P. en J.
VAN ULDEN, houdende verzoek om ver
gunning tot het houden en mesten van
varkens op het perceel Hooge Rljndjjk Sectie M
No. 981;
Gelet op Art. 152 der Algemeeno Politie
verordening van 6 November 1879;
Geven bij d«ze kennis aan belanghebbenden
dat op Donuordag 9 April aanst. 's voor-
middags te elf uren, op het Raadhuis, gelegen
heid zal worden gegeven om bezwaren togen
dat verzoek In te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDER, Burgeraeeeter.
VAN HEYST, Secretaris.
Leiden, 3 April 1903.
In hot Sociaal Weekblad schrijft do heer
'A- K. onder bot hoofd: „Een zonder
ling eaamgesbolde oommissie"
het volgende:
Verloden week is een Staatscommissie be-
Inoomd met de opdracht, „voorsbellen aan
do Regeering voor be bereidon bob reorgani
satie van het lager, middelbaar en hooger
onderwijs, voor zoover deee tot een betere
•ineenschakoling van de onderscheiden dee-
len van hot onderwijs noodig zal blijken".
Het instellen dier commissie is geen ver.
róssing geweest; want- reeds lang te voren
was het aangekondigd. Wél eohber moeten
velen met mij zijn verrast door haar samen
stelling.
Op de bekwaamheid van de mannen,
idic do commissie vormen, wensch ik niets
af to dingen. Integendeel zou ik, indien het
oilcan om quaestiën van hooger onderwijs
te doem ware, gaarne betuigen, dat de Rc-
georing gelukkig was geweest in haar keu
zen. Thans daarentegen, nu het geldt „een
betere ineensch akeAi ng Van de ondersohei-
dan deelen van het onderwijs", maak ik
ihaar eon grief, een ernstige grief, van de
eenzijdigheid der keuzen, die zij heeft ge
daan. Op een enkele uitzondering nn,
waarbij politieke overwegingen den door
slag schijnen to hebben gegeven, zijn hot
uitsluitend hoogleoraron en oud-hoogleera-
cncn. Geen enkele, clie tot de mannen van
gezag op heb gebied van het lager of mid
delbaar onderwijs beboeren. Moet dit niet
•verbazing wokken? En afgekeurd worden
tevens?
Hot is waar, dat „door de commissie to
barer voorlichting ten aanzien van
ido verschillende deelen van het onderwijs
Bub-oommissiën (mogen) worden ingesteld,
on daarin personen worden benoemd buiten
haar loden". Maar terwijl hierin de erken
ning ligt opgesloten, dat de commissie zelve
niet genoegzaam vorstand heeft van dingen,
liggend binnen de haar opgedragen taak,
lette men or op, dat niettemin zii met voor
stellen komen moet. Ik vraag: Waar is de
waarborg, dat zij bij haar voorstellen steeds
zich laten leiden door de „voorlichting"
van hen, dio er wél verstand van hebben?
Ik vraag anderzijds: Gesteld, dat zij het
Bteeds zal doen, waarvoor clan toch uitge
sloten degenen, op wier kompas zij zeilen
moot?
Het geval herinnert aan „den goeden
'ouden tijd", toen wij, schoolopzieners, had
den uit to maken, aan wie bevoegdheid sdi_
Zoader loader.
24)
Zekeren avond had by een mooi sprookje
•uitgekozon, waarin de kinderen geheel en al
.opgingen. Het was over een wonderspiegel,
idie de macht bad aan zijn eigenaar alles te
(toonon, wat zijn afwezige vrienden deden op
.bet oogenblik, dat hy er in keek.
,01 wat zou ik graag zoo'n spiegel willen heb-
benl" zuchtte Humphrey met een ernstig gezicht.
„En ik ook 1" praatte Miles hem ge
trouw na.
i „Zoo?" vroeg sir Everard, „en wat zou je
'daar dan mee willen doen?"
Humphrey antwoordde niet; hij was in
diepe gedachten verzonken cm staarde ver
strooid uit het venster.
„Wien zou jij er in willen zien, mijn
kleine mail vroeg air Everard aan Miles.
„Ik zou tien, of ik u er ook in vond,
papa."
„Maar ik ben booh hier, mijn lieveling."
„Niet altijd," antwoordde Miles, terwijl
hij vleiend zijn handje in de hand van sir
'Everard legde; „als u in Londen is, dan
eou ik kunnen zien, wat u daar doet."
Door dergelijke uitingen van zijn aanhan
kelijk karakter had het innemende kind zich
onwetend in hot hart zijns vaders zulk een
eerste en voornaamste plaats veroverd.
„Dus je zoudt me altijd willen zien, als
ik er niet bent Mis je me dan zoo, als
ik er niet ben?" vroog hij, terwijl hij den
kleine op beido wangen kuste.
„O papa, zooveel, dat ik het u niet kan
ploma's voor het lager onderwijs zouden
worden uitgereikt, en de deskundigen, die
feitelijk de examens afnamen, ons slechte
„voorliahfcten" met hun advies. Toen moes
ten wij zalfB zóó wijsneuzig zijn, dat wij ons
een beslissende meening aanmatigden over
bet al of niet verleenen van akten voor
vrouwelijke handwerken. Weinig minder
groot is de wijsneuzigheid, welke hier aan
die hooggeleerde he eren wordt opgelegd.
Men zegt, dat dezen, ten 6lotte slechts te
zorgen hebben voor do noodigo eenheid in
hot geheel dor voorstellen. Doch torwijl dit
op zichzelf reeds onjuist 's, springt het in
hot oog, dat daarvoor een voorzitter als de
heer Wolbjer (én wegens zijn verleden èn
wegens zijn persoonlijkheid) zal kunnen wa.
kon, maar in allen gevallo niet een com
missie als zoodanig noodig of zelfs maar
doelmatig is.
Men zegt ook, dat andere do oommissio
te talrijk zou zijn geworden on te langzaam
zou hebben gewerkt. Alsof dat niet te voor
komen ware geweest; hetzij door haarzdvo
in sub-oommissiën te splitsen, hetzij door
twee commission te vormen, de een voor de
inecnschakeling van het lager on het mid
delbaar, de andere voor die van het middel
baar en hefc hooger onderwijs.
De waarheid schijnt mij to zijn, dat het,
zooals de commissie nu is, luk raak en meer
geluk dan wijsheid wezen zal, indien haar
arbeid beantwoordt aan do verwachting,
welko de Regeering er van koestert.
De Standaard zegt, dat het niet valt tegen
te spreken, dat er min of meer kalmte
in do geoston terugkeert en dat de spanning
in clo gemoederen gaandeweg iets vermin
derd ia
Tooh kan niet ernstig genoeg worden ge
waarschuwd tegen de valscho gerust
heid, die in b re oden kring op grond van
eon en ander de overhand dreigt te krijgen.
Doge, stoere burgermoed heeft dat eigen
aardige, dat hij gelijkmatig blijft bij het tij
delijk op- cn nedergaan van den gevaarlij
ken stroom. De zwakmoedigen daarentegen,
zwakraoedig, omdat zo zeiven tot handelen
niet in staat zijn, worden bij het eerste opko
men van het gevaar bleek van 6clirik, en zet
ten in paniek hun alarmkreet half gillend
in, maar om oven spoedig daarna, als ze
merken, dat er geen brand is, die uitsloeg,
do paniek, die ze zeiven hielpen opkomen, in
do oppervlakkigheid eener o, zoo lieve sen
timentaliteit te sussen.
Toen Louwmaand mot Sprokkelmaand
wisselde, angst en benauwdheid, cn een af
geven op die laffe, werkeloozo Regeering,
dio hun dien schok voor hun zenuwen niet
had weten te besparen.
Maar nauwelijks kwam Lentemaand, of de
eerste zcnuwochtigheid was bedaard, de
schrik voor de staking was er uit, en toen
deed men zich te goed aan lieve sentimenta
liteit voor die kostelijke op staking beluste
workliedennaui het op voor hun vermeende
rechtenen toornde tegen een Kabinet, dat
niet aanstonds voor elk ingebeeld stakings
recht uit den weg trad.
Ook die govoelsaandoening begint nu weer
to bedarenon zoo komt er nu een nieuwo
strooming op, die roept, dat vóór alle din
gen de lichtingen naar huis moeten. Alles ia
immers bedaard !*Van gevaar voor de publie
ke orde is geen sprake meer. Maant niet
Troelstra zelf tot kalmberusten? Neen,
dat nog wel niet, maar dan tooh tot zich
kalm aanstellen.
Het blad waarsohuwt ten ernstigste tegen
de gewekte valsche gerustheid.
Waarom
Omdat het Comité van Verweer zich niet
ontbindt. Omdat in dat Comité van Verweer
do geest der Anarchisten bovendrijft. Omdat
dat Comité van Verweer staande houdt,
90,000 werklieden met één signaal op te kun
nen oommandeeron. Omdat de aangesloten
werklieden als echte Bondkoelies zioh blinde
lings aan dit Comité van Verweer onderwer
pen. Omdat dit Comité van Verweer, wel
verre van stil te zitten, zijn revolutionaire
actio tegen do wettige. Regeering van het
land rusteloos voortzet. Omdat de Vrije So
cialist oproer blijft prediken. En omdat
zelfs een man als Pannekook, Troelstra, in
zijn eigen blad heftig over zijn lafheid ka
pittelt.
zeggen. Ik wou, dat u nooit wegging. Hum
phrey, missen wij papa niet verschrikkelijk
als hij weg is, en zouden we niet willen,
dat hij altijd bij ons bleef?"
Sir Everard zag naar zijn anderen jon
gen; hij hoopte, hem hetzelfde te zullen hoe
ren zeggen als zijn kleine broertje; maar
Humphrey staarde nog altijd in de sohemer-
blauwe lucht, met liet hoofd half afgewend,
zoodat zijn vader zijn gezicht niet kon zien;
en hij lette niet op hetgeen gesproken werd.
„Waarover zou hij denken?" fluisterde sir
Everard tot Miles.
„Ik weet het niet," antwoordde Miles
zachtjes, „misschien aan den spiegel, dien
hy zoo graag hebben wil."
Waar de knaap niet. zooveel verlangen in
den vèrstarenden blik aan dacht, moet zeker
iets zyn geweest, dat hy wel wist toch nooit
te kunnen bereiken; want in elk van de
diepe, donkere oogen schitterde spoedig een
groote traan.
„Wacht u een oogenblik," fluisterde kleine
Miles heel gewichtig zyn vader in het oor,
„hy zal zeggen hoe wy u missen, als hy
klaar is met d6nken; heel dikwyis antwoordt
hy niet op wat ik vraag, als hy denken
moet, totdat hy heeleroaal klaar is."
Terwyi de tranen nog staan in zyn oogen,
schitteren deze plotseling van verrassing een
opgetogen uitdrukking vliegt over het droevige
pelnsgezichtje, en Humphrey Bpringt naar het
venster met den wilden uitroep:
„Een havik, een eehte havik, kyk eens!
Hy zit een musch achterna, dadeiyk zal by
het beestje hebben I"
Sir Everard, geheel ontnuchterd, trekt Miles
dichter tot zich.
„Hy denkt niet aan ons, sou hy wel,
lieveling
Er is daarom geen sprak© van, dat hot ge
vaar geweken zou zijn.
Het houdt in het verborgene aan, even be
denkelijk als in do eerste dagen van Fe
bruari.
De overmoed in do kringen, waar het ge
vaar schuilt, klimt zelfs juist doordat men
ontwaart, hoe valsche gerustheid de burge
rij in Blaap dreigt te wiegen.
Nu nog dit ééne: De lichtingen naar liuial
en opeens zou do vlam van het oproer weer
laaie uitslaan 1
Men bedwingt zich ^voorshands, zegt De
Standaard, om to zien, of men, door zich
stil to houden, de lichtingen niet naar huis
kan krijgen, maar met hot vast besluit, om,
als ze maar eerst naar huis zijn, onmiddel
lijk loe to trekken. Zij hoopt daarom, dat
do Regeering stand zal houden en de zaak
van het land niet door sentimentalitei too ver
wegingen prijs zal geven.
Dat de lichtingen onder de wapenen moe
ten blijven, is voor de miliciens, dien het
treft, ee»n geduchte misrekening, maar dien
tegenvaller hebben ze eeniglijk en uitsluitend
te wijten aan de heeren Oudegeest o. a, aan
het Comité van Verweer, aan de hinderlijke
obstructie», en aan clo valsche sentimentali
teit der impressionisten in de liberale pers.
Bij de debatten in do Kamer kon men het
weer net zoo zien.
Niet do rechterzijde, neen, do sooiaal-de-
mocraten pleitten voor uitstel tot na Pa-
scherp. En ook bij het debat zelf zal de ob-
struoti© niet van do Regeering, niet van do
rechterzij, niet van de liberalen, maar eenig
lijk van de socaal-democraten komen, hoog
stens door een enkele radicaal bijgestaan.
En eiken dag, dat deze heeren de debatten
rekken, zullen do miliciens weer een dag
langer in do kazerne moeten blijven.
Want wat or ook gebeure, niet voor dat
de wetten in het Staatsblad staan, mag het
land weerloos worden.
De Regeering zou abdiceeren, zoo ze, zoo-
Lang het gevaar ©ven ernstig dreigen blijft,
hot Oomité van Verweer als uit-noodigde om
zijn slag te slaan.
Misdadiger of krankzinnige.
Het is niet zeldzaam, schrijft het Week
blad van het Rechtdat een verdediger do
aandacht van do Rechtbank vraagt voor den
twijfclaclitigen psj'chischen toestand van een
beklaagde en aandringt op een deskundig
onderzoek; het is wel zeldzaam, dat een be
klaagde zelf dit door zij-' verdediger gedane
verzoek nader komt versterken cn den rech
ter komt verklaren, dat zijn plaats niet is
in de gevangenis, maar in een krankzirni-
gongesticht.
Aldus deed dezer dagen voor do Araster-
damscho Rechtbank de onder den bijnaam
van den „Haarlemschen I rans" zoo onge
lukkig bekende Frans Rosier, nu na zeer
onlangs tot twaalf jaar gevangenisstraf te
zijn veroordeeld, opniouw terechtgesteld we
gens diefstal en poging tot moord. Hij gaf
aan den rechter een schets van zijn eigon
leven, teekendo zichzelf als een weerbar
stige, ruwe en wreedo natuur sinds den eer
sten tijd zijner jeugd, gewaagde van de aan
vallen van woede, waartoe zijn verblijf in
de gevangenis hem voerde en die hem her
haaldelijk strenge disciplinaire bestraffin
gen bezorgden, en eindigde zijn verhaal met
de straks reeds vermelde conclusie.
Wat de rechter zal rtwoorden op zijn
verzoek en op dat van zijn verdediger, we
ten wij natuurlijk niet en wij zullen het
niet wagen een oordeel uit te spreken ovor
do vraag, of Rosier naar de bepalingen van
ons recht en do uitkomsten der psychia
trische wetenschap zal moeten worden be
schouwd als toerekenbaar of ontoereken
baar. Maar wel durven wij, ook op grond
van hetgeen van Rosier bekend is en van
hetgeen wij van andere zijdo omtrent zijn
gedrag in do gevangenis vernamen,do aan
dacht inroepen voor de vraag, of voor een
individu als hij onze strafgevangenissen
do geschikte bewaarplaats kunnen heeten.
Krankzinnig of toerekenbaar, Rosier, blijft
een sociaal hoogst gevaarlijk individu, tegen
wiens aanvallen de maatschappij voor zoo
lang mogelijkcn tijtl behoort te word n be
veiligd. Zijn plaats is echter niet in onze
gevangenissenhet daar gedurende vijf ja
ren toegepaste celstelsel is voor hem onge-
„Hè?" vraagt Humphrey, „sprak u over
my, papa? Ik wist het heusch niet. Wat
zei je daar, Miles?"
„Het was ovor den spiegel, Humphrey;
ik zeide, dat wy zoo graag zouden zien,
wat papa doet in Londen."
„Hó ja, wat zou da£ leuk zijnl" riep
Humphrey i 't, dio de zaak uit een heel an
der oogpunt beschouwde als zijn broertje;
„verbeeld jo, Miles, we zouden hem in zijn
club kunnen zien, of in zijn rijtuigof we
zouden kunnen zion hoe hij een rede houdt
in het Parlement, nietwaar, papa, mot de
eene hand vooruit gestoken en in de andere
een groot vel papier, net als het beeld van
meneer Pitt iri de vestibule, nietwaar, papa?"
Sir Everard lachte.
„Niet zoo heel erg dikwijls, denk ik."
„Hoe zouden we u dan zien, papa?"
„Ik bon bang, dat, als jelui laat in den
avond in Jen spiegel keokt, je mij zoo zoudt
vinden," antwoordde hij, de armen vou
wend en do oogen sluitend.
„Wat, in slaap?" riepen de beide kindo
ren in de grootste verwondering uit.
„Zeker, waarom niet?"
„Maar wordt de Koningin 1) dan niet
verschrikkelijk boos op u, papa?" vroeg
Miles wel wat benauwd.
„De Koningin slaapt gewoonlijk ook op
dien tijd."
„Wat? In het Parlement?"
„Weineen, in een van haar paleizen."
„Maar zij slaapt toch niet altijd 's avonds
laat, Milee," zeide Humphrey wijs, „soms
zit ze nog erg laat op en geeft een bal. Dat
heb ik op een plaat gezien in het oude pren
tenboek beneden."
Het was oog ia den tgd van Koningin Victoria
schikt en waardeloos, een nutteloozo en
w re ede wijze van bewaring. Ook het krank
zinnigengesticht schijnt weinig geechiH om
aan dergelijko misdadige ïsjiaturen gastvrij
heid te verleenen. Daarom dringen indivi
duen als hij, in ons land gelukkig gering in
aantal, maar blijkens de laatstelijk in Am
sterdam gevoerde strafprocessen toch nog
talrijk genoeg, het probleim naar den voor
grond: Wat te doen met ben, die, op do
grenslijn tusschen toerekenbaarheid en on
toerekenbaarheid geplaatst, door geen ge
vangenis zijn af te schrikken, door geen cel
zijn to verbeteren, maar die door aange
boren of verworven aanleg of door welke
omstandigheden dan ook, in voortdurende
vijandschap leven met de maatschappij en
to haren koste, slechts van en om de mis
daad schijnen te bestaan?
Zeker is het, dat in ons strafstelsel het
probleem niet is opgelost, dat or zelfs niet
aan ia gedacht.
De Christen-Democraat schrijft:
Weo over de genisten in ons maatschap
pelijk Sion, dio den dag des oordeels vorre
stellen, en zioh inbeelden, dat als de vloed
straks opkomt, do welgevulde patroontasoh
het gereede middel zal blijken om do bedreig
de dijken van gezag on ordo to kisten.
Deze merkwaardige dagtekst vonden we op
dr. A. Kuyper's Scheurkalender.
We bevelen dit ernstig woord aan tot
overweging aan de talrijke ongeloovige geld
mannen, die in deze dagen van beroering
heil zoeken bij de welgevulde pa
troontasoh, en dio, o, schande, in hun
zondig bedoelen worden bijgestaan door lei
ders der Christelijko arbeidersbeweging.
Wee, woo over hen, zoo schrijft dr. Kuy-
per!
Wij hopen zèèr, dat ook Zijne Exc. niet
zal vergeten hebben, dit zijn motto to lozen
cn te herlezen.
Het weekblad Avicultura plaatste de vol
gende advertentie:
„Gevraagd: Vinken, putters, keepen,
barmsijsjes, goudvinken, van icdor duizond
per week.
„Brieven met offert© koopmansprijs.
Adres: Floralia, Assen."
Deze advertentie doet het Utrechtsch Dag
blad schrijven
Duizend goudvinken, duizend barmsijsjes,
duizend keepen, duizend puttere, duizend
vinken iedere week, dat is het, wat men
zich niet ontziet openlijk in een Ncdor-
landsch blad te vragen.
Met wolk doel? Verspreiding levend om
in kooitjes in het klein te worden verkocht?
Duizond van ieder per wook?
Of dood, vijf duizend nuttige vogels iede
re week, voor een oogcnblikkelijk gebruik
aan de tafels van domme cn wreedaardige
lekkerbekken
Misschien naar Rusland, waar tegenwoor
dig hot eten van mussohon en andere vink-
achtigen fringillac mode schijnt te
zijn?
Weet gij wat het- zoggen wil, waard© le
zer, iodcro week vijf duizend vogeltjes, dio
met hun sierlijko kleuren en hun vroolijk go-
zang onze velden cn tuin bevolken, onttrok
ken aan hun natuurlijke bestemming?
Dat wil zeggen, dat over eenigen tijd
geen zangvogel meer iu ons land
to bekennen is!
Terwijl vroeger het gekweel on het gekwet
ter in do natuur een lust was om te kooren,
thans op menige plek in ons land al
reeds doodsche stilte kwikstaartje, mee-
zen, is het geen zeldzaamheid, als men ze
nog to zien krijgt? Thans wacht ditzelfde
lot ook onzen sierlijken vinken, met hun def
tig kopje en hun roode borst,
En torwijl insecten ongehinderd kaalvre
ten wat zij kunnen vindon, hoe recht alom on
verschillig zwijgen in do natuur, wier vo
gelenwereld is uitgemoord.
Memorie van Toeliohting.
Bij do Tweede Kamer zijn ingekomen tweo
wetsontwerpen
lo. tot verlenging en wijziging van het
Het bock in quaestie i'rocg den datum
van 1710; het plaatje, dat Humphrey be
doelde, stolde koningin Anna voor. Maar
dat was allemaal voor hom hetzelfde.
„Gaat u wel eens naar zulk een bal van
de Koningin, papa?" vroeg Miles,
„Zeker, lieve jongen, daar ben ik wel
eens geweest."
„Papa is nu te oud voor bals, is 'tniet,
papa?" vroeg Humphrey.
„Ja, mijn tijd om to dansen i6 voorbij,"
antwoordde sir Everard verstrooid. Hij
dacht er aan, welk een bekoorlijke verschij
ning zijn vrouw was geweest op het laatste
hofbal, waaraan zij met hem had deelgeno
men.
„Dansen ze dan ook: Up tho middle and
down ag in, papa?"
„Weineen," antwoorddo sir Everard,
„meestal walsen en quadrilles."
„Toen was u zeker nog heel jong, papa?"
vroeg Humphrey.
„Maar mijn hemel, hoe oud denken jelui
wel, dat ik ben
De kinderen hadden zelfs niet het vaag
ste denkbeeld van den leeftijd huns vaders;
hun gissingon varieerden tusschen 40 en 90
jaar.
„Gaat u vanavond nog wandelen, papa?"
vroeg Humphrey plotseling.
„Hot is nog wel wat warm, vindt je ook
niet? Maar als het je hier binnen verveelt,
kun je in den tuin gaan spelen, dan kom
ik je over een uur wol halen."
„We zouden naar het dorp kunnen gaan,
vindt u ook niet, papa? Dan kan ik mijn
geld opmaken. Dyson heeft nu zijn trom
pet beet, ik behoef dus nu niet meer te
sparen."
„Best, waar kan ik je vinden!"
aan do Ncderlandsche Bank verleende oc
trooi, en
2o. tot intrekking van de muntbiljetten.
Hot tijdperk, waarover do Ncderlandsche
Bank bij de wet van 7 Augustus 1838
(„Staatsblad" No. 122) gerechtigd is om als
oirculatiebank werkzaam te zijn, verstrijkt
naar de Minister van Financiën in zijn
memorie van toelichting mededeelt den
31ston Maart Ï904. Hot tweede lid van art.
1 dier wet bepaalt, dat dat tijdperk geacht
wordt telkens opnieuw met tien jaar vor-
lengd to zijn, tenzij door de Kroon of door
do Bank ten minste tweo jaar vóór hot
eindo van het loopendo tijdperk van onge
neigdheid tot dio verlenging zij blijk gege
ven. Met gebruikmaking van deze laatste
bepaling is bij koninklijk besluit van 16 No
vember 1901 („Staatsblad" No. 221) het oc
trooi opgezegd.
Deze opzegging beoogde echter niet, an
do Ncderlandsche Bank het recht om als
circulatiebank werkzaam lo zijn na het ver
strijken van den loopenden termijn te ont-
ncmon. Integendeel; van den aanvang af
koesterde do minister do hoop, dat ander
maal tusschen de Regeering en de directie
der Bank overeenstemming zou mogelijk
blijken omtrent do voorwaarden waarop een
nieuw octrooi zou kunnen worden verleend
en aanvaard. Al scheen wijziging der BRnk-
wet op enkelo punten noodzakelijk, zoo werd
toch uitgegaan van do overtuiging, dat be
stendiging van het stelsel, waarbij ons land
zich nu bijna 9o jaren goed hcoft bevonden,
hoogst wenschelijk is te achten.
Op grond van hetgeen de Bank heeft ver
richt, is de minister overtuigd, dat de prac-
tijk onzer Bonkwot ook in het jongst ver
streken tijdperk barer working, deugdelijk
is gebleken, en dat 's lands belang het bost
gediend is, door dio wet in hoofdza k on
gewijzigd to bestendigen. In deze overtui
ging wordt hij gesterkt door hetgeen thans,
in tegenstelling met de jaren vóór 1863 on
vóór 1888, viel waar te nemen. Het is zekot
niet aan toeval toe to schrijven, d .t sedert
de wet vnn 1888 de bnnkquaostio noch in of
fieieele stukken noch in boeken of tijd
schriften meer ter sprake kwam. Do Bank*
wet van 1863 heeft het „Staatsblad" niet be
reikt dan na levondigen strijd over het be
ginsel dat daaraan behoordo te worden ten
grondslag gelegd, een strijd waaraan uit-
ncmendo mannen van beide zijden deelna
men. Eenigo jaren voordat het in 1863 ver
leende 25-jarig octrooi voretreken was, za
gen anderma 1 verschil lende geschriften,
waarbij wijzigingen in de toen geldende
wetgeving werden bepleit, het licht. Maar
sedert de wot van 1888 hoort men niet meer
over dit onderwerp. Critiek op de bcginsc-
lon van ons bankwezen worden niet meer
vernomon. Had niet de V creenigmg voor de
Staathuishoudkunde en de Statistiek, teil
oinde een wetenschappelijke behandeling
van het vraagstuk uit te lokkeu, dit voor
haar jaarlijkscho vergadering in 1902 nan
de ordo gesteld, zoo zou het waarschijnlijk
geheel zijn blijven rusten.
Naar aanleiding van C voor die vergade
ring uitgebracht© pracadviezon, zegt de mi
nister van oordeel te zijn, dat de voorstan
ders van do oprichting eener Staatsbank
tot dusver in gebreke zijn gel'-ven aan te
toonon, dat do vele en gewichtige met heel
het ooonomisch loven der natie nauw ver
bonden bclnngen, dio oen centrale oircula
tiebank heeft te behartigen, in ons land door
een Staatsbank beter souden gediend zijn
dan zulks thans door do Nederlandselio
Bank geschiedt. Nederland is in het bezit
van een circulatiebank, wier biljetten zoo
binnen als buiten zijn grenzen onbepaald
vertrouwen genieten, die aan handel en ver
keer goedkoop cn gemakkelijk krediet weet
te verschaffen, die tijden van crisis glans
rijk heeft doorstaan on dio door haar wijs
beleid aan ons muntwezen onschatbare
diensten bewijst. Mot een stelsel dat gedu
rende zijn langdurigo werking zoo gocdo
vruchten afwerpt, mag niet worden gebro
ken dan om overwegende redenen van alge
meen belang: on stellig niet om thcorctischo
voorkeur aan eenig ander stelsel toegekend,
of in de onzekere hoop, mettertijd een iets
grootor geldelijk voordcel voor do schatkist
te zullen verworven.
Do wijzigingen in de geldende Bankwct,
„Ik ga mijn kraai eten geven, of in mijn
tuintje werken; of misschien (hij dacht een
oogenblik n misschien zit ik in den ap
pelboom. Maar als u uiij daar nergens
vindt, kijk u dan maar in het kippenhok;
misschien bon ik dan net aan het zoeken,
of er ook een ei is voor Miles."
„Maar is het kippenhok dan niet ge
sloten?"
„O ja, maar dat doet er niet too. Ik
wring mij altijd door het deurtje, waar do
kippen doorgaan; dat is net groot genoeg."
„Maar donk je dan, dat ik dat ook zal
gaan doen?"
Het denkbeeld, zyn vader op den grond
te zien liggen, trachtend zyn brood lichaam
door de nauwe oponing te worstelen, vond
Humphrey allerkosteiykst, en hy barstte los
In een onbedaariyke lachbui.
„Wat zou dat een pret zynl" riep hy uit;
„u zoudt In hot middon biyven steken en or
niet weer uit kunnen komen. Wat zoudt u
8chreeuwonl"
En Humphrey rolde over den grond van
het lachènen ook Miles lachte net zoolang,
dat hy niet meer kon van het hoesten, wat
sir Everard noodzaakte, den wilden jongen
weg te sturen.
Toen sir Everard Humphrey een uur later
In den tuin vond, stond hy geheel in go-
dachten te staren naar de oude, lammo kraal,
die kreupel op en neer sprong.
(Wordt vervolgd.)