Offieieele Kennisgeving. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. He( octrooi der iïederlaodselic Bank. Anno 1903 Burgemeester en Wethoaders van Leiden; Gezien artikel 17 der verordening van den Oden Juli 1699 (Gemeenteblad No. 15); Brengen ter kennie van belanghebbenden, dat to beginnen met Maandag 6 April a. 8. igeschouwd zullen worden de openbare wegeD, •lanen, paden, straten, kaden, pleinen, holjes, 'stegen, sloppen of poorten en gangen, benevens 'de daarin gelegen of daartoe behoorende kunstwerken alsmede de wateriDgen en slooten ,'en de daartoe behoorende sluizen, duikers, jbuizen en dergelijke werken, een en ander 'voor zoover zy bijzonder eigendom zyn. Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE RIDDER, Burgemeester. VAN HEYST, Secretaris. Leiden, 27 Maart 1903. Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gezien het adres van de Gkbrs. P. en J. VAN ULDEN, houdende verzoek om ver gunning tot het houden en mesten van varkens op het perceel Hooge Rljndjjk Sectie M No. 981; Gelet op Art. 152 der Algemeeno Politie verordening van 6 November 1879; Geven bij d«ze kennis aan belanghebbenden dat op Donuordag 9 April aanst. 's voor- middags te elf uren, op het Raadhuis, gelegen heid zal worden gegeven om bezwaren togen dat verzoek In te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE RIDDER, Burgeraeeeter. VAN HEYST, Secretaris. Leiden, 3 April 1903. In hot Sociaal Weekblad schrijft do heer 'A- K. onder bot hoofd: „Een zonder ling eaamgesbolde oommissie" het volgende: Verloden week is een Staatscommissie be- Inoomd met de opdracht, „voorsbellen aan do Regeering voor be bereidon bob reorgani satie van het lager, middelbaar en hooger onderwijs, voor zoover deee tot een betere •ineenschakoling van de onderscheiden dee- len van hot onderwijs noodig zal blijken". Het instellen dier commissie is geen ver. róssing geweest; want- reeds lang te voren was het aangekondigd. Wél eohber moeten velen met mij zijn verrast door haar samen stelling. Op de bekwaamheid van de mannen, idic do commissie vormen, wensch ik niets af to dingen. Integendeel zou ik, indien het oilcan om quaestiën van hooger onderwijs te doem ware, gaarne betuigen, dat de Rc- georing gelukkig was geweest in haar keu zen. Thans daarentegen, nu het geldt „een betere ineensch akeAi ng Van de ondersohei- dan deelen van het onderwijs", maak ik ihaar eon grief, een ernstige grief, van de eenzijdigheid der keuzen, die zij heeft ge daan. Op een enkele uitzondering nn, waarbij politieke overwegingen den door slag schijnen to hebben gegeven, zijn hot uitsluitend hoogleoraron en oud-hoogleera- cncn. Geen enkele, clie tot de mannen van gezag op heb gebied van het lager of mid delbaar onderwijs beboeren. Moet dit niet •verbazing wokken? En afgekeurd worden tevens? Hot is waar, dat „door de commissie to barer voorlichting ten aanzien van ido verschillende deelen van het onderwijs Bub-oommissiën (mogen) worden ingesteld, on daarin personen worden benoemd buiten haar loden". Maar terwijl hierin de erken ning ligt opgesloten, dat de commissie zelve niet genoegzaam vorstand heeft van dingen, liggend binnen de haar opgedragen taak, lette men or op, dat niettemin zii met voor stellen komen moet. Ik vraag: Waar is de waarborg, dat zij bij haar voorstellen steeds zich laten leiden door de „voorlichting" van hen, dio er wél verstand van hebben? Ik vraag anderzijds: Gesteld, dat zij het Bteeds zal doen, waarvoor clan toch uitge sloten degenen, op wier kompas zij zeilen moot? Het geval herinnert aan „den goeden 'ouden tijd", toen wij, schoolopzieners, had den uit to maken, aan wie bevoegdheid sdi_ Zoader loader. 24) Zekeren avond had by een mooi sprookje •uitgekozon, waarin de kinderen geheel en al .opgingen. Het was over een wonderspiegel, idie de macht bad aan zijn eigenaar alles te (toonon, wat zijn afwezige vrienden deden op .bet oogenblik, dat hy er in keek. ,01 wat zou ik graag zoo'n spiegel willen heb- benl" zuchtte Humphrey met een ernstig gezicht. „En ik ook 1" praatte Miles hem ge trouw na. i „Zoo?" vroeg sir Everard, „en wat zou je 'daar dan mee willen doen?" Humphrey antwoordde niet; hij was in diepe gedachten verzonken cm staarde ver strooid uit het venster. „Wien zou jij er in willen zien, mijn kleine mail vroeg air Everard aan Miles. „Ik zou tien, of ik u er ook in vond, papa." „Maar ik ben booh hier, mijn lieveling." „Niet altijd," antwoordde Miles, terwijl hij vleiend zijn handje in de hand van sir 'Everard legde; „als u in Londen is, dan eou ik kunnen zien, wat u daar doet." Door dergelijke uitingen van zijn aanhan kelijk karakter had het innemende kind zich onwetend in hot hart zijns vaders zulk een eerste en voornaamste plaats veroverd. „Dus je zoudt me altijd willen zien, als ik er niet bent Mis je me dan zoo, als ik er niet ben?" vroog hij, terwijl hij den kleine op beido wangen kuste. „O papa, zooveel, dat ik het u niet kan ploma's voor het lager onderwijs zouden worden uitgereikt, en de deskundigen, die feitelijk de examens afnamen, ons slechte „voorliahfcten" met hun advies. Toen moes ten wij zalfB zóó wijsneuzig zijn, dat wij ons een beslissende meening aanmatigden over bet al of niet verleenen van akten voor vrouwelijke handwerken. Weinig minder groot is de wijsneuzigheid, welke hier aan die hooggeleerde he eren wordt opgelegd. Men zegt, dat dezen, ten 6lotte slechts te zorgen hebben voor do noodigo eenheid in hot geheel dor voorstellen. Doch torwijl dit op zichzelf reeds onjuist 's, springt het in hot oog, dat daarvoor een voorzitter als de heer Wolbjer (én wegens zijn verleden èn wegens zijn persoonlijkheid) zal kunnen wa. kon, maar in allen gevallo niet een com missie als zoodanig noodig of zelfs maar doelmatig is. Men zegt ook, dat andere do oommissio te talrijk zou zijn geworden on te langzaam zou hebben gewerkt. Alsof dat niet te voor komen ware geweest; hetzij door haarzdvo in sub-oommissiën te splitsen, hetzij door twee commission te vormen, de een voor de inecnschakeling van het lager on het mid delbaar, de andere voor die van het middel baar en hefc hooger onderwijs. De waarheid schijnt mij to zijn, dat het, zooals de commissie nu is, luk raak en meer geluk dan wijsheid wezen zal, indien haar arbeid beantwoordt aan do verwachting, welko de Regeering er van koestert. De Standaard zegt, dat het niet valt tegen te spreken, dat er min of meer kalmte in do geoston terugkeert en dat de spanning in clo gemoederen gaandeweg iets vermin derd ia Tooh kan niet ernstig genoeg worden ge waarschuwd tegen de valscho gerust heid, die in b re oden kring op grond van eon en ander de overhand dreigt te krijgen. Doge, stoere burgermoed heeft dat eigen aardige, dat hij gelijkmatig blijft bij het tij delijk op- cn nedergaan van den gevaarlij ken stroom. De zwakmoedigen daarentegen, zwakraoedig, omdat zo zeiven tot handelen niet in staat zijn, worden bij het eerste opko men van het gevaar bleek van 6clirik, en zet ten in paniek hun alarmkreet half gillend in, maar om oven spoedig daarna, als ze merken, dat er geen brand is, die uitsloeg, do paniek, die ze zeiven hielpen opkomen, in do oppervlakkigheid eener o, zoo lieve sen timentaliteit te sussen. Toen Louwmaand mot Sprokkelmaand wisselde, angst en benauwdheid, cn een af geven op die laffe, werkeloozo Regeering, dio hun dien schok voor hun zenuwen niet had weten te besparen. Maar nauwelijks kwam Lentemaand, of de eerste zcnuwochtigheid was bedaard, de schrik voor de staking was er uit, en toen deed men zich te goed aan lieve sentimenta liteit voor die kostelijke op staking beluste workliedennaui het op voor hun vermeende rechtenen toornde tegen een Kabinet, dat niet aanstonds voor elk ingebeeld stakings recht uit den weg trad. Ook die govoelsaandoening begint nu weer to bedarenon zoo komt er nu een nieuwo strooming op, die roept, dat vóór alle din gen de lichtingen naar huis moeten. Alles ia immers bedaard !*Van gevaar voor de publie ke orde is geen sprake meer. Maant niet Troelstra zelf tot kalmberusten? Neen, dat nog wel niet, maar dan tooh tot zich kalm aanstellen. Het blad waarsohuwt ten ernstigste tegen de gewekte valsche gerustheid. Waarom Omdat het Comité van Verweer zich niet ontbindt. Omdat in dat Comité van Verweer do geest der Anarchisten bovendrijft. Omdat dat Comité van Verweer staande houdt, 90,000 werklieden met één signaal op te kun nen oommandeeron. Omdat de aangesloten werklieden als echte Bondkoelies zioh blinde lings aan dit Comité van Verweer onderwer pen. Omdat dit Comité van Verweer, wel verre van stil te zitten, zijn revolutionaire actio tegen do wettige. Regeering van het land rusteloos voortzet. Omdat de Vrije So cialist oproer blijft prediken. En omdat zelfs een man als Pannekook, Troelstra, in zijn eigen blad heftig over zijn lafheid ka pittelt. zeggen. Ik wou, dat u nooit wegging. Hum phrey, missen wij papa niet verschrikkelijk als hij weg is, en zouden we niet willen, dat hij altijd bij ons bleef?" Sir Everard zag naar zijn anderen jon gen; hij hoopte, hem hetzelfde te zullen hoe ren zeggen als zijn kleine broertje; maar Humphrey staarde nog altijd in de sohemer- blauwe lucht, met liet hoofd half afgewend, zoodat zijn vader zijn gezicht niet kon zien; en hij lette niet op hetgeen gesproken werd. „Waarover zou hij denken?" fluisterde sir Everard tot Miles. „Ik weet het niet," antwoordde Miles zachtjes, „misschien aan den spiegel, dien hy zoo graag hebben wil." Waar de knaap niet. zooveel verlangen in den vèrstarenden blik aan dacht, moet zeker iets zyn geweest, dat hy wel wist toch nooit te kunnen bereiken; want in elk van de diepe, donkere oogen schitterde spoedig een groote traan. „Wacht u een oogenblik," fluisterde kleine Miles heel gewichtig zyn vader in het oor, „hy zal zeggen hoe wy u missen, als hy klaar is met d6nken; heel dikwyis antwoordt hy niet op wat ik vraag, als hy denken moet, totdat hy heeleroaal klaar is." Terwyi de tranen nog staan in zyn oogen, schitteren deze plotseling van verrassing een opgetogen uitdrukking vliegt over het droevige pelnsgezichtje, en Humphrey Bpringt naar het venster met den wilden uitroep: „Een havik, een eehte havik, kyk eens! Hy zit een musch achterna, dadeiyk zal by het beestje hebben I" Sir Everard, geheel ontnuchterd, trekt Miles dichter tot zich. „Hy denkt niet aan ons, sou hy wel, lieveling Er is daarom geen sprak© van, dat hot ge vaar geweken zou zijn. Het houdt in het verborgene aan, even be denkelijk als in do eerste dagen van Fe bruari. De overmoed in do kringen, waar het ge vaar schuilt, klimt zelfs juist doordat men ontwaart, hoe valsche gerustheid de burge rij in Blaap dreigt te wiegen. Nu nog dit ééne: De lichtingen naar liuial en opeens zou do vlam van het oproer weer laaie uitslaan 1 Men bedwingt zich ^voorshands, zegt De Standaard, om to zien, of men, door zich stil to houden, de lichtingen niet naar huis kan krijgen, maar met hot vast besluit, om, als ze maar eerst naar huis zijn, onmiddel lijk loe to trekken. Zij hoopt daarom, dat do Regeering stand zal houden en de zaak van het land niet door sentimentalitei too ver wegingen prijs zal geven. Dat de lichtingen onder de wapenen moe ten blijven, is voor de miliciens, dien het treft, ee»n geduchte misrekening, maar dien tegenvaller hebben ze eeniglijk en uitsluitend te wijten aan de heeren Oudegeest o. a, aan het Comité van Verweer, aan de hinderlijke obstructie», en aan clo valsche sentimentali teit der impressionisten in de liberale pers. Bij de debatten in do Kamer kon men het weer net zoo zien. Niet do rechterzijde, neen, do sooiaal-de- mocraten pleitten voor uitstel tot na Pa- scherp. En ook bij het debat zelf zal de ob- struoti© niet van do Regeering, niet van do rechterzij, niet van de liberalen, maar eenig lijk van de socaal-democraten komen, hoog stens door een enkele radicaal bijgestaan. En eiken dag, dat deze heeren de debatten rekken, zullen do miliciens weer een dag langer in do kazerne moeten blijven. Want wat or ook gebeure, niet voor dat de wetten in het Staatsblad staan, mag het land weerloos worden. De Regeering zou abdiceeren, zoo ze, zoo- Lang het gevaar ©ven ernstig dreigen blijft, hot Oomité van Verweer als uit-noodigde om zijn slag te slaan. Misdadiger of krankzinnige. Het is niet zeldzaam, schrijft het Week blad van het Rechtdat een verdediger do aandacht van do Rechtbank vraagt voor den twijfclaclitigen psj'chischen toestand van een beklaagde en aandringt op een deskundig onderzoek; het is wel zeldzaam, dat een be klaagde zelf dit door zij-' verdediger gedane verzoek nader komt versterken cn den rech ter komt verklaren, dat zijn plaats niet is in de gevangenis, maar in een krankzirni- gongesticht. Aldus deed dezer dagen voor do Araster- damscho Rechtbank de onder den bijnaam van den „Haarlemschen I rans" zoo onge lukkig bekende Frans Rosier, nu na zeer onlangs tot twaalf jaar gevangenisstraf te zijn veroordeeld, opniouw terechtgesteld we gens diefstal en poging tot moord. Hij gaf aan den rechter een schets van zijn eigon leven, teekendo zichzelf als een weerbar stige, ruwe en wreedo natuur sinds den eer sten tijd zijner jeugd, gewaagde van de aan vallen van woede, waartoe zijn verblijf in de gevangenis hem voerde en die hem her haaldelijk strenge disciplinaire bestraffin gen bezorgden, en eindigde zijn verhaal met de straks reeds vermelde conclusie. Wat de rechter zal rtwoorden op zijn verzoek en op dat van zijn verdediger, we ten wij natuurlijk niet en wij zullen het niet wagen een oordeel uit te spreken ovor do vraag, of Rosier naar de bepalingen van ons recht en do uitkomsten der psychia trische wetenschap zal moeten worden be schouwd als toerekenbaar of ontoereken baar. Maar wel durven wij, ook op grond van hetgeen van Rosier bekend is en van hetgeen wij van andere zijdo omtrent zijn gedrag in do gevangenis vernamen,do aan dacht inroepen voor de vraag, of voor een individu als hij onze strafgevangenissen do geschikte bewaarplaats kunnen heeten. Krankzinnig of toerekenbaar, Rosier, blijft een sociaal hoogst gevaarlijk individu, tegen wiens aanvallen de maatschappij voor zoo lang mogelijkcn tijtl behoort te word n be veiligd. Zijn plaats is echter niet in onze gevangenissenhet daar gedurende vijf ja ren toegepaste celstelsel is voor hem onge- „Hè?" vraagt Humphrey, „sprak u over my, papa? Ik wist het heusch niet. Wat zei je daar, Miles?" „Het was ovor den spiegel, Humphrey; ik zeide, dat wy zoo graag zouden zien, wat papa doet in Londen." „Hó ja, wat zou da£ leuk zijnl" riep Humphrey i 't, dio de zaak uit een heel an der oogpunt beschouwde als zijn broertje; „verbeeld jo, Miles, we zouden hem in zijn club kunnen zien, of in zijn rijtuigof we zouden kunnen zion hoe hij een rede houdt in het Parlement, nietwaar, papa, mot de eene hand vooruit gestoken en in de andere een groot vel papier, net als het beeld van meneer Pitt iri de vestibule, nietwaar, papa?" Sir Everard lachte. „Niet zoo heel erg dikwijls, denk ik." „Hoe zouden we u dan zien, papa?" „Ik bon bang, dat, als jelui laat in den avond in Jen spiegel keokt, je mij zoo zoudt vinden," antwoordde hij, de armen vou wend en do oogen sluitend. „Wat, in slaap?" riepen de beide kindo ren in de grootste verwondering uit. „Zeker, waarom niet?" „Maar wordt de Koningin 1) dan niet verschrikkelijk boos op u, papa?" vroeg Miles wel wat benauwd. „De Koningin slaapt gewoonlijk ook op dien tijd." „Wat? In het Parlement?" „Weineen, in een van haar paleizen." „Maar zij slaapt toch niet altijd 's avonds laat, Milee," zeide Humphrey wijs, „soms zit ze nog erg laat op en geeft een bal. Dat heb ik op een plaat gezien in het oude pren tenboek beneden." Het was oog ia den tgd van Koningin Victoria schikt en waardeloos, een nutteloozo en w re ede wijze van bewaring. Ook het krank zinnigengesticht schijnt weinig geechiH om aan dergelijko misdadige ïsjiaturen gastvrij heid te verleenen. Daarom dringen indivi duen als hij, in ons land gelukkig gering in aantal, maar blijkens de laatstelijk in Am sterdam gevoerde strafprocessen toch nog talrijk genoeg, het probleim naar den voor grond: Wat te doen met ben, die, op do grenslijn tusschen toerekenbaarheid en on toerekenbaarheid geplaatst, door geen ge vangenis zijn af te schrikken, door geen cel zijn to verbeteren, maar die door aange boren of verworven aanleg of door welke omstandigheden dan ook, in voortdurende vijandschap leven met de maatschappij en to haren koste, slechts van en om de mis daad schijnen te bestaan? Zeker is het, dat in ons strafstelsel het probleem niet is opgelost, dat or zelfs niet aan ia gedacht. De Christen-Democraat schrijft: Weo over de genisten in ons maatschap pelijk Sion, dio den dag des oordeels vorre stellen, en zioh inbeelden, dat als de vloed straks opkomt, do welgevulde patroontasoh het gereede middel zal blijken om do bedreig de dijken van gezag on ordo to kisten. Deze merkwaardige dagtekst vonden we op dr. A. Kuyper's Scheurkalender. We bevelen dit ernstig woord aan tot overweging aan de talrijke ongeloovige geld mannen, die in deze dagen van beroering heil zoeken bij de welgevulde pa troontasoh, en dio, o, schande, in hun zondig bedoelen worden bijgestaan door lei ders der Christelijko arbeidersbeweging. Wee, woo over hen, zoo schrijft dr. Kuy- per! Wij hopen zèèr, dat ook Zijne Exc. niet zal vergeten hebben, dit zijn motto to lozen cn te herlezen. Het weekblad Avicultura plaatste de vol gende advertentie: „Gevraagd: Vinken, putters, keepen, barmsijsjes, goudvinken, van icdor duizond per week. „Brieven met offert© koopmansprijs. Adres: Floralia, Assen." Deze advertentie doet het Utrechtsch Dag blad schrijven Duizend goudvinken, duizend barmsijsjes, duizend keepen, duizend puttere, duizend vinken iedere week, dat is het, wat men zich niet ontziet openlijk in een Ncdor- landsch blad te vragen. Met wolk doel? Verspreiding levend om in kooitjes in het klein te worden verkocht? Duizond van ieder per wook? Of dood, vijf duizend nuttige vogels iede re week, voor een oogcnblikkelijk gebruik aan de tafels van domme cn wreedaardige lekkerbekken Misschien naar Rusland, waar tegenwoor dig hot eten van mussohon en andere vink- achtigen fringillac mode schijnt te zijn? Weet gij wat het- zoggen wil, waard© le zer, iodcro week vijf duizend vogeltjes, dio met hun sierlijko kleuren en hun vroolijk go- zang onze velden cn tuin bevolken, onttrok ken aan hun natuurlijke bestemming? Dat wil zeggen, dat over eenigen tijd geen zangvogel meer iu ons land to bekennen is! Terwijl vroeger het gekweel on het gekwet ter in do natuur een lust was om te kooren, thans op menige plek in ons land al reeds doodsche stilte kwikstaartje, mee- zen, is het geen zeldzaamheid, als men ze nog to zien krijgt? Thans wacht ditzelfde lot ook onzen sierlijken vinken, met hun def tig kopje en hun roode borst, En torwijl insecten ongehinderd kaalvre ten wat zij kunnen vindon, hoe recht alom on verschillig zwijgen in do natuur, wier vo gelenwereld is uitgemoord. Memorie van Toeliohting. Bij do Tweede Kamer zijn ingekomen tweo wetsontwerpen lo. tot verlenging en wijziging van het Het bock in quaestie i'rocg den datum van 1710; het plaatje, dat Humphrey be doelde, stolde koningin Anna voor. Maar dat was allemaal voor hom hetzelfde. „Gaat u wel eens naar zulk een bal van de Koningin, papa?" vroeg Miles, „Zeker, lieve jongen, daar ben ik wel eens geweest." „Papa is nu te oud voor bals, is 'tniet, papa?" vroeg Humphrey. „Ja, mijn tijd om to dansen i6 voorbij," antwoordde sir Everard verstrooid. Hij dacht er aan, welk een bekoorlijke verschij ning zijn vrouw was geweest op het laatste hofbal, waaraan zij met hem had deelgeno men. „Dansen ze dan ook: Up tho middle and down ag in, papa?" „Weineen," antwoorddo sir Everard, „meestal walsen en quadrilles." „Toen was u zeker nog heel jong, papa?" vroeg Humphrey. „Maar mijn hemel, hoe oud denken jelui wel, dat ik ben De kinderen hadden zelfs niet het vaag ste denkbeeld van den leeftijd huns vaders; hun gissingon varieerden tusschen 40 en 90 jaar. „Gaat u vanavond nog wandelen, papa?" vroeg Humphrey plotseling. „Hot is nog wel wat warm, vindt je ook niet? Maar als het je hier binnen verveelt, kun je in den tuin gaan spelen, dan kom ik je over een uur wol halen." „We zouden naar het dorp kunnen gaan, vindt u ook niet, papa? Dan kan ik mijn geld opmaken. Dyson heeft nu zijn trom pet beet, ik behoef dus nu niet meer te sparen." „Best, waar kan ik je vinden!" aan do Ncderlandsche Bank verleende oc trooi, en 2o. tot intrekking van de muntbiljetten. Hot tijdperk, waarover do Ncderlandsche Bank bij de wet van 7 Augustus 1838 („Staatsblad" No. 122) gerechtigd is om als oirculatiebank werkzaam te zijn, verstrijkt naar de Minister van Financiën in zijn memorie van toelichting mededeelt den 31ston Maart Ï904. Hot tweede lid van art. 1 dier wet bepaalt, dat dat tijdperk geacht wordt telkens opnieuw met tien jaar vor- lengd to zijn, tenzij door de Kroon of door do Bank ten minste tweo jaar vóór hot eindo van het loopendo tijdperk van onge neigdheid tot dio verlenging zij blijk gege ven. Met gebruikmaking van deze laatste bepaling is bij koninklijk besluit van 16 No vember 1901 („Staatsblad" No. 221) het oc trooi opgezegd. Deze opzegging beoogde echter niet, an do Ncderlandsche Bank het recht om als circulatiebank werkzaam lo zijn na het ver strijken van den loopenden termijn te ont- ncmon. Integendeel; van den aanvang af koesterde do minister do hoop, dat ander maal tusschen de Regeering en de directie der Bank overeenstemming zou mogelijk blijken omtrent do voorwaarden waarop een nieuw octrooi zou kunnen worden verleend en aanvaard. Al scheen wijziging der BRnk- wet op enkelo punten noodzakelijk, zoo werd toch uitgegaan van do overtuiging, dat be stendiging van het stelsel, waarbij ons land zich nu bijna 9o jaren goed hcoft bevonden, hoogst wenschelijk is te achten. Op grond van hetgeen de Bank heeft ver richt, is de minister overtuigd, dat de prac- tijk onzer Bonkwot ook in het jongst ver streken tijdperk barer working, deugdelijk is gebleken, en dat 's lands belang het bost gediend is, door dio wet in hoofdza k on gewijzigd to bestendigen. In deze overtui ging wordt hij gesterkt door hetgeen thans, in tegenstelling met de jaren vóór 1863 on vóór 1888, viel waar te nemen. Het is zekot niet aan toeval toe to schrijven, d .t sedert de wet vnn 1888 de bnnkquaostio noch in of fieieele stukken noch in boeken of tijd schriften meer ter sprake kwam. Do Bank* wet van 1863 heeft het „Staatsblad" niet be reikt dan na levondigen strijd over het be ginsel dat daaraan behoordo te worden ten grondslag gelegd, een strijd waaraan uit- ncmendo mannen van beide zijden deelna men. Eenigo jaren voordat het in 1863 ver leende 25-jarig octrooi voretreken was, za gen anderma 1 verschil lende geschriften, waarbij wijzigingen in de toen geldende wetgeving werden bepleit, het licht. Maar sedert de wot van 1888 hoort men niet meer over dit onderwerp. Critiek op de bcginsc- lon van ons bankwezen worden niet meer vernomon. Had niet de V creenigmg voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek, teil oinde een wetenschappelijke behandeling van het vraagstuk uit te lokkeu, dit voor haar jaarlijkscho vergadering in 1902 nan de ordo gesteld, zoo zou het waarschijnlijk geheel zijn blijven rusten. Naar aanleiding van C voor die vergade ring uitgebracht© pracadviezon, zegt de mi nister van oordeel te zijn, dat de voorstan ders van do oprichting eener Staatsbank tot dusver in gebreke zijn gel'-ven aan te toonon, dat do vele en gewichtige met heel het ooonomisch loven der natie nauw ver bonden bclnngen, dio oen centrale oircula tiebank heeft te behartigen, in ons land door een Staatsbank beter souden gediend zijn dan zulks thans door do Nederlandselio Bank geschiedt. Nederland is in het bezit van een circulatiebank, wier biljetten zoo binnen als buiten zijn grenzen onbepaald vertrouwen genieten, die aan handel en ver keer goedkoop cn gemakkelijk krediet weet te verschaffen, die tijden van crisis glans rijk heeft doorstaan on dio door haar wijs beleid aan ons muntwezen onschatbare diensten bewijst. Mot een stelsel dat gedu rende zijn langdurigo werking zoo gocdo vruchten afwerpt, mag niet worden gebro ken dan om overwegende redenen van alge meen belang: on stellig niet om thcorctischo voorkeur aan eenig ander stelsel toegekend, of in de onzekere hoop, mettertijd een iets grootor geldelijk voordcel voor do schatkist te zullen verworven. Do wijzigingen in de geldende Bankwct, „Ik ga mijn kraai eten geven, of in mijn tuintje werken; of misschien (hij dacht een oogenblik n misschien zit ik in den ap pelboom. Maar als u uiij daar nergens vindt, kijk u dan maar in het kippenhok; misschien bon ik dan net aan het zoeken, of er ook een ei is voor Miles." „Maar is het kippenhok dan niet ge sloten?" „O ja, maar dat doet er niet too. Ik wring mij altijd door het deurtje, waar do kippen doorgaan; dat is net groot genoeg." „Maar donk je dan, dat ik dat ook zal gaan doen?" Het denkbeeld, zyn vader op den grond te zien liggen, trachtend zyn brood lichaam door de nauwe oponing te worstelen, vond Humphrey allerkosteiykst, en hy barstte los In een onbedaariyke lachbui. „Wat zou dat een pret zynl" riep hy uit; „u zoudt In hot middon biyven steken en or niet weer uit kunnen komen. Wat zoudt u 8chreeuwonl" En Humphrey rolde over den grond van het lachènen ook Miles lachte net zoolang, dat hy niet meer kon van het hoesten, wat sir Everard noodzaakte, den wilden jongen weg te sturen. Toen sir Everard Humphrey een uur later In den tuin vond, stond hy geheel in go- dachten te staren naar de oude, lammo kraal, die kreupel op en neer sprong. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 5