Mijn vriend Hendrichs.
„Maar "Willem."
N=. 13202. Derde Blad. 7 Maart 1903.
Bij gelegenheid bracht ik voor eenige ja
ren een bezoek to Haarlem, en daar maakte
ik kennis met den jongen slager Hendrichs,
den vroolijksten pretmaker uit de heele
stad. Hij was verloofd met een „alleraar
digst klein ding", zooals hij placht te zeg
gen. Ik kreeg zijn verloofde echter niet tc
zien. Binnen korten tijd zou hij trouwen en
mij werd verzocht de huwelijksplechtigheid
bij to wonen. Maar ik moest naar het bui
tenland en kon onmogelijk aan zijn verzoek
voldoen. Toch moest ik beloven hem zoo
spoedig mogelijk in zijn eigen huis op tc
zoeken: ik gaf hem de hand daarop en ver
trok
Drie jaren verliepen, voordat ik weer te
Haarlem kwam. Ik wist niet, waar vriend
Hendrichs woonde; een kleine jon7en wees
me echter den weg. Het was een flinke
vleeschhouwerij. Hendrichs was echter niet
thuis, zijn vrouw ontving roe. Ik was wel
wat verrast, toen ik haar zag; zij was .heel
groot, grooter zelfs dan ik, en zoo krach
tig en dik als een slagersvrouw past. En
deze vrouw had Hendrichs eens „een aar
dig klein ding" genoemdHij had zeker
een heel bijzonder idee van aardige kleine
dingen! Hoe moest dan wel een vrouw or
uitzien, die bij groot noemde?
Ik deeddo mee, wie ik was, dat haar man
mijn vriend was, cn dat ik op mijn reis door
Nederland alleen te Haarlem was geko
men om mijn vriend Hendrichs op tc zoe
ken. Ja. dat speet haar zeer, maar haar
man was ongelukkig op reis en zou eerst
over drie dagen terugkomen.
„Hij reist zeker het land af om vee te
koopen V' vroeg ik.
Ik zat reeds heel gezellig in een Ameri-
kaanschen schommelstoel en het dienstmeis
je had me een glas bier gebracht. Mevrouw
Hendrichs was heel gastvrij van aarddat
merkte ik dadelijk.
„Neen, hij is niet het land in," zei ze
langzaam en aarzelend.
..Vader bromt!" klonk het plotseling bij
do deur en ik bemerkte daar een kleinen,
dikken jongen van een jaar of zes, die met
de beenen wijd van elkaar in de geopende
kamerdeur stond. Dat was de tweede ver
rassing. Hendrichs was eerst drie jaar ge
trouwd, en hij had nu al een jongen van izes
jaar! Ik oordeelde het echter beter de
vrouw daarover maar niet te ondervragen.
„Wat betcekent dat: Vader bromt?"
vroeg ik.
De vrouw lachte eventjes.
,,U weet het toch ook wel. hij heeft altijd
eon loose hand gehadals hij boos wordt,
slaat hij er dadelijk op los, cn als hij al de
geldboeten, die hij daardoor oploopt, zou
willen betalen, zouden we gauw arm zijn
daarom zit hij zijn straf uit. Vanmorgen
ging hij de doos in, hij moet drie dagen
brommen, en Donderdagmorgen komt hij
weer thuis."
Dat was de derde verrassing: Hendrichs
een losse hand! En ik had hem altijd voor
den goedhartigsten man op do beelc woreld
gehouden
Mevrouw was, zooals ik zei, zeer gastvrij,
ik werd dadelijk in de logeerkamer inge
kwartierd en de drie dagen, dat Hendrichs
„bromde", bleef ik in het huis van mijn
vriend. Ik had het uitstekend, werd ko
ninklijk onthaald en ging 's avonds met
mijn gastvrouw en den kleinen Herman
wandelen.
Donderdagmorgen ging ik op weg naar
de gevangenis om mijn vriend Hendrichs
af tc halen. Ik trof hem al heel spoedig aan.
Do vreugde van het weerzien was aan beide
kanten groot.
„Goeden dag, Hendrichs, beste vriend,"
begon ik. ,,Ik moet je wel de groeten bren
gen van je vrouw. Gedurende de drie da
gen, dat jij in de gevangenis zat, heb ik bij
jou gelogeerd."
Hendrichs trad verschrikt een stap terug.
„Ben je krankzinnig? Bij mij heb je hce-
lemaal niet gelogeerd, en ik ben nooit in de
gevangenis goweest. Maar dan moet je
bij den slager Hendricks geweest zijn (met
ck), een man, dien jo hcclemaal niet kent.
Keer gauw terug, hij slaat je dood, als hij
jo ontmoet. Zijn vrouw zal hem dadelijk
vertellen, dat je een lichtgrijze broek en
een grijzen hoed. draagt en dat je een zwar
ten knevel hebt. Kom met mij naar mijn
huis. Je moet een donkere broek en een
zwarten hoed van mij leenen en je knevel
afschoren, en dan zoo gauw mogelijk do
stad verlaten, als jc niet wilt, dat je armen
cn beenen gebroken worden.
Dc Hemel beware me: dat was nog de
ergste verrassing 1
Toen ik mij had verkleed en nu met een
zwarte broek en een zwanen hoed, cn zon
der knevel, op weg was naar het station,
zeide mijn vriend Hendrichs tot mij
,.Je zult zien, wc ontmoeten Hendricks
nog aan het station."
Nu en dan keerde hij zich om en eens
klaps zei hij:
.,Ja. daar komt hij aan. Wees nu heel
kalm
Ik kon niet nalaten naar den man om to
kijken. Ja, daar kwam een man aan, een
reus van een kerel; hij naderde met groote
schreden, hij droeg hooge laarzen aan de
voeten.
..Bonjour Aeüdricks," zei Hendrichs.
..Bonjour", antwoordde dc andere, „geen
tijd, geen t.'.'d, ik moet een brutaal mcnsch
wat op zijn kop geven."
Hij snelde verder, maar plotseling keerde
hij zich c i en hernam:
„Je zult het nooit gelooven, een spits-
boef, een bedrieger maakt gebruik van mijn
afwezigheid, om drie dagen op mijn kosten i
te leven, geeft zich voor mijn vriend uit, I
slaapt in mijn logeerkamer, eet aan mijn
tafel, rookt van mijn sigaren, gaat met mijn 1
vrouw en kind wandelenIk sla liern dood
als ik hem ontmoet."
..Zou je hem dan herkennen, als je hem
zag?"
..Ja, daar kun je op a*n lichtgrijze
broek. grijze bood, een zwarte knevel
Ik sla hem dood
Hendricks wildo verder gaan in storm
pas, maar Hendrichs hield hem terug.
„"Wacht even, we kunnen immers te
zamen gaan, ik breng een vriend naar het
station."
Hendricks, de reus, reikte mij de hand.
„Het is me aangenaam, kennis met n te
maken."
Zoo gingen wo met elkaar verder. Dat
vond ik nu niet zoo heel aangenaam en het
ergordo mij, dat mijn vriend Hondricha er
pleizier in had.
Toen wij aan hot station kwamen, begon
Hendricks te zoeken naar eon man met een
grijzen hoed en een zwarte snor. Een con
ducteur meende zoo een gezien te hebben,
hij zat waarschijnlijk al in den trein. Hen
dricks nam een plaatskaartje tot aan het
station Leiden en steeg met mij in een cou
pé. Toen dc trein te Loiden stilhield,
sprong hij uit den waggon, en loerde door
dc portieren van iederen waggon, zoolang
hij daarvoor den tijd had. Hij vond niet,
..hii„zocht^ kocht een kaartje tot Den
Haag en kwam weer bij mij zitten. Zoo deed
lii.j in Den Haag weer, tot wo oindelijk te
Rotterdam aankwamen. Daar bedacht hij,
dat de man met den grijzen hoed nog goed
cn wel in Haarlem kon wezen. Hij drukte
mij tot afscheid met kracht do hand, cn zei:
„U kunt er zeker van wezen, dat ik hem
nog zal vinden, en dan sla ik hem den kop
in. Als u eens weer in Haarlem komt, moet
u mij bezoeken, mijn naam is Hendricks,
met ck. Onze logeerkamer is steeds voor u
in orde."
Maar ik ben sedert niet weer in Haarlem
geweest, ik wacht liever tot slager Hen
dricks, met ck, een andere woonplaats
heeft gekozen.
{Een schets).
Eenigszins gebogen liep zij. En daardoor
leek zij kleiner dan zij was, want zij was
van meer dan middelmatige lengte, wat
nogal veel zegt voor een vrouw. Ik hield
niet veel van haar. Zij verkocht zoutevisch
en stokvisch. Geen van beide beviel mij.
Maar zindelijk was vrouw Jansen en fat
soenlijk ook, dat zei iedereenofschoon ik
met dat laatr.io woord destijds totaal over
hoop lag cn er tegenwoordig nog wel een»
mee in de war ben. Haar japon, haar
schort, haar witte Noordbrabantschc muts,
alles was van de minste qualiteit, maar on
besmet. En orndai zij nu zoo arm en zoo fat
soenlijk was, daar heb je dat woord weer
kocht iedereen van haar.
Vrijdag en Zaterdag waren voor haar de
beste dagen der week. Gelukkig, dat zij
dood is: zij zou het nu nog kariger gehad
hebben. Schuw cn met een vraagteeken in
de oogen, zigen wij haar altijd na. Schuw,
want haar stem klonk hard en norsch als
zij sprak. Behalve genoemde vischsoorten
verkocht zij ook de voor kinderen zoo ver
leidelijke snoepwaren. Maar mijn klandizie
had zij niet. Ik ging liever naar „Mieke de