NE. 13184.
Derde Blad.
14 Februari 1903.
Hilmar en Toni.
Hilmar was een mooie jongen van nog
geen elf jaar. Nog een goed jaar en hij zou
naar hot gymnasium gaan in do naburige
stad L. Tot zoolang ging hij op school in ons
dorp cn ik gaf hem zelf wat les in talen en
andere vakken. De jongen had een sterke
verbeeldingskracht en zeer prikkelbare ze
nuwen.
Op zekeren middag was hij opgewonden
uit school thuis gekomen; ons beiden was
het terstond opgevallen. Maar we hadden
bemerkt, dat we in zulke gevallen goed de-
déh| zoo weinig mogelijk notitie te nemen
van zijn zenuwachtigheid en de oorzaak
daarvan. Om hem op andere gedachten te
brengen, had ik hem na tafel meegenomen
op een wandeling naar het bosch, zijn
grootste genoegen. Stil en in zichzelf ge
keerd ging hij naast mij voort, toen hij op
eens uitriep: ,,Hij zal mij vermoorden I Hij
zal mij zeker vermoordenDe woorden
verschrikten mij meer nog door 'den toon
dan door him inhoud.
„Wat is er gebeurd? "Wie heeft jo wat ge
daan?" vvroeg ik zachtjes. Maar liaj herhaal
de alleen: ,,Hij zal mij vermoorden! Hij zal
mij vermoorden
Ik legdo mijn rechterarm op den schouder
van den angstigen knaaphij sloeg zijn lin
kerarm om mijn middel en kroop tegen mij
aan. Zoo liepen wij langzaam verder. Nog
eens vroeg ik hem, wien hij bedoelde. De
gedachte aan do veilige nabijheid van zijn
vader maakte eindelijk zijn tong los.
Toni, de roode Toni is hek Die nare
k ngen, van wien niemand houdt. Hij dringt
zich a 1 v ij cl op en hij moet toch al lang be
merkt hebben, dat ik een hekel aan hem
lub. Toon wij vandaag uit school gingen,
kwam hij weer naast me loopen. En ver
beeld je, toen vroeg hij me, of hij niet eens
etu nacht in mijn bed mocht slapen. Ik
lachte hem natuurlijk uit; hij werd hoe lan
ger hoe brutaler. Hij wou ook eens "Vleten
boe het slaapt op veeren in plaats van op
stroo. Verbeeld je, vader, die. vieze jongen
in mijn schoon bedIk zon er niet weer in
willen liggen."
,.En heb je hem dat gezegd?"
..Wat moest ik hem anders zeggen?" ant
woordde hij weemoedig. ..En hel) ik daarmee
don dood verdiend V'
Ik verzekerde hem, dat het maar een jou-
gcnscrapjo wa«* Op dit oogenblik fladder
de een prachtige vlinder om ons heen on ik
spoorde Hilmar aan, hem te vangen. .Wer
kelijk gelukte het mij hem ecnigszïns af te
leiden. Maar ik bemerkte wel, dat de be
wuste gedachte hem niet losliet.
Toen wij hem naar bed wilden zenden,
begon hij met. smeekende oogen c-n angstige,
slem te vragen, of hij niet nog een poosje
op mocht blijven. Wij beloofden hem, dat.
zijn moeder bij hem zou blijven tot hij was
ingeslapen. Wij moesten onder zijn bed
lichten, achter de stoelen, in de kleerkasten:
toen wilde hij, dat de deuren gegrendeld
zouden worden.
„Maar hij kan nog door het venster klim
men bracht hij bevend uit. 't Was geheel
tegen mijn beginselen, toe te geven aan de
grillen van zijn verbeeldingskracht, maar ik
meende bet toch in dit geval te moeten doen
uit vrees voor een zenuwziekte. Nadat ik
een blik van verstandhouding met mijn
vrouw gewisseld had, vroeg ik Hilmar of
hij in onze slaapkamer naast mij wilde sla
pen, en zijn moeder in zijn bed zou gaan
liggen. Of het, dan goed was?
Hij schreide haast van blijdschap over
dit voorstel. Zijn moeder bleef aan het bed
zitten, tot hij was ingeslapen; hij was nu
volkomen bedaard. Den geheelcn nacht
sliep hij zonder wakker te worden en het
was geheel overbodig, dat de bezorgde moe
der meermalen uit haar vertrekje naar de
kalme ademhaling van haar lieveling kwam
luisteren.
Ik had gedacht, dat Hilmar den volgen
den dag niet naar school zou willen gaan of
ten minste geleide mee zou begceren. Niets
daarvan.
..Hij doet het bij nacht, niet bij dag," zei
hij. Blijkbaar had hij het nog niet versla
pen. Tegen half één kwam hij terug, nog ze
nuwachtiger dan den Vorigen dag, stormde
de eetkamer binnen en riep uit:
„Smoren zal hij mij; dat heeft hij ge
zegd."
Nu werd mij de geschiedenis toch te
mal. Ik ging na tafel naar den onderwijzer,
die mij roet de grootste bereidwilligheid
aanhoorde. Toni had al zooveel op zijn kerf
stok, zei hij, dat het tijd werd het schurftige
schaap uit te werpen, eer het nog meer on
heil ttichtto onder de kudde. Nog denzelf
den dag wilde hij aan den inspecteur voor
stellen, Toni weg te zenden. Ik had de groot
ste moeite, den onderwijzer dit voornemen
uit het hoofd te pratenik wilde niet de
ooi-zaak zijn, dat tegen den jongen deze
uiterste maatregel werd genomen Op mijn
vraag naar zijn huiselijke omstandigheden
vernam ik, dat bij zijn geboorte zijn moeder
was gestorven; de vader was nu onbekend.
Hjj was bij een oude grootmoeder in huis,
die in de wandeling ,,de heks" genoemd
werd. Ik liet mij de woning aanwijzen en
ging er heen.
Uit het ellendige krot kwam een akelige
lucht mij tegen. Het kromme oudje mot
haar ingevallen mond en mummelende lip
pen kwam mij overgedienstig te gemoefc. In
derdaad zag ze er uit als een heks. Dc jon
gen kauwde op een broodkorst, zittende op
een hoop stroo. blijkbaar zijn bed. Hij was
kleiner dan mijn slanke Hilmar, maar ste
vig- cn gespierd, had roode, stugge haren,
scheef staande, slimme oogeneen type van
alles, wat leelijk en terugstootend is.
Nauwelijks had de grootmoeder de reden
van mijn komst vernomen, of zo brak los in
verwenschingen en joeg den jongen met een
blik van haar doorborende oogen naar bui
ten. Deemoedig luisterde ze naar mij, om
vervolgens in ruwe scheldwoorden lucht te
geven aan haar boosheid over den onnutten
..doodeter", die haar al meer dan dertien
jaren tot last was. Ik bemerkte al spoedig,
dat van dien kant geen verbetering voor
den jongen te wachten was, en ging maar
spoedig heen. Mijn gang berouwde mij, want
ik begreep, dat slagen, waarvan Toni da
reden maar al te goed kende, hem mat
zachter zouden stemmen jegens Hilmar.
Eenigo weken verliepen rustig. Onze jon
gen liet verder geen klachten hooren en wij
zorgden er wel voor, tegenover hom de
zaak niet moer aan te roeren. Nog steeds
sliep hij 's n ach te rustig naast mij. Ik nam
mij voor, langzamerhand do gewone orde in
huis te herstellenmaar als ik daarvan
sprak, en zei, dat het toch voor zoo'n grooten
jongen niet aanging, bang te zijn om in zijn
eigen kamer te slapen, zag hij mij met een
trourigen blik uit zijn gTOote oogen aan,
zonder een woord te zeggen. Des te wel
sprekender waa mijn vrouw, om te beplei
ten, dat, op zijn leeftijd en met zijn gestel,
hot beter was heb zenuwgestel te ontzien
dan zijn karakter to vormen. Toch stond ik
er na twee maanden op, dat Hilmar weer
naar zijn eigen slaapvertrek zou verhuizen.
Mijn vrouw sprak niet langer tegen en gaf
zuchtend toede jongen liet zich aJs een
slachtoffer naar bed brengen. Toen ik hem
goeden nacht kwam zeggen, sloeg hij de
armen vast om mijn hals, en ik voelde zijn
heefco tranen op mijn wang. Een oogenblik
had ik berouw; maar ik wilde en kon niet
terug. Toen wij ons een paar uren later
naar bed begaven, sliep hij al; wel beweer
de mijn vrouw, dat hij zich maar zoo hield,
en putte zij zich uit in lofspraken over zijn
ze 1 f beheeraohin g.
Het was een akelige nacht. Mijn vrouw
deed geen oog toe en luisterde. Ik zelf
schrikte om bet half uur uit woeste droo-
men op. Bij Hilmar bleef alles rustig. Al
leen om een uur of één hoorden wij een
heesch gekras. Mijn vrouw vloog overeind
en vroeg sidderend: „Wat was dat?"
.Och, dat zijn weer die akelige katten uit
do buurt,'" verklaarde ik apodictisch.
Zij waagde het niet zich te verroeren, al
was zij het liefst naar het slaapvertrek van
den jongen geloopen. Eindelijk deed toch de
natuur haar rechten gelden en tegen vie*
uren 's morgens vielen wij beiden in een
diepen slaap. Ik ontwaakte bet eerst. Hel
der scheen de zon in do kamer. Zachtjes do
gon ik mij aan te kleeden om mijn vrouw
niet wakker te maken, maar spoedig sloeg
ook zij de oogen op, en nu kon niets haar
meer weerhouden, maar den jongen te g«c.n
zien.
Opeens. een gil, een val. Ik ijlde haar
na, naar Hilmar's slaapkamertje. Daar lag
mijn vrouw op den grond, onbeweeglijk, en
in het bed, vreedzaam sluimerend en zacht
ademhalend, met een uitdrukking van zalN
ge tevredenheid op het gezichtde roode
Toni. Maar waar was Hilmar? Toen ik
mijn vrouw wilde ophelpen, bemerkte ik,
dat zij over hem heen lag, over zijn lijk.
De dienstboden, die het gedruisch hadden
gehoord, kwamen aanstormen en jammer
den en huilden. De cene zond ik om den
dokter en om de politie, de andere moest
mij helpen. Wij droegen mijn vrouw, die
nog geen teeken van leven gaf, naar haar
bed en toen het ongelukkige kind naar het