Dr. Sebaepman tier (Jeu Dood. Indrukken tan een kniutententcr. Wekeiyksche Kalender. v Stofgoud. IN 1908, (Uit lijn „Aya Sofia".) Daar vaart langs heel de wereld Een woeste doodsorkaan, De scheppingen der men sr. hen Yerrijz-^ en verbaan; De scheppingen des Heerea Behooren mee den dood, "Want hij alleen is Koning, Zijn macht all oen is groot I De stormen zijn zijn knechten, De bliksem is hun lans, De vlammen zijn hun zwaarden Met bloedig rood en glans; De waatren zijn zijn legers Ontembaar in hun vaart, Bij 't dreunen van den donder En 't jammeren der aard; De zon in al haar glorie Is dienstbaar aan het graf, Zengt van do schoonste bloemeUf De schoonste knoppen af, En met haar zilvrcn stralen Verstijft de zachte maan De kronkelende blaadjes, Bij 'tvroolijk opengaan. De wereldvorsten bouwen Paleizen uit de rota, De maarschalk der verdelging, De tijd, verbreekt hun trots; De wondre reuzenkindren. Die schoonheid en genie In scheppende aandrift stichten En heilige harmonie, Zij rijzen, en de Heerscher Drukt met zijn zegelring Zijn teeken op hun schedel. Dat heet: Vernietiging. Vernietiging, de leuze, Waarmee de tijd ontwaakt, Waarmee de nacht den morgen! Uit hare boeien slaakt. O Dood, o Wereldkoning, Hoe beerscht gij overal, Hoog in bet blauw dor heenden,- Diep ift.der waatren val; Do volle wereldstroomon Verstikt ge in drassig zand, Der Alpen harde koppen Vergruist uw dorre hand, De zonnesterren storten En sterven in 't azuur, O Dood, gij rijt het leven, 't Mysterie der natuur. De redactie van een Belgische courant vond eens in een half vergaan zakboekje de volgende ontboezomingen van iemand, die gedurende zijn leven aan een station cou ranten te koop aanbood. De man gaf bewij zen van veel menschenkennis; en zijn op merkingen verdienen wel te worden gekend. Degene, die één krant koopt, koopt er even gemakkelijk vijl De eerste alleen kost geld. Personen, die een bril dragen, lezen meer dan anderen. Zij, die niet gedineerd hebben, of zij, die te veel gcgeteD hebben, koopen geeD krant Bookers, vooral zij, die een pijp rook en, kcopen meer couranten, dan degenen, die niet rooken. Een stevige rooker is de heer lijkste droom van een kranten ven ter. Luimige bladen verkoopt men een aan droefgeestige lieden. Groots rampen brengen ons meer op dan algemeens feesten. De lozere stellen meer belang in ongelukken dan in gelukkige ge beurtenissen. De oplage, die ik kwijt raak., i3 evenredig aan bot aantal slachtoffers. Boven do honderd slachtoffers verkoopt men zijn geheelen voorraad. Ongelukkiger wijze zijn die buitenkansjes zeer zeldzaam. De koopers zijn allen eerlijke menschen. Men kan ze ongestraft crediet geven. In tien jaar ben ik nog voor geen tien stuivers bedrogen. Dames behalve zij, die een lorgnet dra gen lezen zeer weinig. Vóór den oorlog van 1870 lazei zij in 'ticheel niet ig x'sonen, gedefileerd zij»»- koopen maar één blad: het regecringsorgaan. Zelden heb ik gezien, dat een kooper met de eerste bladzijde van zijn blad begon te lezen. Voor zoover ik er over oordeelen aan, door hetgeen ik heb gezien, moet de belang rijkste bladzijde de laatste zijn; vervolgens komen volgens den rang van belangrijkheid de derde en do tweede. Zij, die do kranten drukken, hebben waar lijk een zonderling idee om hun blad in te richten, in omgekeerden zin van de algemee- ne nieuwsgierigheid. Een klant, die niet geregeld koopt, is een verloren klant. Degenen, die een kTant koopen om het feuilleton, blijven niet trouw; hun klandizio duurt oven lang als de roman loopt. De edelmoedige klanten (zij, die een stui ver fooi geven) ontmoet men bij voorkeur onder de jeugd of de geestelijkheid. De per sonen, wier haren beginnen wit te worden, geven die kleine cadeau* nooit Het is mij overkomen, dat ik vijf francs Voor een stuiver ontving, den 7don October 1873, van een jongen heer met een zwarten zijden hoed op, wiens naam Oüder een van de kolommen in de krant was gedrukt Ik beb dat artikel gelezen, maar er niets van begrepen. Zondag. Het leed eener weduwe is als een doornen kroon, waarvan de scherpste doornen naar binnen gekeerd zijn, %en voor andoren tm- zichtbaar. Alleen zij, die ze voedt, kent ze. Maandag. Hoe verder we op den reisweg zijn, dee bo duidelijker moeten wij de palmen zien van het Land der belofte. Dinsdag. Gevoel kan men huichelen, verstand niet s s Woensdag. Zelfs de kennis van de meest alledaag- sche dingen is nuttig. Donderdag. Het garische gobeim om bet leven te ver lengen is het niet door overdaad to bekorten. Vrijdag. Zuinigheid op den tijd is het beste middel om zichzelven vrijen tijd te bezorgen; daar door blijven wij altijd meester over onze za ken en worden er nimmer slaven van. Zaterdag. Het is noodig, dat de opvoeding practisch zij en berekend op het werkelijke leven- Wroeging, die tot niets leidt dan tot wan hopige berusting, is onvruchtbare zelfkwel ling; be*or is het naar genezing te trachten. B o s b o o m-T ouisainL Oritiek is de belasting, die de mensch aan het publiek betaalt om ts kunnen uit munten. Swift. Wij kunnen niet to vroeg en te grondig tot de overtuiging gebracht worden, dat in deze woreld ons ik wi4 nul ia in verhou ding tot ous ik moet, en meestal de kleinst mogelijke breuk, vergeleken met ons ik s&L 0 arly le. Niets is goed of slecht; eerst denke< overeen daad stempelt haar tct goed of elec. S h akes pea re. of Vyf jaren lateis Tooned: cm Spoorwegstation in Nederland* De St&tionsohef: Trein na. 128 kaai vertrekken. De trein blijft onbeweeglijk staan. De ma chinist wordt gesien, staande op de locomo tieflerende in een courantNa eenigen tijd beginnen de reuigert hoofden ui4 de raam pjes te steken, doen de portieren open en ko men op het perron, sy gaan op den stations chef toe, die de schoudert ophaalt. Eindelijk begeeft de stationschef sieh naar den machi nist, neemt zijn pet beleefd af en segt: Mijnbeer de Machinist 1 Excuseer, dat ik u derangeer; maar u ziet, de reizigers zou den zoo gaarne vertrekken; ook moot ik tf beleefd opmerkzaam maken, dat het oponi- houd van trein 128 vertraging in het ran geeren der andere treinen zou kunnen doen ontstaanzou het u wellicht gelegen komen uw machine in gang te brengen I De Machinist: Wat raken mij de rei zigers! ik locs hier "in de courant, dat in Groningen do metselaars het werk hebben gestaakt, omdat in een van hun ploegen een metselaar op het werk is gekomen met een troffel, waarvan do steel niet wan volgens het model, door do vakvereeniging vastge steld. Lk weet nn niet, of ik den trein wel verder zal hun non rijden- De Stationschef: Maar, Mijnheer do Machinist, wat hoeft hot vertrek van trein 128 nu te maken met de staking dar Gro- ningache metselaars! De Maohinist: Misschien roer verf-, Wanneer het spoorwegverkeer over hot ge heeld land wordt gestaakt, is er alle kans, dat de Groningsche werkstaking spoedig in het voordeel der stakers beslist sal rijn. De Stationschef: Mijnheer de Machi nist, ik ben te beleefd om u tegen te spre ken maar ik mag o misschien aJloen vrien delijk doeu opmerken, dat de algemeene sta king nog niet is geproclameerd Do Machinist: Kon wol tijn, maar het Partijbestuur beeft ons gelost ons ten allen tijde gereed te houden voor een solidariteite- stAking in elke aangolegenheid, waarin bet Partijbestuur het bevel daartoe zal goven (kijkt langt het perron). IntuaRchen, ik zie daar een militair op bet perron staan. Be hoort die tot de reizigers van den trein? Ik moet n doen opmerken, dat ik in allen gcvaJ geen militairen rijd. DeStationschof: t!t De Machinist: Ja, het zou kunnen zijn, dat militairen naar Groningen worden gezonden en dat deze soldaat op weg ie naar zfin garnizoensplaats om van daar naar Gro ningen te worden vervoerd. Daartoe mag ik niet meewerken. Het Partijbestuur heoft dit ten strengste verboden. De StaUonschebegeeft rich naar den mi litair m verzoekt n%atn nan rijn verdere reis per spoor ie wille, \fnrnhij belooft hem schadevergoeding en een rijtuig of automo biel op kotten der Afaat*chappij. De Stat ionschef (mei een buiping tot den machinist); Mijnheer de Machinist, de militair rijdt niet moe. Bestaat er bij u nu nog verder boxwaar, den trein te doen vertrekken De Machinist: Ja, ik heb mij be dacht Het ron kunnen tijn, dat hot Partij bestuur, terwijl ik op den trein was, de al gemeene staking had geproclameerd. Kijd ik fcooh door, dan rou ik als ..onderkruiper" worden gebrandmerkt. Men sotj mij uit het partijverlïond stootan, ik zoo mijn ontslag moeten nemen uit den dienst dor Maatschap pij, die alleen van bij de sociaal-do-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 11