„U hebt vole moeilijkheden gehad, me
vrouw 1" verklaart tij, „maar u gaat een be
tere toekomst to gemoet U kunt zelf veel
tot uw geluk bijdragen. U moet in een hoek
huis gaan wonen, daar zal het ongeluk van
u wijken 1" Ka eenige oogenblikken stilte
vervolgt zo: „De gelukkige cijfers voor u
njn drie en zeven. U zult eenmaal een groote
eom gelds in de loterij winnen op een num
mer, waarin deze cijfers voorkomen 1
De „profetes" schudt dan het spel kaarten
nog eenmaal door en zegt: „Wilt u zoo goed
jdjn, drie hoopjes van deze kaarten te ma
ken! Zoo! Deze drie hoopjes beteekenen:
„Wat mij dekt, wat mij verschrikt en wat
mij toegedacht is?"
Nadat dit gebeurd is, wordt onder een
vloed van woorden de verklaring van „dek
king", „verschrikking" en de „te bekomen
yn-aI?" gegoven, en de dame, die intusschen
door deze woordenstroom half verdoold ge
raakt, weet niet beter te doen dan het te
offeren geldstuk op tafel te leggen en zich
haastig te verwijderen.
En thans bij de voorname waarzegster.
In gg" ©legant huis opent het zindelijke
dienstmeisje u de deur en wijst u naar de
„wachtkamer", waar een eenvoudige, maar
nette juffrouw u naar de reden uwer komst
rraagt. Zij noodigt u tot zitten uit, neemt
self een schrijfbureau plaats om in een
dik boek het een en ander aan te teekenen
en verzoekt u te gelijk om betaling van het
honorarium, voor de gestorte vijf Mark een
kaart overreikende, die zoowel dient voor
quitantie alsook voor rangnummer, wan
neer de aanloop wat groot is.
Het wachten duurt wel wat lang, maar
eindelijk is het oogenblik daar om in een
vertrek, door een donker gordijn van de
wachtkamer afgesloten, binnengelaten te
worden.
Daar staat ge tegenover een oude dame,
gehuld in een zwart zijden kleed.
Het zwarte haar is vlak over bet hoofd
gekarnd en in den nek bijeengebonden en
hangt dan los over den rug. Het gelaat is
met een sluier bedekt, zoodat de dame er
bijster donker uitziet. Deze geheimnisvolle
zwart'? geleidt n naar een vertrek, dat ta
melijk donker is, daar dikke donkere gordij
nen het licht beletten door te dringen.
Zij gaat voor een tafel staan, waarop een
voorwerp geplaatst is, dat veel overeenkomst
met een draaiorgel vertoont. De Pythia
windt dit instrument op en dadelijk hoort
ge een heftig schellen en hameren en ver
geet daardoor te luisteren naar het gebabbel
van de „profetes", die intusschen maar op
een eentonige wijze haar hokus pokus op
dreunt. Dat hindert echter niet, want bij
uw vertrek ontvangt ge haar voordracht ge
drukt op een blad papier. Tot uw verbazing
bemerkt ge later, in het bezit van een z.g.
planeet geraakt te zijn, te bekomen tegen het
luttele bedrag van enkele stuivers in den
eersten den besten kleinen boekwinkel. Maar
ééD genot" kunt gij toch nog voor uw vijf
Mark hebben, namelijk het beeld te zien van
uw „toekomstige". Ge ziet door een kijkgat
in het instrument en merkt dan het een of
ander modebeeld uit een kleermakerskrant.
Nu wordt andermaal de deur geopend en ge
hebt het aangename bewustzijn voor uw geld
gewichtige „waarheden" rijker te zijn ge-
.Worden.
Goedkooper en eenvoudiger is het waar-
leggen met een ei. De „wijze vrouw", die
deze „wetensohap" beoefent, arbeidt zonder
apparaat en behoeft geen decoratie. Zij ont
vangt u in een eenvoudig huis, liefst ge
kleed in een werkpak en omhangen met een
keukenschort, want ge hebt haar in het ko
ken gestoord en zij komt zoo juist bij den
haard vandaan.
Het eenige, wat ze behoeft, is een mand
eieren, waarvan zij u er een overreikt met
het verzoek, het zoo lang in de handen te
houden, tot het warm wordt. Dan worden
twee glazen gereed gezet, het eene leeg,
het andore half vol water. Ge zijt ver
plicht, eigenhandig het ei stuk te slaan,
den gelen dooier afzonderlijk in het
leege glas te doen de waarzegster bezigt
deze om koeken te bakken en het wit in
het glas met water te schudden. Als nu het
warme eiwit in het koude water komt, vor
men zich allerlei vlokken, draden en ande re
figuren, welke do zieneres nu verklaart:
„U zult veel geluk uebben", zegt ze bijv.,
„want hier is duidelijk een kasteel met twee
torens tc zien; dat wijst op rijkdom, nacht
en aanzien. Deze lange draad zegt u, dat een
lang leven u beschoren is, en toonen deze
bergen ook aan, dat men u lastert e_; ver
volgt, zoo kan dit alles u toch niet uw geluk
ontrooven."
Ge zijt natuurlijk verrast en tegelijk ver
heugd over al dat goede, dat u te wachten
staat, en vraagt wat er betaald moet worden.
„Naar b lieven!" luidt het antwoord,
„doch ben& n vijftig cents geeft niemand!"
Nog een soort waarzeggerij dient genoemd
to worden, een van die soort, welke zelfs
door de meest bijgeloovigen mistrouwd
wordt, maar origineel is, wijl ze op een
tuurkundige wet berust.
In een der straten van Eerlijn staat op
zomerdag dikwijls een man, bij wien men
voor den civielen prijs van twintig cents
in de toekomst lezen kan. De man zegt, dat
de duivel hem helpt. Deze duivel is niet de
werkelijke hellevorst, maar een Carte-
siaansch duikertje. De werking van dit in
strument leest men in elk natuurkundig
leesboekje. Hier echter is aan de buitenzijde
van het glas een maat, waarop verscheidene
nummers staan. Zakt het „duiveltje" door
de drukking op de blaas, dan leest onze
waarzegger het nummer van de indompeling
af en reikt u een briefomslag over, waarop
hetzelfde nummer voorkomt. H ierin vindt ge
weer een planeet en gewoonlijk nog een af
schuwelijk portret, dat de „toekomstige"
moet verbeelden.
Zoo worden de monschen bedrogen!
De toekomst toch behoort God.
De Influenza.
Toen voor een aantal jaren de influenza
als zoogenaamde „nieuwe ziekte" geheelc fa-
miliën, ja, gansche dorpen en steden tegelijk
aantastte, zoodat haast ontelbaar velen ge
lijktijdig niezend en hoestend rondliepen of
te bed lagen, toen lachte men aanvankelijk
om dit vreemde verschijnsel. Maar dit la
chen maakte weldra plaats voor schrik en
ontzetting, toen men bemerkte, dat de ziekte
reeds bij haar eersten aanval tal van men-
schen ontijdig ten grave sleepte en een nog
grooter aantal achterliet in een beklagene-
waardigen staat, zóó diep ellendig, dat er
toch nog vaak een vroege dood op volgde.
Het kan zijn, dat de influenza zich in vele
jaren niet vertoont, maar dan plotseling,
zonder dat men een goeden grond er voor kan
vinden, hier of daar uitbreekt, waarna ze
zich dan gewoonlijk met groote snelheid over
geheele landen verbreidt. Zij schijnt te ont
staan uit bacillen, die zich bijzonder gemak
kelijk met allerlei voorwerpen, misschien
ook met de lucht, verplaatsen. Heeft zij een
maal haar tocht aangevangen, dr.n is eigen
lijk niemand meer volkomen veilig, ofschoon
de vatbaarheid van den een veel grooter ia
dan die van den ander.
Het verloop der ziekte is bij verschillende
personen ook zeer uiteenloopendhet regel-
matigst is dit bij kinderen, omdat hun or
ganen nog niet ten deele versleten of be
dorven, maar nog volkomen frisch zijn en
in staat om weerstand te bieden. Meestal
begint de influenza bij kinderen met koude
rillingen, onpasselijkheid en vrij hooge
koorts. De kleinen zijn mat, afkeerig van
allesde oogen zijn rood beloopener is een
weinig hoest. Reeds na één tot drie dagen
echter vermindert de koorts en de kinderen
zijn vrij spoedig weer gezond.
Ook bij volwassenen begint de ellende
soms plotseling met rillen, koorts, hoofdpijn
een onbehaaglijk gevoel in het geheele li
chaam een andere maal gaat het langza
mer. Bij hen blijft het echter gewoonlijk niet
bij de verschijnselen eener kortstondige ver
giftiging. maar er vertoonen zich zwaardere
ziekteteekenen van verschillenden aard.
Men onderscheidt in hoofdzaak drie vor
men:
De eerste is de nerveuze vorm, waarbij
vooral het zenuwstelsel gestoord is. Hoofd
pijn, erge duizelingen, zenuwpijnen in zeer
verschillende lichaarr^eelen treden dan op,
de zieke is vaak zeer mat en buitengewoon
dof van geest, zoodat hij soms zijn eigen
naam niet meer weet.
De tweede vorm, dien men den catarrha-
len kan noemen, wordt gekenmerkt door
roode oogen, zwaar niezen en voorhoofds-
pijm De zieke is heesch, hoest veel en brengt
nu eens veel, dan weer minder op.
De derde vorm is kenbaar aan onpasse»
hjkheid, gebrek aan eetlust, ingewandspijn
en diarrheemen noemt dit den gastrischen
vorm. Overgangen en gemengde vormen ko
men in allerlei gedaante voor.
Het meest kenmerkend voor de ware in
fluenza zijn de zenuwstoringen. Hcesteng
niezen, braken, ingewandspijn, diarrhee ko
men ook wel zonder influenza op gelijk#
wijze voor. Maar dat de zieken daarbij zoel
buitengewoon mat zijn en zich zoo name
loos ellendig gevoelen, dat zij overal, maar
hoofdzakelijk in de gewrichten, trekkende*
rukkende pijnen hebben, dat zij aan duize
lingen lijden, waardoor het gaan onaange»
naam en het beklimmen van een trap ge
vaarlijk wordt, dat alles vinden we alleen
bii de influenza. Wat we bij andere ziekten
ook niet zooals bij deze aantreffen, is do
snelle wisseling der verschijnselen. Diarrhee*
hoesten en niezen bijv. kunnen snol optre
den, dan spoedig weer verdwijnen, om mis
schien kort daarna zich ten tweeden male te
vertoonen. Ook do koorts is nu eens zeer
hoog, een kort oogenblik later echter weer
heel laag. In verband hiermee is ook de
duur zeer ongelijk. Eén of twee weken kan
men er wel voor rekenen, doch de ziekte kan
ook veel langer duren, vooral als men de
naweeën er bijtelt, die, helaas, maar al te
dikwijls, op influenza volgen.
De influenzabaoillen kunnen óf alleen, óf
in verbinding met andere, reeds in het li
chaam aanwezige, bacillen of kokken, ver
schillende ontstekingen veroorzaken, waar
van longontsteking wel de voornaamste ia.
Menigmaal is deze zeer ernstig en leidt ze
tot den dood. Enkele malen komen ook ont
stekingen voor van het borst- of bet buik-
vlies, het inwendige oor, de oorspeeksel
klier, het hersenvlies, bet hart. Op bet haat
oefent het influenzavergif vooral een uood-
lottigon invloed uit. Hartzwakte en onre
gelmatigheden van den pols kunnen er door
ontstaan en dan tot een noodlottig einde
voeren.
De influenza is, zoo als reeds gezegd werd,
bovenal ook nog gevaarlijk wegens de vele
naziekten, die er uit kunnen voortvloeien,
en die dikwijls blijven bestaan nog maan
den en jaren, nadat zijzelf voorbij is gegaan.
Daar zijn vooreerst zenuwaandoeningen, die
wel het meest in groote steden op influenza
volgen, omdat daar het zenuwstelsel der
menschen door de gejaagde levenswijze wed
het meest te verduren heeft en het minst
weerstand kan bieden. Tal van menschen, die
te voren volmaakt gezond schenen of maar
lichte ongesteldheden hadden te doorstaan,
lijden na een aanval van influenza, ook al
16 die nog niet bijzonder hevig geweest, aan
slapeloosheid .duizeligheid, zenuwpijnen.
Was iemand al min of meer ziek, dan
wordt hij het ten gevolge van een infl xenza-
l aanval doorgaans veel erger. Wij noemen
hier in de eerste plaats tuberculose. Menig
teringlijder was al mooi aan het hers^llen
daar grijpt de influenza hem an en hot
vroegere lijdon slaat weer in volle vlam uit.
De tuberculose neemt het boosaardigste ka
rakter aan en maakt binnenkort een einde
aan het broze leven; of indien dit al niet
gebeurt, dan zijn dc verwoestingen toch zóó
erg, dat de tuberculose slechts met groote
moeite tot stilstand en misschien in het ge
heel niet meer tot genezing kan gebracht
worden.
Een andere rij vormen de ziekten van het
hart en de bloedvaten. Menigeen heeft als
gevolg van gewrichtsrheumatiek, van een ver
keerde levenswijze, vooral door ovc iv.l ig
gebruik van alcohol, een hartgebrek, een
storing in de werking der hartkleppen, een
verharding van de aderwanden en van de
l hartspier behouden. Wanneer zij zich in acht
I nemen, kun •- -ij het met zulk een gebrek
lang uithouden. Maar zie, daar worden ook
zij door influenza aangegrepen, en plotse
ling vertoont het hart de allerzwaarste sto
ringen, waarbij snel de dood kan intred-
of waarbij het toch lang duurt en veel mo