LËIDSCH DACBLAD, ZATERDAG 3 JANUARI. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Auno 1903. No. 13148 Een „Gelderschman" beeft in bot Han delsblad een beschouwing gehouden over a onze paardenfokkerij, b. onzé le- gerpaarden, o. onzen paardenhan del. •De schrijver kwam tot de conclusie: lo. Do paardenfokkerij is in Nederland achteruit gegaan, want de F ransoho hande laren, die in vroeger jaren in Holland paarden kwamen koopetn, ziet men tegen woordig niet meer. So. Een ouderwetsch Hollandsoh paard was een paard, dat men door zijn toilet to maken kon laten doorgaan voor een En- gölsoh paard, met dien verstande, dat het was door zijn goed humeur," makheid, gang On bouw, liet beste zware rijtuigpaard (ca- rosaior) van de wereld I 3o. Dat goede oudorwetsche paardenras iz verknoeid door de buitonJandsche hengsten. 4.0. Stamboeken, keuringen, offioieren, veeartsen en heoreboeren hebben do Ned. fokkers van den wal in de sloot gebracht. öo. De verkoop van remonte-paarden is in Nederland van weinig belang. 60. Bij gebrek aan particulieren, die het yoorbeeld geven hoe in Nederland moet wor den gofokt, moest er in Nederland een school worden gesticht, waaraan verbonden word een groot© stoeterij, die de hengaten leverde. De verplichte keuringen, de veeartsen met hun cornagevoorliohfing, do militairen met hun militaire leerstellingen en de lieercboe- rort met hun liefhebberen" in het geven van raad in paardenzakon, waar zij zelf, op den keper beschouwd, weinig van weten; allon moesten aan den dijk gezet. Het weekblad Onze Paarden sch.ijft naar aanleiding van dit opstel: „Menigeen, die 't stuk van den Geldorsch- man leest, en de conólusiën overdenkt-, zal hot min of meer met hem eens zijn. De aardige manier van'yortellen kan daar in hooge mate toe bijdragen. Desniettemin is de weerlegging der stel lingen van Geldorsohman niet moeilijk. Men zoude die in een paar woorden kun nen samenvatten door to zeggen: De Gel dorsohman verwart „oorzaak met gevolg". Bijv. In vroeger jaTen kwamen de Fran- echen hier veel, thans weinig paarden l.oo- j>en, dus ons paardenras is achteruitgegaan, Zegt do Gelderschman. De redenen waarom Frankrijk tegenwoor dig weinig paarden uit Holland betrekt, - ivgtjiwxi wjguii rujiuci-buucrcuiuso 1x3 1 hebben echter in werkehjkheid weinig ofMochten enkelen, waaronder hiote te maken met de qualiteit der paarden bier. Pie rod enen toch zijn: lo. Dat Frankrijk, door do miUioenen, iaarlijks van Rijkswege aan do paardenfok- :erij besteed, door de 3000 hengsten, die al leen het Rijk in Frankrijk beschikbaar stelt, thans zelf zoovéél paarden voortbrengt, dat heb uit andere landen geen paarden noodig beeft. Het laatste nummer van do Franco Chevalino" bevat o.a, nog de mededeeling, da4 in 1902 ongeveer 200,000 meniën in •Frankrijk worden gedekt. 2o. De ovefTstrooming met Amerikaanflche paarden. 3o. De invoerrechten. 4o. Do mindere behoefte aan luxe-paarden in Frankrijk door de nieuwo verkeers-mid- dolen. Die mindere behoefte blijkt vooral in Pa rijs, waar mon in vroeger jaren minstens 4 handelaren in luxe-paarden had t gen tegen" woordig 1. Do laatste 6 jaar zijn de meeste grooto handelaren in luxe-paarden te Parijs ver- rwenen, cn degene, die zich nog staande hield, verkeerde kortelings in finanoieole moeilijkheden. Dat ook wij niet veel heil verwachten van heb zich op don voorgrond plaateen van officieren, veeartsen on heereboeren de goede uitzzonderingeai niet te na gesproken is algemeen bekend en dikwijle genoeg getoond. Doch hioraan boe te schrijven ai ware het alleen omdat deze toestand pae enkele jaren bestaat dat ons paardenras niot meer deugt, gaat fcooh wei wat al te ver". Onze Paarden wijab eer ook nog op,-dat het vorig jaar 1700 paarden van hier naar Engeland werden gezonden. Vroeger kwam dat niet voor en die uit voer naar Engeland zou ook weer spoedig tot het verleden© behootron, indien het denk- beeld van__den Gelderschirum t»n uitvoer werd gebracht en hier alleen zware tuig- p aar den en rem on te-paarden werden gefokt. Engeland n.l., zoekt juist het lichte tuigpaard. En in de paardenfokkerij Is van veel belang om te „houden wat men heeft" ten minste heb goede, in oasu de uit voer van paarden naar Engeland. Die die ren zijn meestal 3 1/211/2-jarig, en bren gen niet zelden 6C0 en meer op En ging men nu den weg op, die do Gel ders ohm an aianTaadb, n.l. zware tuigpaar- den of remonte-paaiden te fokken, dan ging dc luxe-handél op Engeland wederom ver loren". In bet Tijdschrift voor Sociale Hygi-ëne en Openbare Gezondheids regeling komen o.a een tweetal belangrijke artikelen voor, waarop wij do aandacht wenschen te ve^i- gon. Het eerste is van prof. dr. 0. H. H. Spronck en handelt over de vatbaarheid van den mensch voor runde r-tuberculose. Op het in 1901 te Londen gehouden tuber - oulose-congree heeft Koch, zooals men weet, groot opzien gebaard, door kort en bondig do identiteit der tuberculose van den mensch en het rund te ontkennen, zoodat hdj het niet raadzaam achtte tegen melk, boter of vleesch van tuberculeus vee eenigen maatregel te ne men. Hij beweerde, dat het rund absoluut onvatbaar was voor tuberculose van den mensch, terwijl het omgekeerde zeer waar schijnlijk mocht genoemd worden. Tot staving van zijn meening wece Koch er o.a. op, dat melk en boter vaak grooto hoeveelheden levende tuborkel-bacillen be vatten. Waren die bacillen in staat den mensch te besmetten, dan zouden velen, en voornamelijk kinderen, er het slachtoffer van worden. Terwijl de meeste geneeskun digen meenon, dat dit inderdaad zoo is, was Koch van een ander gevoelen. Volgens hem mag alleen dan aangenomen worden dat tuberculose verwekt is door i-.-b gooruik van besmet voedsel, waar dc eerste tuber culeuze verandering in den darm optreden, wat echter zeer zelden zou gebeuren. Door eenige geleerden, waaronder ook onzo landgenoot Thomassen, zijn toon dade lijk bedenkingen geopperd en het congres besloot alle reeds voor lang genomen maat regelen tegen runder-tuberculose te hand- Baumgarten, Koch's partij kiozen en met be wijzen hun meening trachten te 6taven, ook do tegenpartij zat niet stiL Zij profiteerde van don door Koch gegeven raad om in go- vallen, waar me® vermoedt dat de mensch lijdende is aan runder-tuberculose, dit vor- moeden te controleeren door een onderhuid- sche inenting bij het kalf en woldra had mon verscheidene gevallen, die tegen Koch's meening pleitten. Wij kunnen zo hier niet allo opnoemen, maar willen volstaan met één er van, uit onze omgeving, door den schrijver en den heer K. Hoefnagel gepubli- oeerd. In Mei 1900 had de heer A. A. Overbeek, veearts te Steenwijk, het ongeluk den vilder, die hem bij do obductie van een tuberculeuze koe behulpzaam was, een klein wandje aan den pink toe te brengen. Het wondje genas spoedig, maar er ontwikkelde zich op deze plek een tuberculeuze aandoening van de huid. Op 7 Februari 1902 experteerde prof. Narath bij den 63-jarigen vilder de zieke huid, alsmede een correspondeerendey ge zwollen cubitale klier. Men entte met het zieke weefsel van huid en klier Guineescho biggetjes, die aan algemeene tuberculose stierven, en bracht het virus op 16 Moi 1902 onder de huid aan den hals van een kalf, dat volkomen gezond en ongeveer 13 maan den oud was. Weldra zag men op de plek van do enting een tuberculeus infiltraat ontstaan, terwijl ook de corrospondeerende boegklier spoedig werd aangedaan. Vervol gens traden koortson op, die op verdere ver spreiding der tuberkel bacillen in het li chaam wezen. Nadat het kalf op 12 Juli ge dood was, vond men, dat bchalvo de reeds 82) „Ach, mijnheer Kinloch, lk heb mevrouw Göring en Charlie zoo dikwijls over u hooren spreken I 't Doet mü werkelijk genoegen u ook te leeren kennen! W\) verdrijven ons den tijd op dezen somberen Decemberdag zoo goed liet gaan wil." ..Dat zie ik," antwoordde Kinloch, naar de gaskroon opkijkend. D0, in alle eer en deugd," haastte mevrouw Catehpool zich te verzekeren. „Geen misteltak heinde en ver." Kinloch zou gaarne gezegd hebben, dat deze formaliteit hier wol niet meer noodig zou zijn, maar de dame liet hem daartoe geen tyd. „Tommy en Dan," gebood zij tweo van de jonge heeren, „maakt u een beetje nuttig en ruim de kamer op. Raap gy toch de bloemen op, Gussie, het water eypelt Immers in het tapijt. Kom hier, mynheer Kinloch, en gaat u naast my op do sofa zitten; het is my, alsof wy wel voor acht dagen stof voor een gesprek hadden 1" Stof voor oen gesprek was wel voorhanden, maar om die met mevrouw Catehpool to be handelen, daartoe voelde Kinloch niet don minsten lust. Hy kende de dame reeds lang van hooren zeggen; het scherp besneden ge laat met de harde lynen om den mond en de brutale, groenachtige- oogen, welke hem Onder den misteltak mag in Engeland met kerstmis elke heer van een dame een kus vragen. van onder dichte wimpers gadesloegen, kwam geheel met haar naam overeen. Hy daaren- tegon was juist de soort van man, die in haar smaak viel en in haar omgeving zoo zelden voorkwamkoel, ernstig, terughoudend, voor naam en toch aaDgename manieren. Ongeluk kig was het welgevallen niet wederkeerig en hy hunkerde niet naar een praatje met haar, maar wel met mevrouw Göring, die nu echter een gladgeschoren heer moest ontvangen, welke de reeds lang verwachte was en in dezen kring de clown scheen te zyn. „Ik hoop, dat mevrouw Valiancy u ten minste een bezoek by my zal toestaan," zeide mevrouw Catehpool, hem ondanks alle tegen stribbelen in beslag nemend. „Zy za! u toch wel voor volwassen houden?" „Dat ben ik helaas reeds geruimen tyd," zelde Kinloch. „Helaas? Dat wil dus zeggen: „0 zalig, 0 talig, een-kind nog te zynl" Dan speelt gy mede?" „Als lk daartoe in staat ben, vermoedeiyk blindemannetje?" „Hoe boosaardig 1" riep mevrouw Catehpool, hem met den vinger dreigend, zoodat hy een prachtigen diamanten ring moest zien. „Ik hoor, dat .gy op sport, voornameiyk jacht, verzot zyt; dat gy danst, maar een onbe dwingbaar hart in de borst draagt. Dublin is dan juist de rechte plaats voor u." „Mag lk vragen, van waar u my zoo nauw keurig kent?" „Daarop komt het toch niet aan! Genoeg, ik hob veel van u gehoord en leg voor myn kring beslag op u." Kinloch keek de dame beleefd-vragend aan. „Ik vrees, dat uw kring te schitterend, te verblindend voor my zal zyn, mevrouw 1" „Geen sprake vanl Gy zult u spoedig thuis genoemde tuberouleuxe aandoeningen aan den hn-lft, inderdaad ook in verschillende in wendige organen tuberkels aanwezig waren, waarvan de grootste naar schatting 5 weken oud waren. In dit geval bezat dus de runder-tuberkel- baoil na een verblijf van 20 maanden in het organisme van den mensch, een virulentie, die op één lijn gesteld kan worden met drie van bacillen, direct uit het rund afkomstig. Resumeorende komt prof. Spronck tot de volgende conclusie: lo. De mensch is buiten twijfel vatbaar voor runder-tuberculose; 2o. Bewezen is, dat besmetting zoowel kan plaats hebben door aecidontecle er.ting als door gebruik van voedsel, dat runder- tuberkel-bacillen bevat; 3o. Met recht en reden is te vermoeden, dat velen het slachtoffer worden van voeding met melk van tuberculeuze koeien; voort gezet onderzoek zal spoedig leeren in hoever dit vermoedon Juist is. In hetzelfde nummer van het tijdschrift is een artikel opgenomen over den s t r ij d tegen do besmettelijke «lokten, door dr. M. W. Pijnappel. Deze begint mot er op te wijzen, dat onzo kennis van hot wezen en de versproiding der besmettelijke ziekten door de studie der bacteriologie een vaste basis heeft gekregen, maar deze studie heeft tevens eon blik doen slaan op een onafzienbaar veld, dat men bijna niet mag hopen ooit geheel to leeren kennen. Tooh is er winst; mon heeft niet gevonden wat men zocht on zal het wellicht nimmer doen, maar men weet waar men zoe ken moet. Er werd groote winst behaald ten opzichte van het genezen van ziekten. Het sotuüi tegen de diphtheric is volgens do groote meerderheid dor tot oordeelon be voegden con ovorwinning voor de nieuwe wetenschap. Ook sommige andere besmette lijke ziekten, als febris-typhoidëa, pest en cholera, schijnen in kracht verloren to hebben. Toch waarschuwt de schrijver niet alles op rekening dor wetenschap te zetten; hier past bescheidenheid. Zooveel streken cn plaatsen zijn or nog, waar schier niets is gedaan, maar bijna overal daalde de sterfte. Do aan leg van waterleidingen scheen gunstigen in vloed to hobbon op het sterftecijfer der typhus, maar ook elders, waar geen betere watervoorziening is dan voorheen, kwam de ziekte minder voor. Er zijn blijkbaar nog andere invloeden in 'tspol; niemand kan zeggen of do winst blijvend zal zijn en daar om moet de voorzichtigheid hier betracht worden. Do weg, dien men te volgen heeft, schijnt aangewezen. Zorgvuldig toezicht van do ouders en do geneeskundigen, maar vooral ook nauwlet tende zorg van do overheid op de plaats, van waar het grootste gevaar van besmet ting dreigt-, op do school. A an rij zing aan de onderwijzers, dat zij toe hebbon te zien, altijd, maar vooral in tijden van epidomie, op ieder kind, dat, na con afwezigheid we gens ziokto, weer op school komt of dat, on der andore omstandigheden, verdachte ver schijnselen vertoont, on contróle door een gemeente-geneeskundig<?, opdat hot, in ge val van gevaar voor andoren, aanstonds zal kunnen worden verwijderd. Niot de school is besmet, zooals men zoo dikwijls hoort, maar de kinderen, die or in komen, en geen schoolsluiting, met of zonder ontsmetting, zal baten als op do kinderen, door zorge- loozo ouders nasr school gestuurd, geen acht wordt gegeven. Maar daarnaart, met oprichting, zooveel ma-hr eeuigszins inogolijk, van gebouwen tot werkelijke isolcering van hot zieke individu, do beveiliging van liet nog gezonde door de maatregelen, die genomen kunnen worden tot het verwijderd houden van de ziektekie men. Deugdelijke ontsmetting, welhaast, naar wij mogen hopen, door de hulp van het rijk. Goed drinkwater, alweer, dat goen smetstoffen kan bevatten, verwijdering van allo vuil, dat ze in hot lovon kan houden. Tot beveiliging, maar ook tot het krachti ger, ge-zonder maken van het -.chaom, opdat hot opgewassen zij tegen den aanval, als toch de ziekte het mocht naderen. De gezondheidswet biedt aan ieder de ge legenheid mee te werken tot bereiking van het dool. by ons gevoelen en onze manieren aange nomen hobben." „Evenals mevrouw Göring?" „Niet waar? Daarop ben Ik niet weinig trotschl Het lieve landkind; maar eenige van haar puriteinsche vooroordeelen zyn wel onuit roeibaar. Bovendien heeft u, zooals ik hoor, veel tot dit huweiyk bygedragen, nietwaar?" „Ik?" vroeg Kinloch met ernst en nadruk. „Hoe bedoelt u dat?" „U zet letterlijk een ontsteld gezicht 1 Ik bedoel, dat u getuige by het huweiyk, bruids jonker, enz. was?" „Getuige by het huweiyk was ik wel," gaf Kinloch met een Bchamper lachje ten ant woord, om daarna haastig op te staan. „Ik mag u biykbaar niet zoo lang in beslag nemen, mevrouw, het gezelschap heeft uw leiding noodig." Dat Kinloch's aanwezigheid eenigen druk uitoefende, was duideiyk, en dus nam hy ondanks heftige tegenkanting van do dame, die hem als haar gast behandelde, afscheid. - „Goeden avond, mevrouw Göring," zelde hy, terwyl hy zich In oen groep van dooreen"- pratonde jonge heeren drong, welke Peggy omringden. „Ik Z3l een andermaal terugkomen, als gy wellicht meer tyd voor my hebt." „0, ik bid u, doe dat 1" riep Peggy smeekend. „Ik heb geen woord met u kunnen spreken! Wilt gy niet biyven? Wy beginnen nu dadeiyk een spelletje en in de eetkamer staan ververschingen, ieder bedient zich daar zelf tot weerziens 1" Toen Kinloch op de deur toeliep, had hy een grooten spiegel voor zich, welke hem duldeiyk deed zien, hoe getrouw Juffrouw Gussie zyn buiging voor mevrouw Catehpool en zyn militairen groet aan het gezelschap in het algemeen gericht, nabootste, tot op den Onder den titel Geneeskunst en Kwakzalverij kwam van dr. Stephan een beschouwing voor in hot Novembernum mer van De Tijdspiegel, waar hij o. a. te kennen gaf, wat, naar zijn meening, voor de geneesheeren noodig is om met vrucht de kwakzalverij to bestrijdon. In het Medisch Weekblad legt nu dr. O. N. vau do Poll meer don nadruk op één der factoren, door dr. S. ook genoemdde studie van de geschiedenis der geneeskunde, om het nu levende geslacht van geneesheeren te waarschuwen voor zolf- ovorschattin g. Met dr. 8. is dr. v. d. P. het eeneen toont, het met voorbeelden aan „hei is dc historische zin, welke don geneesheeren te veel ontbreekt. En waar allerwegen in de oultuurlanden de behoefte gevoeld wordt om de studio van de geschiedenis der genees kunde wedor tor hand te nemen, waar el ders er op aangedrongen wordt, dat aan de Universiteiten leerstoelen zuloln gesticht worden zoo zij er nog niet bestaan om aan die behoefte te voldoen, schijnt hot ons noodig or op te rijzen hoe ook Nederland verplicht is aan dien steeds sterker worden den drang te voldoen. „Wie de historie niei kont, do hooge waar de van do geschiedenis dor wetenschap in 't algemeen niet beseft heeft ook geen besef van de rij ze ho© do wetenschappen zijn ont staan. hoe ideeën wisselen ©n hoe zelfs do grondslagen der wetenschappon telkenmale aan verandering onderhevig blijken. Do historie kan hom leeren, dat meeningon, door het eene geslacht beschouwd als het top punt van menscholijke wijsheid, door komen de geslachten al to vaak tot onzin worden verklaard, terwijl datgene, wat tot bijgeloof wordt gestempeld door de eene generatie, den grondslag van het wetenschappelijk den ken voor een eigende uitmaakt. Do geneeskunde, en meer nog do genees kunst, maakt hierop geen uitzondering. Ook in do geneeskunde is wetenschap vorlorcn on weder gevonden on weder vorlorcn. Volo waarheden van hoog belang verdwenen en keerden onder niouwe namen terug. Zoo ging het met gansche schatten van genees kunst. zoo ging het mot ganscho stelsels van ideën. Do nieuwere geneeskunst waarvan Vir- chow een der hoofdleiders was, heeft hot oude wcggebezenid, he^ft de wetenschap meer en. meer gematerialiseerd. Niets dan wat duidelijk verklaard, wat in een stelsel of tot oon wet geformul erd kon worden, niets dan wat gewogen cn genieten kon wor den, kon stand houden voor do onmeedoo- gende critiek. Maar och arme, onze weegschalen zijn nog zoo onvolkomen, onze mat^n zoo ontoerei kend. Al te vaak moest de matorialisceren- de wijsgeer bij het overweldigende der ver schijnselen of der materie die hij wcnschtc te verbalisecron, te classificecren, 'jn ma ten en gewichten laten vallen en ecu igno ramus, ignorabimus fluisteren. Maar niet. allen doden zoo. Menigeen min der philosopliisch en meor driest, ontkende Ik slist wat hij niet kon verklaren. Of als Hij do verschijnselen, die boven zijn maat gin gen, niet kon vatten, verklaarde hij, dat zo tot liet rijk der fabelen behoorden, cn dat een man van wetenschap daar geheel buiten bleef. Zoo ging het ook in de geneeskunst. r)e ervaring de empirie had sedert ecuwen geneesmiddelen als in vole gevallen voor hot herstel van den zieke dienstig, aangenomen, geneesmiddelen waarvan zij do werking niet vorklaren kon. In vele gevallen was de toe passing daarvan afkeerwekkend, bespotte lijk, onlogisch. En de nieuwer© geneeskun de vaagde met haar bezem al het onlogische in d© geneeskunst op den mesthoop. Men wilde niet genezen of men wilde begrijpen waarom. Zoo werd als onbruikbaar weggeveegd: do 6uggestietherapie, de hypnose, do goloofsge- nezing of hoe men deze verouderde genees wijzen noemen en verdeelen wil. Zoo werd de aloude bydrothorapi© (watergeneeskun de), de aloude isotherapie, het beginsel der inentingen, die nu onder niéuwen naam en nieuwen vorm als ©orumtherapio triomfen viert verworpen. Massage aderla ting, emetica, zij worden uitgeworpen." Dr. Van der Poll geeft nog meer dergelij ernstigen handdruk, dien by met Peggy had gewisseld. De nabootsing moest uitstekend zyn, want nadat hy de deur achter zich ge sloten had, barstte een schaterend gelach los, dat hem de trap af en tot op de straat vervolgde. Negentiende Hoofdstuk. Kapitein Kinloch koesterde geen verlangen, 0111 liet bezoek in de Boven Bourkestraat zoo spoedig te herhalen, doch trof mevrouw Göring op een zekeren dag in het park aan, of betrapte haar daar, in een weemoedige be schouwing van den eendenvyver verzonken. Zy was alleen en had veel meor geiykenis met Peggy Summerhayes dan de luidruchtige jonge dame in pelsmantel en scharlaken roode muts, die meermalen in mevrouw Catchpool's rijtuig hem voorbygevlogen was. Nu ver heugde hy zich bepaald harteiyk over de ontmoeting enf pae in den loop van hot ge sprek bewezen hem de mode-uitdrukkingen en het triomfeerende bewustzyn van haar schoon heid weer het onderscheid tusschen mevrouw Göring en het kind in Nleder-Barton. „Ja, Dublin is hemelech I" riep zy uit. „Sinds September ben ik hier en do tyd is my als een dag omgevlogen." „Bezoekt gy de eenden, om u die van huls te herinneren?" „Juist geraden 1 U is een godachtenlezer l Ja, ik voer ze byna eiken dag. Die brutale bruine met het zwarte kopje is myn lieveling." „Ik wist niet, dat brutaliteit u aantrekt l" „Alleen by de eenden, natuurlijk l" „En hoe gaat hot met uw zuster? Schryft gy elkaar druk?" „Ja, tweemaal in de week, en bovendien zend ik baar, wat my aan couranten In de ke voorbeelden en zegt dan vordor; „Is het nu te verwonderen, dat, waar zoo vaak eeuwenoude, door do ervaring geijkte, zij 't onlogische geneesmiddelen door de wc- teneohap werden verworpen, zij door kwak zalvers werden opgeraapt t Men denko eons aan de volksmiddelen. Het valt moeilijk to ontkennen, dat onder het gevaarlijk volk dor kwakzalvers, onder wie een zoor groot deel goen onderen naam verdient dan van oplichters en bedriegers, er enkele element, ten voorkomen, men denke bijv. aan Priessnitz die een werkelijken aandrang tot genezen bezitten en daar bij eon 6oort intui» tie, dio ze in vele gevallen uit oude onbe kend geworden genoesmiddelon of uit volke middelen een passend doet grijpen. Zulk een geneesmiddel is dan onwetenschappelijk, on gebruikelijk, maar hot heeft voor don lijder do verdienste, dat het helpt Terecht wijst Stephan er op, dat Billroth zeer juist gezegd heeft, dat de patiënt niet de abstracte wo- tenschap wenscht te oonsulteeren, maar ge nezen wil worden, on dat het hem volkomen onverschillig is of de methode, volgens wel ke dat geschiedt, streng wetenschappelijk is toegelicht of het wetenschappelijk stem pel mist Do patiënt die goen baat vindt bij den wetenschappolijkon arts, al maak! hij ook een fraaie diagnose der ziekte, zal, zoodra daartoe maar eenig uitzicht bestaat, zijn toevlucht nemen tot den empirist, dio vrij blijft van wetenschappelijke rangschikking zijnor ziokto, maar hem oon midaol voor, zijn kwaal aan de hand doet. De man, dio een neem, eet en genees aan de hand doet of dat maar belooft, wint het, wie hij ook zij, van den man der modorno wotensehap. Het is hier vaak een strijd van den mo- dornon tegen den ouden tijd, waarbij won* der boven wonder de nieuwe tijd het aflegt. Want het is een foit dat de empirist, de wel zeldzame, maar toch bestaand© bete re soort van kwakzalver, de vertegenwoor diger is eener begraven geneeskunst. Hij put uit dc reoepten dor vordwenon medische scholon en gebruikt de nooit en nergens ver dwenen en een taai leven voortslecpendo volksmiddelen. Mon bcdonko bot wol, dat voor een good deel dc geneeswijze dor oudo meestere tot dio volksmiddelen is afgedaald, en uit die volksmiddelen men denke bijv. aan de inenting vorrijzen do nieuwe heel middelen der wotensehap. Is dit waar, en de aangehaalde feiten zijn, dunkt ons, moeilijk to weersproken, dan volgt daaruit o. a., dat do modorno gouecs- kundc do kwakzalverij met haar eigen wa penen hebbe to bestrijden. Zij moet bestredou worden met do bostudeoring harer bronnen. Geen deel dor geneeskunst, de middelen der oude meesters, do volksmiddelen, de sympa thie-middelen, niot© op het gebied der ge neeskunst mag van het wetenschappelijk on derzoek van den geneesheer of aanstaanden gencofiheor uitgesloten blijven. Van alle onaantastbare leerstellingen in de gfncoskundo, welke van do oudo Grieken tot ons gekomen zijn, en dio in do verzame ling van Hippoorate8 reeds opgenomen zijn, i3 or geen enkoio, dio zoo weinig tor harte genomen is als (leze: „Do art© moet weten, wat do artsen vóór hom geweten hebben, in dien hij niot zich zelf en anderen bedriegen ril." Het is dus van practisch belang niet al leen to bestudeeren hoe do moaerne school in zijn kort© spanne Lijds van enkele ticn< tallen van jaren geneest, maar ook hoo men genos in do vele eeuwen, dio achter ons lig gen. Hot is van practisch belang te wotea, niot alleen hoe mon geneest in dc Universi teiten van Europa en in de cultuurstaton', maar ook hoo mon daarbuiten geneest en bij do volkeren van half on von geen cultuur in Europa ©n in do grootero worelddeelcn daarbuiten. Dat alles behoort tot do geschiedenis der geneeskunde Do historie dor geneeskunde houdt dus veel in zich geborgen. Het kennismaken met de ouden zal nieuwo gedachten baren. Me nige onvoltooide uitvinding, menig onafge-, werkt denkbeeld kan, mot behulp van nieu-N were ontdekkingen, in het licht van modor- - ne beschouwingen, tot volmaking of rijpheid worden gebracht. Daarom is do geschiedenis dór genccskun- hand komt. Zy schynt veel lydend te zUn en verveelt zien zeer." „Geen wereldschokkende gebeurtenissen in het dorp?" „Geène, dan dat Nancy Belt oon uitstekende betrokking in een modemagazijn to Bar- minster hoeft, en dat myn zwager voor zyn jong paard oen eersten prys heelt gekrogon. Herinnert gy u nog do blinde, bruino merrie? Die is doodl Heeft haar nek gebroken, toen zy haar veulen eens weer wilde naspringen over de beek." „En uw lam? Is daaruit ten slotto go- braden lamsvleesch geworden?" „0 neen, dat zal hem nooit overkomen l Maar het is een plaaggeest geworden, het/ wil volstrekt niet by de kudde schapen, maar sloot vriendschap met drie jongo kalveren, welke hy onlangs door de keuken in huls gelokt hoeft. Hanna vond het gezelschap in de eetkamer 1" „Een mooi bezoek 1 En heeft uvolepariyon meegemaakt?" „Zeer vele, en de volgende maanden be ginnen de particuliere bals." „Ik heb sinds Nieder-Barton niet weer ge danst." „Dat was myn eerste bal en dal zal my onvergeteiyk biyvenl Het heeft my zoor ge spoten, dat ik onlangs zoo weinig aan uw bezoek had, maar u zaagt hoevole menschen er waren." „Heeft u"..., Kinloch zocht naar de uit-, drukking„dlkwyis zulke ontvangdagen (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 5