LËIDSCH DACBLAD, ZATERDAG 3 JANUARI. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Auno 1903.
No. 13148
Een „Gelderschman" beeft in bot Han
delsblad een beschouwing gehouden over a
onze paardenfokkerij, b. onzé le-
gerpaarden, o. onzen paardenhan
del.
•De schrijver kwam tot de conclusie:
lo. Do paardenfokkerij is in Nederland
achteruit gegaan, want de F ransoho hande
laren, die in vroeger jaren in Holland
paarden kwamen koopetn, ziet men tegen
woordig niet meer.
So. Een ouderwetsch Hollandsoh paard
was een paard, dat men door zijn toilet to
maken kon laten doorgaan voor een En-
gölsoh paard, met dien verstande, dat het
was door zijn goed humeur," makheid, gang
On bouw, liet beste zware rijtuigpaard (ca-
rosaior) van de wereld I
3o. Dat goede oudorwetsche paardenras iz
verknoeid door de buitonJandsche hengsten.
4.0. Stamboeken, keuringen, offioieren,
veeartsen en heoreboeren hebben do Ned.
fokkers van den wal in de sloot gebracht.
öo. De verkoop van remonte-paarden is
in Nederland van weinig belang.
60. Bij gebrek aan particulieren, die het
yoorbeeld geven hoe in Nederland moet wor
den gofokt, moest er in Nederland een
school worden gesticht, waaraan verbonden
word een groot© stoeterij, die de hengaten
leverde.
De verplichte keuringen, de veeartsen met
hun cornagevoorliohfing, do militairen met
hun militaire leerstellingen en de lieercboe-
rort met hun liefhebberen" in het geven
van raad in paardenzakon, waar zij zelf, op
den keper beschouwd, weinig van weten;
allon moesten aan den dijk gezet.
Het weekblad Onze Paarden sch.ijft naar
aanleiding van dit opstel:
„Menigeen, die 't stuk van den Geldorsch-
man leest, en de conólusiën overdenkt-, zal
hot min of meer met hem eens zijn.
De aardige manier van'yortellen kan daar
in hooge mate toe bijdragen.
Desniettemin is de weerlegging der stel
lingen van Geldorsohman niet moeilijk.
Men zoude die in een paar woorden kun
nen samenvatten door to zeggen: De Gel
dorsohman verwart „oorzaak met gevolg".
Bijv. In vroeger jaTen kwamen de Fran-
echen hier veel, thans weinig paarden l.oo-
j>en, dus ons paardenras is achteruitgegaan,
Zegt do Gelderschman.
De redenen waarom Frankrijk tegenwoor
dig weinig paarden uit Holland betrekt,
- ivgtjiwxi wjguii rujiuci-buucrcuiuso 1x3 1
hebben echter in werkehjkheid weinig ofMochten enkelen, waaronder
hiote te maken met de qualiteit der paarden
bier.
Pie rod enen toch zijn:
lo. Dat Frankrijk, door do miUioenen,
iaarlijks van Rijkswege aan do paardenfok-
:erij besteed, door de 3000 hengsten, die al
leen het Rijk in Frankrijk beschikbaar stelt,
thans zelf zoovéél paarden voortbrengt, dat
heb uit andere landen geen paarden noodig
beeft. Het laatste nummer van do Franco
Chevalino" bevat o.a, nog de mededeeling,
da4 in 1902 ongeveer 200,000 meniën in
•Frankrijk worden gedekt.
2o. De ovefTstrooming met Amerikaanflche
paarden.
3o. De invoerrechten.
4o. Do mindere behoefte aan luxe-paarden
in Frankrijk door de nieuwo verkeers-mid-
dolen.
Die mindere behoefte blijkt vooral in Pa
rijs, waar mon in vroeger jaren minstens 4
handelaren in luxe-paarden had t gen tegen"
woordig 1.
Do laatste 6 jaar zijn de meeste grooto
handelaren in luxe-paarden te Parijs ver-
rwenen, cn degene, die zich nog staande
hield, verkeerde kortelings in finanoieole
moeilijkheden.
Dat ook wij niet veel heil verwachten van
heb zich op don voorgrond plaateen van
officieren, veeartsen on heereboeren de
goede uitzzonderingeai niet te na gesproken
is algemeen bekend en dikwijle genoeg
getoond.
Doch hioraan boe te schrijven ai ware het
alleen omdat deze toestand pae enkele jaren
bestaat dat ons paardenras niot meer
deugt, gaat fcooh wei wat al te ver".
Onze Paarden wijab eer ook nog op,-dat
het vorig jaar 1700 paarden van hier naar
Engeland werden gezonden.
Vroeger kwam dat niet voor en die uit
voer naar Engeland zou ook weer spoedig
tot het verleden© behootron, indien het denk-
beeld van__den Gelderschirum t»n uitvoer
werd gebracht en hier alleen zware tuig-
p aar den en rem on te-paarden werden gefokt.
Engeland n.l., zoekt juist het lichte
tuigpaard. En in de paardenfokkerij Is
van veel belang om te „houden wat men
heeft" ten minste heb goede, in oasu de uit
voer van paarden naar Engeland. Die die
ren zijn meestal 3 1/211/2-jarig, en bren
gen niet zelden 6C0 en meer op
En ging men nu den weg op, die do Gel
ders ohm an aianTaadb, n.l. zware tuigpaar-
den of remonte-paaiden te fokken, dan ging
dc luxe-handél op Engeland wederom ver
loren".
In bet Tijdschrift voor Sociale Hygi-ëne
en Openbare Gezondheids regeling komen
o.a een tweetal belangrijke artikelen voor,
waarop wij do aandacht wenschen te ve^i-
gon.
Het eerste is van prof. dr. 0. H. H.
Spronck en handelt over de vatbaarheid van
den mensch voor runde r-tuberculose.
Op het in 1901 te Londen gehouden tuber -
oulose-congree heeft Koch, zooals men weet,
groot opzien gebaard, door kort en bondig
do identiteit der tuberculose van den mensch
en het rund te ontkennen, zoodat hdj het niet
raadzaam achtte tegen melk, boter of vleesch
van tuberculeus vee eenigen maatregel te ne
men. Hij beweerde, dat het rund absoluut
onvatbaar was voor tuberculose van den
mensch, terwijl het omgekeerde zeer waar
schijnlijk mocht genoemd worden.
Tot staving van zijn meening wece Koch
er o.a. op, dat melk en boter vaak grooto
hoeveelheden levende tuborkel-bacillen be
vatten. Waren die bacillen in staat den
mensch te besmetten, dan zouden velen, en
voornamelijk kinderen, er het slachtoffer
van worden. Terwijl de meeste geneeskun
digen meenon, dat dit inderdaad zoo is, was
Koch van een ander gevoelen. Volgens hem
mag alleen dan aangenomen worden dat
tuberculose verwekt is door i-.-b gooruik
van besmet voedsel, waar dc eerste tuber
culeuze verandering in den darm optreden,
wat echter zeer zelden zou gebeuren.
Door eenige geleerden, waaronder ook
onzo landgenoot Thomassen, zijn toon dade
lijk bedenkingen geopperd en het congres
besloot alle reeds voor lang genomen maat
regelen tegen runder-tuberculose te hand-
Baumgarten, Koch's partij kiozen en met be
wijzen hun meening trachten te 6taven, ook
do tegenpartij zat niet stiL Zij profiteerde
van don door Koch gegeven raad om in go-
vallen, waar me® vermoedt dat de mensch
lijdende is aan runder-tuberculose, dit vor-
moeden te controleeren door een onderhuid-
sche inenting bij het kalf en woldra had
mon verscheidene gevallen, die tegen Koch's
meening pleitten. Wij kunnen zo hier niet
allo opnoemen, maar willen volstaan met
één er van, uit onze omgeving, door den
schrijver en den heer K. Hoefnagel gepubli-
oeerd.
In Mei 1900 had de heer A. A. Overbeek,
veearts te Steenwijk, het ongeluk den vilder,
die hem bij do obductie van een tuberculeuze
koe behulpzaam was, een klein wandje aan
den pink toe te brengen. Het wondje genas
spoedig, maar er ontwikkelde zich op deze
plek een tuberculeuze aandoening van de
huid. Op 7 Februari 1902 experteerde prof.
Narath bij den 63-jarigen vilder de zieke
huid, alsmede een correspondeerendey ge
zwollen cubitale klier. Men entte met het
zieke weefsel van huid en klier Guineescho
biggetjes, die aan algemeene tuberculose
stierven, en bracht het virus op 16 Moi 1902
onder de huid aan den hals van een kalf,
dat volkomen gezond en ongeveer 13 maan
den oud was. Weldra zag men op de plek
van do enting een tuberculeus infiltraat
ontstaan, terwijl ook de corrospondeerende
boegklier spoedig werd aangedaan. Vervol
gens traden koortson op, die op verdere ver
spreiding der tuberkel bacillen in het li
chaam wezen. Nadat het kalf op 12 Juli ge
dood was, vond men, dat bchalvo de reeds
82)
„Ach, mijnheer Kinloch, lk heb mevrouw
Göring en Charlie zoo dikwijls over u hooren
spreken I 't Doet mü werkelijk genoegen u
ook te leeren kennen! W\) verdrijven ons den
tijd op dezen somberen Decemberdag zoo goed
liet gaan wil."
..Dat zie ik," antwoordde Kinloch, naar de
gaskroon opkijkend.
D0, in alle eer en deugd," haastte mevrouw
Catehpool zich te verzekeren. „Geen misteltak
heinde en ver."
Kinloch zou gaarne gezegd hebben, dat deze
formaliteit hier wol niet meer noodig zou zijn,
maar de dame liet hem daartoe geen tyd.
„Tommy en Dan," gebood zij tweo van de
jonge heeren, „maakt u een beetje nuttig en
ruim de kamer op. Raap gy toch de bloemen
op, Gussie, het water eypelt Immers in het
tapijt. Kom hier, mynheer Kinloch, en gaat
u naast my op do sofa zitten; het is my,
alsof wy wel voor acht dagen stof voor een
gesprek hadden 1"
Stof voor oen gesprek was wel voorhanden,
maar om die met mevrouw Catehpool to be
handelen, daartoe voelde Kinloch niet don
minsten lust. Hy kende de dame reeds lang
van hooren zeggen; het scherp besneden ge
laat met de harde lynen om den mond en
de brutale, groenachtige- oogen, welke hem
Onder den misteltak mag in Engeland met
kerstmis elke heer van een dame een kus vragen.
van onder dichte wimpers gadesloegen, kwam
geheel met haar naam overeen. Hy daaren-
tegon was juist de soort van man, die in haar
smaak viel en in haar omgeving zoo zelden
voorkwamkoel, ernstig, terughoudend, voor
naam en toch aaDgename manieren. Ongeluk
kig was het welgevallen niet wederkeerig en
hy hunkerde niet naar een praatje met haar,
maar wel met mevrouw Göring, die nu echter
een gladgeschoren heer moest ontvangen,
welke de reeds lang verwachte was en in
dezen kring de clown scheen te zyn.
„Ik hoop, dat mevrouw Valiancy u ten
minste een bezoek by my zal toestaan," zeide
mevrouw Catehpool, hem ondanks alle tegen
stribbelen in beslag nemend. „Zy za! u toch
wel voor volwassen houden?"
„Dat ben ik helaas reeds geruimen tyd,"
zelde Kinloch.
„Helaas? Dat wil dus zeggen: „0 zalig,
0 talig, een-kind nog te zynl" Dan speelt
gy mede?"
„Als lk daartoe in staat ben, vermoedeiyk
blindemannetje?"
„Hoe boosaardig 1" riep mevrouw Catehpool,
hem met den vinger dreigend, zoodat hy een
prachtigen diamanten ring moest zien. „Ik
hoor, dat .gy op sport, voornameiyk jacht,
verzot zyt; dat gy danst, maar een onbe
dwingbaar hart in de borst draagt. Dublin is
dan juist de rechte plaats voor u."
„Mag lk vragen, van waar u my zoo nauw
keurig kent?"
„Daarop komt het toch niet aan! Genoeg,
ik hob veel van u gehoord en leg voor myn
kring beslag op u."
Kinloch keek de dame beleefd-vragend aan.
„Ik vrees, dat uw kring te schitterend, te
verblindend voor my zal zyn, mevrouw 1"
„Geen sprake vanl Gy zult u spoedig thuis
genoemde tuberouleuxe aandoeningen aan
den hn-lft, inderdaad ook in verschillende in
wendige organen tuberkels aanwezig waren,
waarvan de grootste naar schatting 5 weken
oud waren.
In dit geval bezat dus de runder-tuberkel-
baoil na een verblijf van 20 maanden in het
organisme van den mensch, een virulentie,
die op één lijn gesteld kan worden met drie
van bacillen, direct uit het rund afkomstig.
Resumeorende komt prof. Spronck tot de
volgende conclusie:
lo. De mensch is buiten twijfel vatbaar
voor runder-tuberculose;
2o. Bewezen is, dat besmetting zoowel
kan plaats hebben door aecidontecle er.ting
als door gebruik van voedsel, dat runder-
tuberkel-bacillen bevat;
3o. Met recht en reden is te vermoeden,
dat velen het slachtoffer worden van voeding
met melk van tuberculeuze koeien; voort
gezet onderzoek zal spoedig leeren in hoever
dit vermoedon Juist is.
In hetzelfde nummer van het tijdschrift is
een artikel opgenomen over den s t r ij d
tegen do besmettelijke «lokten,
door dr. M. W. Pijnappel.
Deze begint mot er op te wijzen, dat onzo
kennis van hot wezen en de versproiding der
besmettelijke ziekten door de studie der
bacteriologie een vaste basis heeft gekregen,
maar deze studie heeft tevens eon blik doen
slaan op een onafzienbaar veld, dat men
bijna niet mag hopen ooit geheel to leeren
kennen. Tooh is er winst; mon heeft niet
gevonden wat men zocht on zal het wellicht
nimmer doen, maar men weet waar men zoe
ken moet. Er werd groote winst behaald ten
opzichte van het genezen van ziekten. Het
sotuüi tegen de diphtheric is volgens do
groote meerderheid dor tot oordeelon be
voegden con ovorwinning voor de nieuwe
wetenschap. Ook sommige andere besmette
lijke ziekten, als febris-typhoidëa, pest en
cholera, schijnen in kracht verloren to
hebben.
Toch waarschuwt de schrijver niet alles op
rekening dor wetenschap te zetten; hier past
bescheidenheid. Zooveel streken cn plaatsen
zijn or nog, waar schier niets is gedaan,
maar bijna overal daalde de sterfte. Do aan
leg van waterleidingen scheen gunstigen in
vloed to hobbon op het sterftecijfer der
typhus, maar ook elders, waar geen betere
watervoorziening is dan voorheen, kwam de
ziekte minder voor. Er zijn blijkbaar nog
andere invloeden in 'tspol; niemand kan
zeggen of do winst blijvend zal zijn en daar
om moet de voorzichtigheid hier betracht
worden. Do weg, dien men te volgen heeft,
schijnt aangewezen.
Zorgvuldig toezicht van do ouders en do
geneeskundigen, maar vooral ook nauwlet
tende zorg van do overheid op de plaats,
van waar het grootste gevaar van besmet
ting dreigt-, op do school. A an rij zing aan
de onderwijzers, dat zij toe hebbon te zien,
altijd, maar vooral in tijden van epidomie,
op ieder kind, dat, na con afwezigheid we
gens ziokto, weer op school komt of dat, on
der andore omstandigheden, verdachte ver
schijnselen vertoont, on contróle door een
gemeente-geneeskundig<?, opdat hot, in ge
val van gevaar voor andoren, aanstonds zal
kunnen worden verwijderd. Niot de school
is besmet, zooals men zoo dikwijls hoort,
maar de kinderen, die or in komen, en geen
schoolsluiting, met of zonder ontsmetting,
zal baten als op do kinderen, door zorge-
loozo ouders nasr school gestuurd, geen acht
wordt gegeven.
Maar daarnaart, met oprichting, zooveel
ma-hr eeuigszins inogolijk, van gebouwen tot
werkelijke isolcering van hot zieke individu,
do beveiliging van liet nog gezonde door de
maatregelen, die genomen kunnen worden
tot het verwijderd houden van de ziektekie
men. Deugdelijke ontsmetting, welhaast,
naar wij mogen hopen, door de hulp van het
rijk. Goed drinkwater, alweer, dat goen
smetstoffen kan bevatten, verwijdering van
allo vuil, dat ze in hot lovon kan houden.
Tot beveiliging, maar ook tot het krachti
ger, ge-zonder maken van het -.chaom, opdat
hot opgewassen zij tegen den aanval, als
toch de ziekte het mocht naderen.
De gezondheidswet biedt aan ieder de ge
legenheid mee te werken tot bereiking van
het dool.
by ons gevoelen en onze manieren aange
nomen hobben."
„Evenals mevrouw Göring?"
„Niet waar? Daarop ben Ik niet weinig
trotschl Het lieve landkind; maar eenige van
haar puriteinsche vooroordeelen zyn wel onuit
roeibaar. Bovendien heeft u, zooals ik hoor,
veel tot dit huweiyk bygedragen, nietwaar?"
„Ik?" vroeg Kinloch met ernst en nadruk.
„Hoe bedoelt u dat?"
„U zet letterlijk een ontsteld gezicht 1 Ik
bedoel, dat u getuige by het huweiyk, bruids
jonker, enz. was?"
„Getuige by het huweiyk was ik wel," gaf
Kinloch met een Bchamper lachje ten ant
woord, om daarna haastig op te staan. „Ik
mag u biykbaar niet zoo lang in beslag nemen,
mevrouw, het gezelschap heeft uw leiding
noodig."
Dat Kinloch's aanwezigheid eenigen druk
uitoefende, was duideiyk, en dus nam hy
ondanks heftige tegenkanting van do dame,
die hem als haar gast behandelde, afscheid.
- „Goeden avond, mevrouw Göring," zelde
hy, terwyl hy zich In oen groep van dooreen"-
pratonde jonge heeren drong, welke Peggy
omringden. „Ik Z3l een andermaal terugkomen,
als gy wellicht meer tyd voor my hebt."
„0, ik bid u, doe dat 1" riep Peggy smeekend.
„Ik heb geen woord met u kunnen spreken!
Wilt gy niet biyven? Wy beginnen nu
dadeiyk een spelletje en in de eetkamer staan
ververschingen, ieder bedient zich daar zelf
tot weerziens 1"
Toen Kinloch op de deur toeliep, had hy
een grooten spiegel voor zich, welke hem
duldeiyk deed zien, hoe getrouw Juffrouw
Gussie zyn buiging voor mevrouw Catehpool
en zyn militairen groet aan het gezelschap in
het algemeen gericht, nabootste, tot op den
Onder den titel Geneeskunst en
Kwakzalverij kwam van dr. Stephan
een beschouwing voor in hot Novembernum
mer van De Tijdspiegel, waar hij o. a. te
kennen gaf, wat, naar zijn meening, voor
de geneesheeren noodig is om met vrucht de
kwakzalverij to bestrijdon. In het Medisch
Weekblad legt nu dr. O. N. vau do Poll meer
don nadruk op één der factoren, door dr. S.
ook genoemdde studie van de geschiedenis
der geneeskunde, om het nu levende geslacht
van geneesheeren te waarschuwen voor zolf-
ovorschattin g.
Met dr. 8. is dr. v. d. P. het eeneen
toont, het met voorbeelden aan „hei is
dc historische zin, welke don geneesheeren
te veel ontbreekt. En waar allerwegen in de
oultuurlanden de behoefte gevoeld wordt om
de studio van de geschiedenis der genees
kunde wedor tor hand te nemen, waar el
ders er op aangedrongen wordt, dat aan
de Universiteiten leerstoelen zuloln gesticht
worden zoo zij er nog niet bestaan om
aan die behoefte te voldoen, schijnt hot ons
noodig or op te rijzen hoe ook Nederland
verplicht is aan dien steeds sterker worden
den drang te voldoen.
„Wie de historie niei kont, do hooge waar
de van do geschiedenis dor wetenschap in 't
algemeen niet beseft heeft ook geen besef
van de rij ze ho© do wetenschappen zijn ont
staan. hoe ideeën wisselen ©n hoe zelfs do
grondslagen der wetenschappon telkenmale
aan verandering onderhevig blijken.
Do historie kan hom leeren, dat meeningon,
door het eene geslacht beschouwd als het top
punt van menscholijke wijsheid, door komen
de geslachten al to vaak tot onzin worden
verklaard, terwijl datgene, wat tot bijgeloof
wordt gestempeld door de eene generatie,
den grondslag van het wetenschappelijk den
ken voor een eigende uitmaakt.
Do geneeskunde, en meer nog do genees
kunst, maakt hierop geen uitzondering. Ook
in do geneeskunde is wetenschap vorlorcn on
weder gevonden on weder vorlorcn. Volo
waarheden van hoog belang verdwenen en
keerden onder niouwe namen terug. Zoo
ging het met gansche schatten van genees
kunst. zoo ging het mot ganscho stelsels van
ideën.
Do nieuwere geneeskunst waarvan Vir-
chow een der hoofdleiders was, heeft hot
oude wcggebezenid, he^ft de wetenschap
meer en. meer gematerialiseerd. Niets dan
wat duidelijk verklaard, wat in een stelsel
of tot oon wet geformul erd kon worden,
niets dan wat gewogen cn genieten kon wor
den, kon stand houden voor do onmeedoo-
gende critiek.
Maar och arme, onze weegschalen zijn nog
zoo onvolkomen, onze mat^n zoo ontoerei
kend. Al te vaak moest de matorialisceren-
de wijsgeer bij het overweldigende der ver
schijnselen of der materie die hij wcnschtc
te verbalisecron, te classificecren, 'jn ma
ten en gewichten laten vallen en ecu igno
ramus, ignorabimus fluisteren.
Maar niet. allen doden zoo. Menigeen min
der philosopliisch en meor driest, ontkende
Ik slist wat hij niet kon verklaren. Of als Hij
do verschijnselen, die boven zijn maat gin
gen, niet kon vatten, verklaarde hij, dat zo
tot liet rijk der fabelen behoorden, cn dat
een man van wetenschap daar geheel buiten
bleef.
Zoo ging het ook in de geneeskunst. r)e
ervaring de empirie had sedert ecuwen
geneesmiddelen als in vole gevallen voor hot
herstel van den zieke dienstig, aangenomen,
geneesmiddelen waarvan zij do werking niet
vorklaren kon. In vele gevallen was de toe
passing daarvan afkeerwekkend, bespotte
lijk, onlogisch. En de nieuwer© geneeskun
de vaagde met haar bezem al het onlogische
in d© geneeskunst op den mesthoop. Men
wilde niet genezen of men wilde begrijpen
waarom.
Zoo werd als onbruikbaar weggeveegd: do
6uggestietherapie, de hypnose, do goloofsge-
nezing of hoe men deze verouderde genees
wijzen noemen en verdeelen wil. Zoo werd
de aloude bydrothorapi© (watergeneeskun
de), de aloude isotherapie, het beginsel der
inentingen, die nu onder niéuwen naam
en nieuwen vorm als ©orumtherapio
triomfen viert verworpen. Massage aderla
ting, emetica, zij worden uitgeworpen."
Dr. Van der Poll geeft nog meer dergelij
ernstigen handdruk, dien by met Peggy had
gewisseld. De nabootsing moest uitstekend
zyn, want nadat hy de deur achter zich ge
sloten had, barstte een schaterend gelach los,
dat hem de trap af en tot op de straat
vervolgde.
Negentiende Hoofdstuk.
Kapitein Kinloch koesterde geen verlangen,
0111 liet bezoek in de Boven Bourkestraat zoo
spoedig te herhalen, doch trof mevrouw Göring
op een zekeren dag in het park aan, of
betrapte haar daar, in een weemoedige be
schouwing van den eendenvyver verzonken.
Zy was alleen en had veel meor geiykenis
met Peggy Summerhayes dan de luidruchtige
jonge dame in pelsmantel en scharlaken roode
muts, die meermalen in mevrouw Catchpool's
rijtuig hem voorbygevlogen was. Nu ver
heugde hy zich bepaald harteiyk over de
ontmoeting enf pae in den loop van hot ge
sprek bewezen hem de mode-uitdrukkingen en
het triomfeerende bewustzyn van haar schoon
heid weer het onderscheid tusschen mevrouw
Göring en het kind in Nleder-Barton.
„Ja, Dublin is hemelech I" riep zy uit.
„Sinds September ben ik hier en do tyd is
my als een dag omgevlogen."
„Bezoekt gy de eenden, om u die van huls
te herinneren?"
„Juist geraden 1 U is een godachtenlezer l
Ja, ik voer ze byna eiken dag. Die brutale
bruine met het zwarte kopje is myn lieveling."
„Ik wist niet, dat brutaliteit u aantrekt l"
„Alleen by de eenden, natuurlijk l"
„En hoe gaat hot met uw zuster? Schryft
gy elkaar druk?"
„Ja, tweemaal in de week, en bovendien
zend ik baar, wat my aan couranten In de
ke voorbeelden en zegt dan vordor;
„Is het nu te verwonderen, dat, waar zoo
vaak eeuwenoude, door do ervaring geijkte,
zij 't onlogische geneesmiddelen door de wc-
teneohap werden verworpen, zij door kwak
zalvers werden opgeraapt t Men denko eons
aan de volksmiddelen. Het valt moeilijk to
ontkennen, dat onder het gevaarlijk volk
dor kwakzalvers, onder wie een zoor groot
deel goen onderen naam verdient dan van
oplichters en bedriegers, er enkele element,
ten voorkomen, men denke bijv. aan
Priessnitz die een werkelijken aandrang tot
genezen bezitten en daar bij eon 6oort intui»
tie, dio ze in vele gevallen uit oude onbe
kend geworden genoesmiddelon of uit volke
middelen een passend doet grijpen. Zulk een
geneesmiddel is dan onwetenschappelijk, on
gebruikelijk, maar hot heeft voor don lijder
do verdienste, dat het helpt Terecht wijst
Stephan er op, dat Billroth zeer juist gezegd
heeft, dat de patiënt niet de abstracte wo-
tenschap wenscht te oonsulteeren, maar ge
nezen wil worden, on dat het hem volkomen
onverschillig is of de methode, volgens wel
ke dat geschiedt, streng wetenschappelijk
is toegelicht of het wetenschappelijk stem
pel mist
Do patiënt die goen baat vindt bij den
wetenschappolijkon arts, al maak! hij ook
een fraaie diagnose der ziekte, zal, zoodra
daartoe maar eenig uitzicht bestaat, zijn
toevlucht nemen tot den empirist, dio vrij
blijft van wetenschappelijke rangschikking
zijnor ziokto, maar hem oon midaol voor,
zijn kwaal aan de hand doet. De man, dio
een neem, eet en genees aan de hand doet
of dat maar belooft, wint het, wie hij ook
zij, van den man der modorno wotensehap.
Het is hier vaak een strijd van den mo-
dornon tegen den ouden tijd, waarbij won*
der boven wonder de nieuwe tijd het
aflegt. Want het is een foit dat de empirist,
de wel zeldzame, maar toch bestaand© bete
re soort van kwakzalver, de vertegenwoor
diger is eener begraven geneeskunst. Hij
put uit dc reoepten dor vordwenon medische
scholon en gebruikt de nooit en nergens ver
dwenen en een taai leven voortslecpendo
volksmiddelen. Mon bcdonko bot wol, dat
voor een good deel dc geneeswijze dor oudo
meestere tot dio volksmiddelen is afgedaald,
en uit die volksmiddelen men denke bijv.
aan de inenting vorrijzen do nieuwe heel
middelen der wotensehap.
Is dit waar, en de aangehaalde feiten zijn,
dunkt ons, moeilijk to weersproken, dan
volgt daaruit o. a., dat do modorno gouecs-
kundc do kwakzalverij met haar eigen wa
penen hebbe to bestrijden. Zij moet bestredou
worden met do bostudeoring harer bronnen.
Geen deel dor geneeskunst, de middelen der
oude meesters, do volksmiddelen, de sympa
thie-middelen, niot© op het gebied der ge
neeskunst mag van het wetenschappelijk on
derzoek van den geneesheer of aanstaanden
gencofiheor uitgesloten blijven.
Van alle onaantastbare leerstellingen in
de gfncoskundo, welke van do oudo Grieken
tot ons gekomen zijn, en dio in do verzame
ling van Hippoorate8 reeds opgenomen zijn,
i3 or geen enkoio, dio zoo weinig tor harte
genomen is als (leze: „Do art© moet weten,
wat do artsen vóór hom geweten hebben, in
dien hij niot zich zelf en anderen bedriegen
ril."
Het is dus van practisch belang niet al
leen to bestudeeren hoe do moaerne school
in zijn kort© spanne Lijds van enkele ticn<
tallen van jaren geneest, maar ook hoo men
genos in do vele eeuwen, dio achter ons lig
gen. Hot is van practisch belang te wotea,
niot alleen hoe mon geneest in dc Universi
teiten van Europa en in de cultuurstaton',
maar ook hoo mon daarbuiten geneest en
bij do volkeren van half on von geen cultuur
in Europa ©n in do grootero worelddeelcn
daarbuiten.
Dat alles behoort tot do geschiedenis der
geneeskunde
Do historie dor geneeskunde houdt dus
veel in zich geborgen. Het kennismaken met
de ouden zal nieuwo gedachten baren. Me
nige onvoltooide uitvinding, menig onafge-,
werkt denkbeeld kan, mot behulp van nieu-N
were ontdekkingen, in het licht van modor- -
ne beschouwingen, tot volmaking of rijpheid
worden gebracht.
Daarom is do geschiedenis dór genccskun-
hand komt. Zy schynt veel lydend te zUn en
verveelt zien zeer."
„Geen wereldschokkende gebeurtenissen in
het dorp?"
„Geène, dan dat Nancy Belt oon uitstekende
betrokking in een modemagazijn to Bar-
minster hoeft, en dat myn zwager voor zyn
jong paard oen eersten prys heelt gekrogon.
Herinnert gy u nog do blinde, bruino merrie?
Die is doodl Heeft haar nek gebroken, toen
zy haar veulen eens weer wilde naspringen
over de beek."
„En uw lam? Is daaruit ten slotto go-
braden lamsvleesch geworden?"
„0 neen, dat zal hem nooit overkomen l
Maar het is een plaaggeest geworden, het/
wil volstrekt niet by de kudde schapen, maar
sloot vriendschap met drie jongo kalveren,
welke hy onlangs door de keuken in huls
gelokt hoeft. Hanna vond het gezelschap in
de eetkamer 1"
„Een mooi bezoek 1 En heeft uvolepariyon
meegemaakt?"
„Zeer vele, en de volgende maanden be
ginnen de particuliere bals."
„Ik heb sinds Nieder-Barton niet weer ge
danst."
„Dat was myn eerste bal en dal zal my
onvergeteiyk biyvenl Het heeft my zoor ge
spoten, dat ik onlangs zoo weinig aan uw
bezoek had, maar u zaagt hoevole menschen
er waren."
„Heeft u"..., Kinloch zocht naar de uit-,
drukking„dlkwyis zulke ontvangdagen
(Wordt vervolgd.)