H®. 13146 A°. 1903. i§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van t£on- en (feestdagen, uitgegeven. Nieuwjaar. Veel Heil en Zegen I IilsnwjaarskiaDkeD. Donderdag 1 .J uiiiari, LEIBSCH DAG-BLAB PRIJS DEZER COURANT I Voor Leiden per week 9 Oentaj per 3 maanden 1.10. Bniten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd *Jja 1.30. Pranco per post a 1.05. FRIJS DER ADYERTENTIEN1 Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. - Kleine advertentiën van 30 woorden 40 Gents contant elk tiental woorden meer 10 Oenta-Voor het inoasseeren wordt 0.06 berekend. Drieërlei strijd. EEK WOORD OP DEN EERSTEN DAO DES JAARS. Statig hebben van de torenklokken ge klonken: één, twee, drie,.... al meer en al verder, totdat de twaalfde klokslag dof weg stierf in de blo grauwe ruimte van den ^oudejaarsnacht en daarmede was er wederom •en jaar voorby, met zyn lief en leed, zyn vreugde en droefheid, zyn winst en verlies, eggezonken in den schoot der eeuwigheid. En de menschen in kleine huizen en in groote, eenvoudige en voorname menschen, ze zyn daar by opgestaan, hebben elkander de rechter hand toegestoken en „eon gezegend 'mieuw jaar" toegewenscht, i i En allen, ook de minder ernstigen hebben tóe snaar van aandoening voelen trillen in fhun ziel. "Wonderiyk te moede maakt den mensch |die overgang van het oude tot het nieuwe 'jaar. Geen wonder 1 Een oude bekende is van ©n6 heengegaan; wy hebben geklopt aan de deur des tyds, een onbekende is ons te gemoet getreden, j 1903 heet hy. En als die vreemde, met wien we ons itraks moer vertrouwd zullen maken, nu grooten invloed zal kunnen uitoefenen op ons leven, ons heel veel lieflyks en heeriyks kan brengen, maar ons ook zooveel kan ontnemen, coovoel kan doen dragen en lyden, is het dan niet verklaarbaar, dat wy op dezen eersten dag dos jaars, door ons tot een feestdag ge- fctempeld, eenigszios huiverend tegenover hem ètaan? Onzeker is de toekomst, donker het land dat voor ons ligt en ons hart hooft als wy een oogenblik ons indenken, wat ons alzoo ©ver het hoofd kan hangen. "Wat zal het nieuwe tydvak van 365 dagen ©ns brengen? Zal het derde jaar der twintigste 0euw als het tweede weer doen spreken van oorlogen en geruchten van oorlogen? Wat zal het deel zyn van ieder onzer per- (.gooniyk, voorspoed of tegenspoed, gezondheid en levenslust of ziekto en dood misschien? Altemaal vragen, die in een ernstig gemoed opryzen, doch waarop wy geen antwoord krygen. Wy weten het niet en 't is goed, dat 'wy het niet weten. Eén ding weten we, en 't is goed, dat wy 't wetenstryd zal hot nieuwe jaar ons brengen. Stryd, want het leven is een stryd. Indien wo mee willen door het leven, moeten wy dien stryd aanvaarden. Maar hoe zullen we dien stryd voeren? Zoo, dat wy er gehavend en verminkt, moede en mat uit terugkeeren en aan het eindo gekomen van dit jaar, dat spoediger dan wy denken weer het oude jaar tal zyn, .«uilen weeklagen, over al net leed en al de moeiten en de zorgen, waartegen we moesten .kampen, of zullen we aan het eindo krach tiger, sterker, meer gelouterd zyn dan aan het 'begin? Zal de stryd, zal het leven ln 1903 ▼oor ons oen vloek zyn of een zegen? Daatover thans een enkel woord, i Allereerst treedt hoe zou het anders voor i ons menschen van den dag? op den voor- grond de stryd, eigenaardig genoemdde stryd 1 om het bestaan. De landman achter den ploeg, t'de arbeider in de fabriek, de handwerksman Jjin de werkplaats, de koopman op het kantoor, do onderwijzer in de school, de geleerde in I zyn studeerkamor, allen mooten werken om te leven. J „In het zweet uws aanscbyns zult gy uw brood eten." Dat oude woord, eens als een J vloek beschouwd, is gebleken een zegen te •;EÜn. Eeriyke, nuttige, mensch waardige arbeid j is geen straf, het is een heilzame prikkel om onze krachten te stalen, onze gaven ont wikkelen. Wie niet arbeidt, wie niet kent den stryd voor het dageiyksch brood is een (.onnutte dienstknecht in den wyngaard des (levens. Eeriyke a: ')9id, al ia hy ook nog zoo nederig, we behoeven er ons nooit voor te schamen. Dit is een der lichtzyden van onzen tyd, ^dat meer wordt gewaardeerd de arbeid, ook v'dle ruwe, welke de hand vereelt en den rug (kromt. De stryd om te leven is voor velen zwaar, 'ook omdat nog niet algemeen gevoeld wordt flat een arbeider zyn loon waard is en sommige 'arbeid nog slecht wordt betaald. Doch het jaar, dat aan de kim is gerezen, vzal staan in het teeken der sociale rechtvaar- fdlgheidook dit zal beter worden. - i' En bovendien er is nog een aDder loon voor (den arbeid dan brood en geld, wy kunnen (uit den stryd om te leven nog andere winst l behalen dan stoffeiyk voordeel. Het is het ge Woel van lust en kracht, het welgevallen in J bet werk onzer handen en van ons hoofd, de .tevredenheid over ons zelf on over de plaats vdle we bekleeden, het toenomond geduld en (vertrouwen, dat een bron wordt van goede gedachten en daden. Kennen wy dat loon, dan zullen wy na eiken dag arbeids huiswaarts keeren en ons buis, zelfs ons nederig huis zal het middel punt zyn, waar al de stralen onzer werk zaamheid samenvallen en waar de kleinste vreugde zal worden genoten meteen gelukkig /gestemd gemoed. Zoo zy het in dit jaar 19031 fir wacht ons nog een andere stryd, de stryd met onze medemenschen. Hoe gaarne we met heel de wereld in vrede zouden willen leven, 't zal ons ook dit jaar niet gelukken. By den grooten wedstryd staat de een den ander in den weg schynbaar, som migen zyn gunstelingen dor fortuin, anderen worden achteruitgezet, er ontstaat nyd en afgunst; een soms onverkwikkeiyke stryd wordt er uit geboren. Hoe zou stryd ook in ander opzicht, uit- biyven by het groot verschil van meening inzicht en bedoeliug, van geaardheid en tem perament 1 De zucht naar gemak geeft ons dikwyis een slechten raad: laat de zaken zoo ze zyn, zorgt voor een rustig leven en laat anderen stryden. Zoo de kampplaats laf ontwykend, heet ge wellicht vredelievend en verdraagzaam, maar ïydt gevaar te verliezen uw persooniyk- heid, uw karakter. Wy moeten onzer dagen stryd mee stryden met eeriyke wapenen zonder ons te laten ontmoedigen, noch verbitteren, eerbied hebben voor anderer eeriyke overtuiging en denzelfdon eerbeid eischen voor eigen overtuiging en haar ridderiyk verdedigen. Zoo strydend moge het jaar 1903 onssteeds zien! Eindeiyk en ten derde male: stryden we tegen ons zelf ons traag, ons boos, ons zelf zuchtig ik. Dat is misschien nog de moei lyk8te van de drie. Gy die dit leest wordt zeker niet boos, als wy de veronderstelling wagen, dat ge nog niet zyt, zooals ge eigenlyk behooit te wezen. Nietwaar, ge hebt uw luimen, ge valt driftig, eerzuchtig, ydel, soms onder 't mom der nederigheid. Eilieve, waar zouden wy eindigen, wilden wy al de groote en kleine gebreken, de fou ten en foutjes opnoemen van ons menschon. Op den eersten dag van het jaar, ofeigen- lyk geen enkelen dag, hebben wy volkomen vrede met de leer die de verantwoordeiykheid onzer daden leert afwentelen op ouders en voorouders, op omgeving en opvoeding. Zyn we mannen en vrouwen en zouden we niet aansprakeiyk zyn voor onze daden, onze woorden, .onze gedachten? Daarom is het onze helligo plicht te stry den tegen het kwaad, dat in ons is, zonder ophouden, zonder moedeloos te worden. Ieder onzer gordo zich op don eersten dag van het nieuwe jaar tot dozen stryd aan en kieze zUn eigen wapenen. De wereld behoeit dien stryd niet te zien, de menschen behoeven er niets van te weten, voeren wy hem in de binnenkamer onzes harte, waarvan wy de deur hebben toegedaan. Kunnen wy het niet redden alleen, zyn we te zwak in den stryd tegen de zonde, gaan we alleen tot hem, dien we zedeiyk. ster ker weten dan we zelf zyn. Gemakkeiyk ls deze stryd niet. Zeide een wys man uit de oudheid niet reeds: „Wie zichzelven overwint, is sterker dan wie een stad inneemt". Lezers, wy wenschen u allen een gelukkig, nieuw jaar. Dat wil in dit geval zeggen dat wy u succes wenschen in den drievoudigen stryd, die u ook dit jaar wacht. Vinde elke dag van 1903 u wakker en strydvaardig 1 Als dan spoediger dan w denken de laatste dag van 't pas begonnen jaar wederom met doffen tred neerdaalt in 't wintergraf en wy zyn er nog, dan zullen we vrede kunnen hebben met ons zelf, en evenals nu moedig voorwaarts gaan. Reisgenooten, voorwaarts dus! Een machtige steunt ons en schraagt ons. Wy struiklen, Hy richt onzen voet. Wy vreezen, wy vallen Hy draagt ons. Getrouw over bergen en vloed. Hebt ge ooit, in helderen nacht, de maan sikkel hoog aan den hemel, een smal streepje van blinkend goud om do verduis terde schim van de oude maan heen, gezien? Zaagt ge dit ooit, houdt het dan in ge dachten. Gij zijt in uw huiskamer, a>l de uwen om u heen; voor 'tlaatst heeft het oude jaar ge sproken, met het plechtig geluid van zijn weggalmende twaalf slagen, en nu weet ge hot nieuwe jaar dé&r. Maar schoon gij het welkom heet met geklink van glazen, met don heilwensch op de lippen, het antwoordt niet; het zwijgt en kondigt u zijn komst niet aan met luide stem. Stil zet het zich neer, eon onbekende, een vreemdeling aan uw disch, en indien gij al iets begrijpt van dat geheimzinnige wezen, dat daar gekomen is, jong en vol beloften, dan ziet gij het in dien zin als waarin gij de sikkel van de nieuwe maan hebt gezien, die zich liefkoozend om de oude had heengelegd. En voor uw ver beelding verrijst het nieuwe jaar, met den jongen, krachtigen arm om het oude heen geslagen, en het gulden schijnsel van zijn rijk ontstoken luchter omvangt nog de weg- duisterende schim van een scheiden i ver leden. Zóó staan zij voor u in dat eerste uur \an den nieuwjaarsnacht en gij nee uil 1 -t beeld van beiden op in uw ziel. En zóó ziet gij het nieuwe jaar 't lief sr. Neen, gij kunt het nog niet gansch en al toobehooren, nog niet onverdeeld. In uw ooron is de nagalm van een laats ten groet, in uw oogen de naglans van een kwijnend licht on gij zijt er het nieuwe jaar dankbaar voor, dat het zoo bescheiden optreedt, dat hot niet met een luid welkom" die echo overstemt en voor zijn holder schijnsel dat zwakko licht alleen maar doet verbleckcn. En zóó begint gij heb nieuwe jaar lief te krijgen, terwijl het zwijgt en wacht en het oudo jaar niet op zijde dringt, maar alles laat gelijk heb was, al heeft het zich neerge zet in uw midden en zijn Jicht ontstoken. Ja, gij hebt het nieuwe jaar gelokt in uw huis, het een plaatsje ingeruimd aan uw haard on dédr, in het vriendelijk schijnsel van zacht lamplicht en spelende vlammen, verliest het iets van dat groote, geheimzin nige, waarvan gij do tegenwoordigheid hebt gevoeld, toen het eerst tot u kwam. Gij kunt dezon nieuwen huisgenoot gerust toedrinken. Is hij niet als een uwer? Zal hij niet dcelen in al het lief cn leed van uW kleine wereld Zóó hebt gij het nieuwe jaar gemaakt tot een uwer, met een heildronk en een zegen- wenscli. Uitgewischt, in enkele ©ogenblik ken van gulle vroolijkheid, den machtigen indruk, die over u kwam, toen do ernst der dingen, die voorbij zijn, gedachten opriep aan den ernst van dingen, die zullen zijn. Gij raakt vertrouwd met Nieuwjaar, in weerwil van zijn zwijgen, en gij vindt, dat het een eenvoudig, huiselijk kleed draagt en een lief huiselijk gezicht zet; het heeft- niets ontzagwekkends meer, niets grootschgij durft het gerust in dc oogen zien. Zet nu de wanden wat uit van uw gezel- ligo huiskamer, 't Is nu, dat gij denken moet aan dc maansikkel iq dc wolken; aan dc laatste klokslagen, wegwaaiend in don wind; aan dingen buiten het enge wereldje van uw vier muren; nu voelen, dat er nog iets anders is dan gemoedelijke huiselijkheid op Nieuwjaar. Gij ziet naar buiten D&iir herkent gij uw nieuwe jaar niet in do pl chtigc rust van den winternacht. Het jaar is gekomen op zaolite zolen en gij hebt zijn voetstap niet ge hoord. Het staat daar, stil, ernstig, onder do starren, een bode van verjeugdigd leven, en zijn eerste uur breekt, kort en krachtig, de stilte met één onkelen slag. Langzaam, dralend, rekkend het uur Van scheiden, riep het oude jaar u zijn vaar wel toe, in de twaalf weemoedige slagen, als kon het u niet verlaten, als moest het zijn stem doen klinken, nog lang u in 'toor, zijn laatste woorden. En het nieuwe jaar, vol van indrukken, vol van beloften, vol van loven, vindt nieta dan één enkelen klank on zwijgt dan, als verschrikt van zijn eigen stem. Maar gij ver staat het, uw nieuw jaar; gij vat den zin van het korte woord; het is als riep het u toe: ,,Op I Nu zijt gij" mijn!" Met dien éénen slag herwint het nieuwe jaar do grootechheid, die het had afgelegd op den drempel van uw huis, en don ernst, dion hot varen liet in de vroolijkheid van uw kring. Het is niet langer de bescheiden vriend, dio maar een klein plaatsje vroeg aan uw disch, maar de strenge meester: ,,OpI Thans behoort gij mij toe!" Hij eischt, dat gij de banden breekt, die u bondon aan het oude,.aan wat voorbij is, aan wat achter u ligt. Hij weet, dat het ver leden een gevaarlijke aantrekkelijkheid heeft en dat aan elk vervlogen uur een lokstem is gegeven, die u vleiend dwingt te luisteren; on als hij zijn rechten bedreigd ziet, dan geeft hij zijn kort vermaan cn gij gevoelt u weder in do macht van het heden. Mot die gedachte ontwaakt gij des mor gens, maar het nieuwe jaar heeft geen om wenteling gebracht in den stand van zaken; het doet zooals de natuur doet, die Januari het werk van December laat voleinden. Januari gaat over de losse sneeuw en drukt er do voetstappen van December. Januari komt, als December, met zonsondergangen vlammend in 't bosch door het netwerk van de kale twijgen. Januari hult zich alleen maar wat dichter in zijn pels, als hij in slarro-heldere nachten met graveerstift over de ruiten krast, on Januari stookt de haard vuren van December nog maar wat lu6tiger op. Januari volgt in alles December na, slechts heeft hij de tengels van het bewind wat vaster gegrepen en voert hij de wetten van vorst en koude wat strenger door, zoo dat ieder merken kan, dat een jonger, krach tiger geest aan 't bestuur is. Maar hij re geert met wys beleid en laat zich niet in met omwentelingen op groote schaal en langza merhand begint gij te vinden, dat er niet veel nieuws is in nieuw jaar, uitgenomen den Nieuwjaarsdag. Want deze dag alleen bezit hot geheim der eeuwige jeugd en haar hoopvol vertrouwen, dat geen andere woorden vindt dan Heil en Zegen. Slechts op dezen dag treedt het nieuwe u te gemoet in zichtbare gedaante; dezen dag kent gij, zooals gjj kent den Zon dag, aan zijn licht en zijn kleur. O, gouden visioen van één dag, boe gaarne wilden wij uw profetie gelooven I Blijde eerste dag, kleine maansikkel, die aal groeien en zich breiden zal over de schim van het verleden, hoe groeten wij uw jongo heerlijkheid en hoo wenschen wij, dot uw licht door geen wolkon worde ver duisterd i Weer is een jaar voorbijgegaan Met al zijn vreugd en al zijn lijden; Weer brak een nieuwe jaarkring aan, Die ons zal worstion zien on strijden. En 't klinkt langs veld en duin cn strand Uit hondcrdvoud'gen mond ons tegen, Bij 't drukken van de vriendenhand „Veel heil en zegen I" En aan don feestdisch zit de man, Met vrouw en kind in keur van weelde, Die eiken wensch vervullen kan, Wien zelfs 't genieten soms verveelde. En juichend klinkt het de eetzaal rond En 't lachend oud'renpaar nu legen Uit zoeten, blijden kindermond: „Veel heil en zogen I" En door de nauwe, vuile straat Sluipt hongerig en klappertandend Een meisje, dat uit beed'lcn gaat, Met oogjes, van den koortsgloed bran dend En 'tbconig handje strekt het uit En bevend snikt 't don wand'laar tegen Met ingehouden kcrmgcluid: „Veel heil on zegen I" En in den tempel galmt het lied, Door eiken vrome aangelioven Tot dank aan ,,Hcm, Die 'tal gebiedt, Die Heer is over dood en loven." En als hij wedorkcert naar huis, Dan hoort hij, peinzend, allerwegen, Vervuld van Mozes, God of Kruis: „Veel heil en zegen I" En in het slop, waar do Armoe woont, Do ellende toeneemt, altijd weder, Daar strijkt de dood, dio nieta verschoont, Als een vertroostende ongel neder. Eii met een glimlach om den mond, En met den doodssnik op do lippen Ruischt 't, als een zucht, nog oven rondt „Veel heil cn zegen 1" 't Jaar is voor allen hecngesneld Tot niemand keert de vlucht!ing weder Voor vloek, noch zegen, macht, noch geld; Voor ieder daalde 'tnieuwe noder: En weikon God ge aanbidt, of hoe; Wat kleur, wat naam gij hebt gekregen, 'tKlink' blij u, broeder, zuster, too: „Veel heil cn zegon!" De geschiedenis van de Nieuwjaarskaart Reeds in do vijftiende eeuw waa zij, hoewel onder een anderen vorm, in Duitschland in zwang Een schrijver uit het begin dor zes tiende eeuw schildert hoe in zijn tijd het Nieuwjaarsfeest gevierd werd. „Op den lsten Januari," zoo schrijft hij, „het tijd stip, waarop het nieuwe jaar en onze tijdre kening een aanvang neemt, bezoekt de cene bloedverwant den anderen en de vriend zijn vriendzij reiken elkander de hand en wen schen elkander een gelukkig Nieuwjaar too en vieren dan dien dag met feestelijke ge- lukwenschcn en drinkgelogon. Naar oud ge bruik wisselt men tegelijkertijd geschenken." Toenmaals waren derhalve in plaats van St.-Nicolaa8- of Kerstgeschenken, Nieuw- jaarscadeaux in do mode. Toen in do veer tiende en vijftiende eeuw zich do schrijfkunst in de hoogere kringen meer ©n meer uit breidde en het brievenschrijven onder bloed verwanten en kennissen vcelvuldiger voor kwam, wisselde men onderling Nieuwjaars groeten als: „God geve u en ons allen een goed, zalig Nieuwjaar cn na dit leven het et uwige leven. Amen." De uitvinding der boekdrukkunst bracht in het midden der vijftiende eeuw de ver vanging van geschreven en mondelinge ge- lukwensohen door gedrukte mede. De eerste bekende, gedrukte Nieuwjoarswcnsch dateert van den Duitschcn koperetsen Op een vol bloeiende bloem, een zinnebeeld van het aan brekende jaar, staat het Christuskind; het houdt een zwevend lint in de hand, met den wcnsch: „Ein guot selig jor." De zin nebeeldige vorm schijnt bij onze voorvaderen veel opgang te hebben gemaakt; men vindt althans een massa herdrukken daarvan te rug. Ook op scheurkalenders, afkomstig uitdien tijd, worden vaak dergelijke gelukwenschen gedrukt. Zoo zond de boekdrukker Hans Zai- ner, uit Ulm, in 1483 bijwijze van reclame, aan alle klanten scheurkalenders, waarop Nieuwjaarswenschen gedrukt waren. Begrij pelijk is het, dat door de gedrukte wenschen, de mondelinge en schriftelijke niet verdron gen werden. In de omstreeks Nieuwjaarstijd geschreven brieven ontbroekt de wensch voor een gelukkig, genadevol Nieuwjaar nooit. De gedrukte Nieuwjaarswcnschen uit de zestiende eeuw hebben wel mot die vooraf gaande de beeltenissen van het Christuskind gemeen, maar men heeft aan de beeltenissen nog lange bekston toegevoegd, zoodat da wenschen plakkaten worden, die men aan de kamordour of aan kofferdeksels vast hecht. Spoedig verdwijnt echter het Christuskind van de kaarten, om, naar de gewoonte dier dagon, plaats te maken voor allerlei hoog- dravondo, gezwollen zinnebeelden. Toon in het- begin dor zeventiende eeuw do regelmatig verschijnende couranten in de hoogte kwamen, word het gewoonte aan de abonnés bij do jaarswisseling gelukwenschen toe te zenden. Do achttiende couw bracht het gebruik van^ visitekaartjes modo on dit gaf den stoot tot bet oritstaan van een massa andere kaartjes, voor verschillende doeleinden. Op do Nieuw-\ jaarskaar ten in de modorno beteekenis, dio weldra overal ingang vonden ,is do visite kaart govolgd. Wel verschillen de Nieuw jaarskaarten veel van liaar voorgangstors en de godsdienstige strekking is totaal verdwe nen. De nieuwe kaarten zijn daarentegen be drukt met obelisken, pyramiden, symbolen van edele hartstochten en vooral offeralta ren, altaren met de godin der vriendschap, Amor, de Gratiën, de Muzen, o. a. De smaak van oen tijd, waarin de dichters hun gelief den als Chloö on Phyllis bezongen cn hun beeldspraak ontleenden aan de Grieksoho en de Romcinsohc mythologie, weorapiegolt zich ook in de Nieuwjaarskaarten. Do spreuken op die kaarten vloeiden ovor van honigzoete vorzekoring van vriendschap. Hoozeer het onuitputtelijk thema der jaars- wissoling zioh or toe leent om kunstenaars, rijk aan phantasie en gemoed, te inspireeren tot bevallige en zinrijke, ornstigo zoowel als humoristische afbeeldingen, geschikt voor een zoo klein formaat als dat van Nieuw jaarskaarten, blijkt uit do prachtige collec ties van fabrieken, die zich uitsluitend be zighouden mot de vervaardiging van derge lijke kaarten. -N ieuwjaarsgedachten. De hoop is een komeet, welker staart uit< teleurstelling bestaat. De woreld verandert niet veel, maar wij gaan haar mot andere oogen beschouwen. AJb gij wilt, dat het geluk tot u zal komen, verkort het den weg door het te gemoet te gaan. Wij verbeelden ons vaak, dot andoren an ders worden, terwijl wijzelf het zijn, dio vor- anderen. Het loven bestaat uit do geboorte cn den dood, waar\u8schen als verbindingslijn hot lijden ligt. De gebeurtenissen, die wij beleven, zijn overrijk aan lessen, maar wij blijven er in den regel doof voor. Men geniet niet ten volle van de dingen, die men bezit; men gaat ze pas rocht waar- doe ren als men zo verloren heeft. En zoo is het met den tijd. Hot is met do herinneringen als met den wijn; zij worden beter met de jaron. Hoe ouder zij zijn, des te meer goed doen zij, des te meer genieten wij or van. Het leven is een schouwspel, waarvan wij dc toeschouwers zijn; ieder oordeelt er over naar den bril, waardoor bij het ziet en van welks kleur dikwijls geluk of ongeluk voor hem afhangt. Zeldzaam gobcurt iels in het leven op het tijdstip, dat wij het verwachten; alles komt gewoonlijk te vroeg of te laat en men geniet nooit volkomen van het hoden, omdat men het nog niet of niet meer verlangt. Het geluk is een zeldzame vogel, dion men in de vlucht moet grijpen en in een kooi zot ten om hem zoo lang mogelijk bij zich tc hou den. Want is hij eenmaal weggevlogen, dan is het zeer n/.eker of hij ooit weder terug komt. Het verleden is een kerkhof vol kransen van weemoedigo herinnering, waar dc asob van onze illusies begraven ligt; het tegen woordige is een zee, waarop, heen cn weder geslingerd door wind en golven en door deze geducht gehavend, het broze huikje van onze hoop dobbert; de toekomst is de vuurbaak in de vorto, die spreekt van het Beloofde Lrnd, waar ons vaartuig misschien nimmer zal aanlanden. De jaarswisseling heeft in onze literatuur do dichters slechts matig geïnspireerd. Gaan wo niet verder terug dan tot de zestiende eeuw, dan vinden wo o. a. bij Anna Bijns enkele Niouwjaars-reforeinen, wat rband houdt met de gewoonte der Rederijkere, oin op Nieuwjaar door den Factor der Kamer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 1