NE, 18102. Deïde Black 8 November 1902.
Betje's Trouwjapon.
Betje zou, na een veeljarige, eerzame en
trouwe „verkeering" trouw althans van
haar kant; van de andere zijde weet ik te
weinig zich in den echtelijken staat be
geven.
Betje was keukenmeid en mank.
Hoe bet kwam, dat Betje, ofschoon hin
kend, toch in net huwelijksbootje kon etap
pen?
Ja, wat zal ik zeggenSmaken verschil
len. Er zijn menschen, die vinden dat een
heel klein beetje scheelte van de oogen een
overigens lief meisje wel aardig staat, en mo
gelijk zijn er dus ook wel, die zich aangetrok
ken voelen door een beetje scheelte van de
beeneu. Ofschoon ik niet kan zeggen, dat het
verschil maar een beetje was. Betje had er
veel last van in gedrang, omdat zij dan zich-
zelve en haar naasten hinderde door de ver
regaand aanmatigende bewegingen van haar
lichaam. Zag men haar in de verte aanko
men, dan moest een muzikaal mensch van
zelf denken aan Maelzels metronoom. En
hoorde men, op de stoep staande, Betje uit
de keuken komen door de gang, dan dacht
een ietwat bereisd mensch aan de eeinklok
van een spoorwegstation: ting-tang ting-
tang ting-tang.
Dit alles verklaart echter niet. voldoende
de voorliefde, die Betje's bruidegom voor
manke Betje toonde.
Maar men gelieve te bedenken: Betje was
mank.. en keukenmeid!
Zoo spreekt ten verhaal van een ouden ka
pitein van de binnenscheepvaart, die zijn
kennissen placht voor te stellen (andersom
deed hij het niet) met de woorden: ,.Mag ik
je voorstellen mevrouw Zoo-en-Zoo? Ze is
niet mooi, maar ze bezit beminnelijke hoe
danigheden 1"
Nu vraag ik iedereen: Had Betje niet de
beminnelijke hoedanigheid van uitnemend
te koken? Ik werp mijn handschoen neer en
rijg eiken ontkenner aan een braadspit.
En hoewel ik Betje'6 bruigom niet wil ver
denken van uitsluitend culinaire trouw, zoo
meen ik toch ook deze te mogen aannemen.
Want goed koken is een beminnelijke hc«-
danighcid in huisvrouwen zoowel als in
keukenmeiden.
Het voornaamste van Betje's huwelijk was
natuurlijk: de trouwjapon.
Weken van te voren hing Betje's trouw
japon dagelijks als een dreigend noodlot
over het middagmaal.
In figuurlijken zin natuurlijk. Voorname
lijk was de fatale invloed van Betje's trouw
japon te merken in de meerdere of mindere
zoutigheid van de spijzen. Anders mankeerde
daar nooit iets aan. Niemand, die ooit van
manke Betje had kunnen zeggen, dat ze een
zoute hand", of een „flauwe hand" had.
Het was altijd „net goed." Betje zegevierde
over de meest vage uitdrukkingen in oudcr-
wetsche recepten, als daar zijn: „men gaat
heen cn neemt een hand zout" of: „doe er
wat zout bij", of: „zooveel als op de punt
van een pennemes kan liggen."
En nu was het telkens mis. Nu eens zei
meneer: ,,'tls of je een klap in je gezicht
krijgt, zoo flauw"en dan weer: „Bah,
't is de vrouw van Lot". Movrouw, die wist
van de trouwjapon en die er in kon komen,
(in Betje's gemoedstoestand, bedoel ik) vond
dat men na negen (esn meer) jaren van recht-
gezoutenhedd nu wel wat geduld mocht
hebben.
Maar toen de trouwjapon op zekeren dag
zelfs een aanbranding had veroorzaakt,
kreeg Betje toch een zacht verwijt. En daar
over schaamde ze zich zóó diep, dat ze zich
vermande en de pannen benevens het zout
vat ontrukte aan den invloed van dc trouw
japon.
De trouwjapon was dan eindelijk geko
men. Dagen lang was er een dik pak stalen
door het huis gesleept, van den zolder naar
de keuken en van de keuken naar mevrouws
kamer, want mevrouw moest raad geven
totdat de keus was bepaald op een japon
van ee>n bruine stof met veel garneersel er
op. De stof was zeer degelijk, zoodat na den
trouwdag do japon nog in lengte van dagen
als „beste" zou kunnen dienen.
Maar toen nu de japon kwam en Betje
zich in staatsie aan mevrouw zou vertoonen,
bleek, dat ze toch nog een geheimpje had
verzwegen.
Betje kwam binnen, blij, beschroomd en
mank. Hinkepink hinkepinkZo was
bruin, bruin, één-en-al bruin, zoo bruin als
een bruinvisch. En over dat bruin kronkel
den, bliksemden, slingerden, schichtigden
do grillige lijnen van het garneersel, veel
garneersel. En uit dat bruin staken een
paar roode handen rood, van negen jaren
(en meer) hard werken en een vuurrood
hoofd, nood van verlegenheid. Want Betje,
trotsch, en toch wat onzeker over het oor
deel van haar mevrouw, bloosde als de bruid
van Ivanhoe, toen deze zich ontsluierde voor
haar medeminnares. Botje was negen en
dertig jaar
Mevrouw bekeek de japon met gepaste be
wondering, oefende een welwillende critiok,
opperde de vraag of er misschien wat veel
garneersel op zat, de japon stond or stijf
van, alsof ze eerst nat was geweest on nu
bevroren was maar vond haar over 't al
gemeen toch héél mooi
Totdat ze opeens, na een omtrekkende be
weging te hebben gemaakt, uitriep
„Maar, Betje, er zit een sleepje aan!"
„Ja, movrouw, ziet u
En Betje legde uit, haastig sprekend,
doodverlegen, dat ze gevonden had dat
een trouwjapon zonder sleepjedat dat
toch niet kon, ziet uen dat moedor dat
óók gevonden haden dat haar getrouw
de zuster het óók gevonden haden dat
Mina, do tweede meid, het óók gevonden
had. Allemaal hadden ze gezegd: „Nee, Bet,
een trouwjapon zonder sleep, dat ken niet.
Daar kón je niet in trouwen I"
Mevrouw opperde het bezwaar, dat later,
bij het gebruik als „beste", op Zon- en
Christelijke feestdagen, het sleepje do japon
ongeschikt zou maken.
Doch Betje, die dit gevaar liad voorzien,
kwam snel en zegevierend mót dc weerleg
ging na den trouwdag deed ze het sleepje er
af nemen. Daar was de japon op gemaakt.
Dat was juist het mooie!
O ja, dat vond mevrouw ook een heel ge
lukkige oplossing.
En nu moest Betje zich bewegen, door de
kamer loopon, om mevrouw do japon ook in
actie te Laten bewonderen.
Tsjiep-tsjoep tsjiep-tsjoep tsjiep-
tsjoep kraakten Betje's beste zolen (want
die had zo zich voor deze gelegenheid aan
gelegd) over het Axminster. Tjsiep-tsjoep
tsjiep-tsjoepmet een aandoenlijke on
gelijkheid, veroorzaakt door Betje's ongelij-
ken tred.
En het sleepje, bij elbo „tsjoep", rukte
oven wat schuin-voorwaarts. Tsjiop-tsjoop-
wip tsjiep-tsjoep-wiphet sleepje, als
een dwaas trippende musch, wipte zottelijk
mee.
Maar mevrouw had alleen over de japon
te oordeelon, niet over arme manke Botje'#
leest.
En mevrouw vond het héél mooi.
En Betje, volmaakt gelukkig, stevende de
deur uit.
En Betje's sleepje, uitgelaten parodiee-
read, sjokte bespottelijk mee.
Do groote dag was verleden. In drie rij
tuigen was de statigheid uitgezwiord. Drie
rijtuigen, geleverd door een boer van het
dorp, die tusschen twee voeren hooi of tus-
schon twee karren „boerengoud" wel eens
een vrachtje menschen reed. De barouchette,
waarin bruid en bruigom benevens een zus
tor en haar vrijer gezeten waren, had nog
veel last van de daarin hardnekkig overwin
terende muggen. Maar de Bruine en de
Blauwe hadden zóó fier gedraafd, alsof ze
nooit een kar met een krommen disselboom
behoefden te trekken.
Het was mooi geweest.
Betje's japon was zéér bewonderd.
Eai Betje's sleepje had gezwierd on ge
zwaaid van onbedaarlijke pret.
Nu moest het sleepje or af.
De vrachtrijder zou dc japon mee naar
stad nomen om zo daar met zorg te doen
amputee ren.
De vrachtrijder legde de kartonnen doos
volgons Betje's eigen aanwijzingen hoven op
de kar, opdat niets er op zou drukken
Do vrachtrijder reed naar de stad
De weg was hobbelig
De kar schokte zéér
En toen de vrachtrijder in de stad kwam...
Was do doos met de trouwjapon verdwe
nen
Het vreeselijke beseffend, reed de maji te
rug. En ziet, halverwegeja, daar lag
wat bruins op den weg: de doos.
Het doksel was los
En ten tweeden male besefte de vrachtrij
der iels vreeeelijks;
Do doos was leeg
Toen Betje dit hoorde, schoot zo uit in een
zóó heftige woed»1, dat haar echtgenoot be
zorgd word voor zijn toekomstig huiselijk
leven.
Die japon, de beste, die trouwjapon, thans