No. 13081 LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 15 OCTOBER. - TWEEDE BLAD. Anno 1903 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Een Kunstenaarsloopbaan. Onder liet lioofd ,G e m o e n fce-o n t a ri- g c r s" lezen wij in Het Centrum het vol gende ingezonden artikel: Naar aanleiding van on regel matigheden, gebleken in de gemeente-administratie van een ontvanger, ia de wensch te kennen ge geven, dat de Gedeputeerde Staten den bur gemeesters en wethouders er op zouden wij zen om niet vooraf aan te kondigen, wan neer kasopname zou gebeuren. Voorzeker, op vele plaatsen zal hot reeds voldoende zijn 'om onregelmatigheden, die zoo licht tot verduistering leiden, te voorkomen, dat do ontvanger weet, dat op onbepaaJden tijd de kas wordt nagezien. Maar zelfs, als '1de Gedeputeerde Staten dien wensch to ken nen gaven, dan blijft het nog een vraag of alle burgemeesters aan dien wensch zullen (voldoen. Op kleinere plaatsen is in de ad ministratie de secretaris soms alles en de burgemeester niets of niet veel: dc secreta ris doet alles, regelt alles en de burgemees ter is al heel blij, als do secretaris hem zijn ,werk uit de handen neemt. Vele burgemees- ftere in kleinere plaatsen aanvaarden hun lambt, wetend dat de secretaris alles doet ^en dat hun werk voor het grootste deel zal [bestaan in het teekenen van stukken. Zulke Idicjistijverigo en bekwame secretarissen zijn fin zeor velo gevallen tevens ontvanger. Zal in zulko plaats de burgemeester er toe ko- tmon, een verandering aan te brengen, waar tot nu toi do secretaris-ontvanger zelf dag 'en uur bepaalt van de kasopname? En dan, >lhoo is die kasopname? Zal de burgemeester 'zich alle voor voldaan goteekendo manda den laten overleggen, of alleen maar zien .wat do secretaris-ontvanger hom wil voor leggen Wordt er ook op gelet of alle be talingen, die, volgen» do begrooting reeds moesten gebeurd zijn, ook werkelijk hebben jplaate gehad? In plaatsen, en zoo zijn er, waar het toe- richt op den gemeente-ontvanger niet al to Bohorp is, zal hot zeer dikwijls een oorzaak :Or in vinden, dat do secretaris-ontvanger te veel baas is, on de burgemeester het zich gemakkelijk maakt. Zou het niet het beste zijn, da.t de Gede puteerde Staten zei ven, door tusscho.n komst ivam een haror beambten, op onbepaalde tij- Hen, maar minstens ééns in het jaar, een Onderzoek deden instellen en dan kasopna- mot gelastten met overlegging van alle stuk ken Ik geloof, dat het op vele plaatoen raar zou uitzien, als eerstdaags onvorwaohts een onderzoek werd ingesteld. Want als om do 4 of B jaren de Commissaris dor Ko ningin komt, heeft men allen tijd om boe- kon, enz. in orde te maken. Do wet geeft aan dc Gedeputeerde Staten 'de macht om kasopname te doen; het ware to wonsohon, dat van deze bevoegdheid ge- brink werd gemaakt ook zelfs dan, als Ge- dep. Staten meenon, dat alles in orde is. Ik ben overtuigd, dat het beste middel om prde te houden in do gemeente-financiën, 'do zorg is voor een onverwachte kasopname vanwege Gedeputeerde Staten. Een gorou- ibineerd ontvanger, vooral als hij tevens secretaris is, kan soms langen tijd burge rmeester cn wethouders, die soms zeer wei nig of geen begrip hebben van boekhouden, 'misleiden. De Amhemsche Courant„zonder te wil len vooruitloopcn op hetgeen do wetgevende .benacht zal beslissen", juicht reeds thans het [plan van den heer Kuypcr omtrent do t e c h ui 8oho hoogeschool toe, doch geeft 'eonige critiek op hetgeen nopens de onder- ijwijsplannen van het Kabinet uit dc Memorie [van Toelichting op de begrooting bekend is. .Toneerste acht het blad den Minister „won derlijk optimistisch omtrent het tijdsver loop, waarbinnen zijn plannon tot uitvoe ring gebracht kunnen worden." Immers: „Zonder te willen vooruitloopen 'op do derhalve eerst later door dc wetgeven de macht to nemen beslissing, juichen wij rTeeds nu dit plan van don Minister ten warmste toe. De wetenschappelijke beoefe ning der technische vakken behoort onbe twistbaar in onzen tijd, tot het hooger on- derwijs, maar...... er i6 reden te betwijfelen of deze hervorming reeds met den volgenden cursus September 1903 haar beslag zal kun nen krijgen. Zij eischt wijziging der wetten op het hooger en. op het middelbaar onder wijs, en het is "de vraag of deze wel geheel op zichzelf tot stand te brengen zal zijn, zonder gelijktijdigev regeling van andere punten, als bijv. do rangschikking van de gymnasiën onder het middelbaar onderwijs; de vaststelling der regeling althans in de hoofdtrekken van het middelbaar technisch onderwijs, enz." Teleurstellend vindt de redactie dc Memo rie van Toelichting ten opzichte van het vol gende „Wio zich mocht voorgesteld hebben, daar in nu de vruchten te zullen aanschouwen van 's Ministers persoonlijk onderzoek om trent de regeling van dit onderwijs in en kele staten van Duitschland en Oostenrijk, komt bedrogen uit. Want alles moet nog wor den voorbereid, en een drietal personen zul len, naar 's Ministers voornemen, zich in het buitenland moeten op do hoogte brengen van de cischen, aan dezen tak van onderwijs te stellen, van dc meest gewenschte regeling en van den aard van het te verstrekken on derwijs. Onwillekeurig vraagt men, of dan 's Ministers persoonlijk onderzoek in het buitenland, met zooveel ophef en drukto we reldkundig gemaakt, nog niet zooveel licht over dit vraagstuk heeft ontstoken, dat met de inrichting cn regeling van dit onderwijs in ons land, zij het ook aanvankt-.jk een be scheiden begin gemaakt kon worden?" De Arnhemsche waarschuwt-, niet al te haastig te zijn met het nu al benoemen van leeraren, enz. Ze schrijft dan ook: „Natuur lijk twijfelt niemand aan 's Ministers ernst, maar hoeveel plannen zijn er al niet door tal van ministers in ons Parlement ontvouwd en toegezegd, van welker uitvoering ingevol ge omstandigheden van allerlei aard nooit iets is gekomen Een laatste vermaning geldt nog 's Minis ters verklaring, „dat het niet in het voor nemen ligt eon tot in bijzonderheden uitge werkte regeling voor het middelbaar tech nisch onderwijs in de wet vast te loggen." Met name kan het argument, dat zelfs Ln het koninkrijk Saksen, waar dit onderwijs het eerst tot krachtige ontwikkeling kwam, tot lieden niets dan eon uit negen artikelen bestaande zeer korte wet (van 3 April 1880) is uitgevaardigd, die zich in geen enkel op zicht met de regeling of inrichting inlaat, het blad niet bekoren en wijst het te dien op zichte op art. 192 Grondwet (toezicht van de overheid). In Dc Katholieke School komt een hoofd artikel voor, geteekend J. G. N., waarin de noodzakelijkheid van het b 1 ij v e n studecren voor onze onderwijzers wordt betoogd. Hoewel het gansche leven des onderwijzers met studeeren in nauw verband staat, zegt do schr., zoo begint toch de eigenlijke, ern stige studio eerst na het behalen der onder wijzers-akte. "Wij ontleenen aan zijn artikel het vol gende „Toen eens wijlen dr. J. J. Krcenen, in speoteur van het L. O. in Overijsel, een hulp-onderwijzers-akto uitreikte, geschiedde zulks met deze woorden: „De comm'osie heeft gemeend u do verlangde akte te ïnoo- ten gevenmaar weet, dat gij hiermede uw doel niet bereikt moogt achten. Denk cr wel aan, dat gij vooruit moet, dat gij slechts op de onderste sport staat van do ladder, dio gij door eigen vlijt moet beklimmen; het zal van u zeiven afhangen tot hoever gij het brongen zult." Zoo is het inderdaad. Daarom, na ieder geslaagd examen, of na een nederlaag den boeken geen to lango rust gegund. Indien zij geruimen tijd ongebruikt zijn gebleven, dan hebben zo soms heel woi- nig aantrekkelijkheid meer voor ons; vóór dat wij het* weten is onze veerkracht ver lamd, zijn we afkeerig geworden van in- spannenden arbeid. Men schrijft zich dan zoo licht gebrek aan vermogens toe, dat al leen in z'ekelijko inbeelding bestaat, en deze toost. zal ten gevolgo hebben, dat de grootscho p' nnen, in onze jeugd gevormd, als rook zullen verdwijnen. De gevolgen hiervan wreken zich in rijper leeftijd met onverbiddelijke gestrengheid, want het blijft eeuwig waar, wat Whipple zegt: ,,Dc aller treurigste mislukking in het loven is die, welko een gevolg is van liet niet aanwenden van do macht en den wil om te slagen." De laatste wetswijzigingen hebben in de tijdsbepalingen voor onderwijzersexamens eon grooto verandering en verbetering ge bracht, die tevens ook van invloed zijn ge weest op de wijze van studeeren. Moest men woleer, als de hulponderwijzers-akte behaald was op achttien jarigen leeftijd, vijf jaren wachten eor men examen mocht doen voor hoofdonderwijzer, thans stolt de wet den eisch van twee-jarigen dienst als onderwij zer. Men kan pJzoo zijn studie in do vakken van gewoon L. O. zonder onderbreking voortzetten, terwijl men dan, na het behalen der hoofdakte, nog volop tijd heeft, om zich voor M. U. L. O. to bekwamen. Dio twee ja ren, goed besteed, zijn dan ook toereikend, om zich, met gegronde hoop op succes, voor hoofdonderwijzer aan te melden. Bovendien nog is aan do hoofdakte een verbeterde po sitie in het vooruitzicht gesteld, zoodat beide bepalingen er toe hebben bijgedragen om den lust tot studeeren aan te wakkeren. „Goed studeeren", zeide mij iemand na een afgenomen examen in letterkunde, „is een kunst, dio maar weinigen verstaan." En hij kon het weten uit een ondervinding van jaren. Zóó studeeren, dat hetgeen men uit de boeken haalt in onzen geest verwerkt, zóó, dat het geheel ons eigendom wordt, ziedaar iets, wat slechte onkelen verstaan." Het doel is echter te bereiken, maar met een vasten wil. Schr. geeft dan eenigo wen ken, hoe men het best studeeren kan, en be sluit: „Heeft nen eindelijk hot verlangde doel bereikt, datgene behaald, waarnaar men haakte, ook dan nog blijft studeeren plicht voqr don onderwijzer, zoolang hij zich met de taak der opvoeding belast, al draagt dan voortaan do wijze van 6tudie een ander ka rakter. Moost hij weleer den tijd verdeelcn tus- schen het kind cn zijn boekon, indien hij een maal de examens achter zich heeft, dan moet zijn studie in hoofdzaak gericht zijn op de bolangen der hem toevertrouwde jeugd. Hij bestudeere alles, wat op het gebied van on derwijs verschijnt, onderzoeke nauwgezet in hoeverre do invoering nut kan hebben, en mocht die beoordeolin^ gunstig zijn uitgeval len, dan dralo bij niet met de aanschaffing." De Nederlander schrijft: Wio thans bij het Gerechtshof te Amster dam een pleitdag aanvraagt, komt eerst over een jaar aan het woord. Inmiddels staat het proces volkomen stil. Partijen worden ongeduldig. Zij beschuldi gen advocaten en raadsheeren, maar treffen den waren schuldige niet. De raadsheeren werken zoo hard zij kun- non en do advocaten zijn bereid vroeger te pleiten. Do fout schuilt bij de reohtcr lijke organisatie. Met óén kleinig heid is alles te verhelpen. Waartoo uitspra ken door meer dan drie menschen? Is -Irio niet altijd voldoende? Gewoonlijk vermindert men de hoeveel heid, naarmate do hoedanigheid verbetert, maar hier geschiedt juist hot omgekcerdo. De Rechtbank vonnist met drie rechters, maar het Hof is minstens uit 5 eai in straf zaken uit 6 raadsheeren samengesteld. Ver meerdering dus in hoedanigheid en hoeveel heid te gelijk, wat een groote weelde mag heeten, tegenover de grootste zuinigheid aan den anderen kant, en toch geen waarborg oplevert voor betere rechtspraak. Mon kan er over twisten of collegiale rechtspraak al dan niofc beter is dan alleen rechtspraak. Had men steeds met buitenge woon bekwame rechters te doen, dan zou al leen-rechtspraak wollicht het best verdedig baar zijn, ofschoon zeer bekwame leden van rechtscolleges ons dikwijls verklaard hebben ook van minder bokwame collega's toch veel steun te hebben ondervonden, en door hun critiek voor mistasting te zijn bewaard. Hoe dit zij, collegiale rechtspraak is alleen d&n goed, wanneer, onder leiding van een be kwaam voorzitter, op logische wijze kan worden beraadslaagd en beslist. Gemakke lijk is dat niet altijd. Maar vaak onmogelijk wordt het, wanneer meer dan drie personen een vonnis moeten geven. Zee* vaak beslist dan het toeval, en is -de uitspraak niet veel anders dan een transactie over beginselen, tenzij de rechters zich neerleggen bij de re deneering van óén enkele. Doch waar blijft dan de waarborg? Niet in vermeerdering van het aantal rechters, maar in appèl op rechters van groote ervaring cn erkende bekwaamheid behoort, naar onze mecning, de waarborg voor goede rechtspraak te worden gezocht. Voor strafzaken is dc quaestic ecnigszins andere dan voor burgerlijke zaken, omdat daarbij het veel minder op strong-logischo redeneering aankomt, dan op juiste waar neming van alle feiten on omstandigheden. De strafrechter vervult bij ons de rol, dio elders aan co jury is toegewezen. Maar ook in strafzaken is het aantal van zea raadsheeren noodeloos groot. Vroeger, von 1S-18 tot 1876, sprak het Hof recht met vier raadsheeren. Een belangrijke minderheid, waaronder mannen van zeor veel ervaring in strafzaken, hoeft zich toen voor handhaving der rechtspraak met vier raadsheeren verklaard. Do kans voor vrij spraak wordt daarbij ccnigermate grooter, vormits voor de veroordeoling niet, zooals thans, 2/3 doch 3/4 van het ooilege noodig ia Maar hierin zien wij geen nadeel, eer een voordeel. De Engolscho jury, dio uit 12 le den bestaat, mag geen uitspraak doen, zoo lang er geen eenstemmigheid ia Daarente gen motiveert do jury haar uitspraak niet. Indien ook bij Hof en Hoogen Raad do rechtspraak opgedragen werd aan drie raadsheeren in burgerlijke, aan vier in strafzaken, zou een groote bezuiniging wor den verkregen. Daar, waar de zaken zich te veel ophoopon, zou mon dan kunnen over gaan tot hot vormen van meer Kamers, cn zoo zou do afdoening vaai zaken kunnon wor den bespoedigd, zonder bezwaar van de schat kist en zonder vermindering van waarbor gen voor gocdo rechtspraak. Ongetwijfeld moeten veel meer hervor mingen worden ingevoerd; vooral do pro cedure voor do kantongerechten moet ge heel gewijzigd worden, opdat, zonder ecni- gon omslag, vonnissen gewezen en zaken af gedaan kunnen worden, hetgeen èn voor een goede justitie èn voor do justitiabelen zelf van het hoogste gewicht zou zijn. Maar wij dringen daar thans niet op aan, vermits er reeds genoeg aan de orde gesteld is. Wij wilden slechts wijzen op één maat regel, dio, zonder veel moeite, zonder veel voorbereiding, door middel ccnor kleine wetswijziging terstond zou kunnen worden ingevoerd. De Nederlander laat zich in een artikeltje „Voor sommige inzenders" als volgl uit: Dr. E. Laurillard schreef eens t volgend versje Ontvangt gij 't is niet ongewoon, Een niet te lezen schrift* Verknoei geen tijd aan zulk geknoei, Zet ook u niet in drift, Maar zend het aan den schrijver weer, Verrijkt met dezen zin: „Uw raadsel gaat hierbij terug; Uw brief wacht ik nog in." Dit ia al jaron oud, maar ook tegenwoor dig zou het nog vaak op inzenders in een courant van toepassing kunnen worden ge maakt. Ook De Nreuwe Sprokkelaar klaagt daar over en schrijft terecht: „Waartoe toch zulk een afkourenswaardigo gewoonte? Niet iedereen kan mooi schrijven; maar wel kan iedoreon duidelijk schrijven. Men denko aan do moeite, welke men don geadresseerde op legt en, wat niet minder zegt, aan do oogon van den zetter, dio miCar alles moet kunnen ontraadselen. Is hot geoorloofd om iemands oogen er aan to wagen? En toch, dat doet men door zulk onleesbaar schrift hem voor to leggen. Wij bewonderen vaak het talent v'an don zetter, dio zulk onmogelijk schrift, als een redactie soms ontvangt, ontcijfert, on wij hebben modelijden mot hemwant hij moet zijn oogen pijnigen en de schrijver zegt er hem geen donk voor. In hot October-nummer der Stemmen voor Waarheid en Vrede drukt dr. A. W Brons veld de Troonrede van dit jaar in haar geheel over in zijn „Kroniek". Niet om haar 8) Bi) dezo woorden wrong Emmanuel de inden on blikto angstvol ten hemel. Ik ti ..chtte hem gerust to stellon en weos hem op den helligon wil Gods, en hoe men den vrede zijnor ziel óveral kan bewaren, hotzy achter do kloostermuren of in de stormachtige werold. Emmanuel glimlachte weemoedig en sprak„Wat moot ik, naamloozo, zonder geld en goed daarginds beginnen? Wel is waar zou mijn kunst mij in ItaliÖ geld en goed aanbrongon, daar is het lot des kunstenaars niet slecht; doch gelijk God wil. Zi)n heilige Voorzienigheid zal my de wegon aanwijzen, dio ik begaan moet." De prior zag nadenkend vóór zich neer. „Go. hobt gelijk, pater Ximenes, hier staan wij voor een raadsel, voor een afgrond," zeide hij. „Het is de afgrond van een doorstormen geteisterde kunstenaarsnatuur," antwoordde do pater, „hot eeuwige raadsel van het 'mensclielljk hart. Door nacht tot het licht, door strijd tot den vrede. Onze Emmanuel is niet zoo'n stille natuur als men wel zouden- ken. De tyd dor gisting is by hem nog niet gekomen, maar komen zal hy." „Gy begrypt dat beter dan ik, Ximenes," sprak de goede prior. „Ook gy zyt een kunstenaarsnatuur, ook in u hebben de stor men gewoed, dóch ik weet het, uw gelaat verraadt zulks, gy hebt by ons don vrede gevonden." „Ja, eerwaarde vader," antwoordde Ximenes met vuur, „ik heb den vrede hier eerst leeren kennen en zou dit geluk 'niet voor alle schat ten der wereld - willen verruilen. Onder uw zachte, diep innige leiding, geliefde vader, heolden de wonden, die het leven in do buiten- werold my geslagen bad; gy geboodt de stormon, en het werd stil van binnen." Daarby woes hy op zyn hart en kuste toen den prior levendig do hand. „Wat praten wU ook voor onnutto dingen," merkte do prior aan; „wy kunnen over het lot van onzen Emmanuel niét beschikkon. Prinses Ursini zal wel verdere plannen met hem hebbon." En zoo verliepen jaren. Prinses Ursini liet zich meermalen uit het klooster omtrent haar beschormeling inlichten en was niet weiDig verbaasd over de geestdriftige berichten, die haar over zyn kunstarbeid gewerden. Op zokeren dag ontving de prior van haar het bevel, Emmanuel uit het klooster to doen vertrekken. Hy zou naar Madrid komen, waar hem oen gunstige diplomatieke zending zou worden opgedragen. Hy had, zoo schreef zy, niets te vreezon, een schitterende loopbaan stond hom te wachten, want ook als kunste naar zou by zyn vaardigheid ten toon spreiden. Tegeiykertyd werd Emmanuel naam en titel toegevoegd, dio het Spaansche hof hem op verzoek der prinses toekende. Emmanuel werd tot baron van Astorga verheven en ~hem een bepaalde jaarwedde verzekerd. De schrik van onzen Emmanuel was niet gering, toen hy vernam, dat hy de eenzaam heid van zyn klooster 20u verlaten; toen rezen in zyn ziel ook de donkere verwach tingen eens kunstenaars op. Zacht ontwaakte in hem de behoefte, met zyn werken voor de menschheid op te treden. Reeds vele can taten had hy vervaardigd, wier diepe innigheid en fijn gevoel pater Ximenes niet genoeg roomen kon. Ovor al zfin tobnmaiige compo sition echter lag een adem van zwaarmoedig heid uitgespreid. Toen Emmanuol van Ximenes afscheid nam, sprak hy: „Ik hoop nu nog veel ervaring op kunst gebied op te doen, dio mij zal voorberei den op het hoofdwerk mijns levens, dat mij reeds voortdurend voor oogen staat, n.l. de compositie van hot „S tab at Mater." Wat het zeggen wil, als een zwaard de ziel eens menschen doorvlijmt, dat heb ik onder vonden. Mettertijd wil ik het ook Ln tonen uitdrukken." „Zoo iemand het kan, dan zijt gij die een," antwoordde Xiinenea diep bewogen. Thans, bij het afscheid, achtte hij het niet meer noodig, zijn lof achterwege to houden. „Ja, ik mag het u nu zeggen, mijn zoon," ver volgde hij, „dat ik van u onsterfelijke ver wachting koester. In uw compositiën paart zich oorspronkelijkheid van gedachte aan het diepste gevoel, bekoorlijkheid en lieflijk heid van melodio aan de kunstrijkste bewer king. Go zijt tot iets groote geroepen. De naam Astorga zal door eeuwigen roem en glans omstraald worden. Blijf zooals go zijt. Streef naar een hoog doel, naar waarheid in uitdrukking, verneder u nooit tot effect bejag, tracht nooit alleen de zinnen te streelon. Leef in do wereld als Ln den hemel, laat u nooit door ijdele eer bekoren, en uw genie zal steeds hooger zijn wieken uit slaan." Emmanuel hoordo met tranen in de oogen naar de geestdriftige woorden van zijn leer meester. „Eon lofprijzing uit uw mond, geliefde meester," zeide hij, „is mij meer waard dan de lof der geheele wereld. Ze zal mij een aansporing tot het hoogste zijn. Moge God mij het geluk verleonen, u weer te zien cn eenmaal mijn „Stabat Mater" aau uw voo- ten te loggen." Weemoedig schudde pater Ximenes hot hoofd. „Ik geloof niet, dat wij elkander in deze wereld zullen wederzien, doch daar boven, mijn Emmanuel, daarboven zeker, daar verwacht ik u. Mijn zegen vergezelt u op al uw wegon Ook de prior nam mot weemoed van Em manuel afscheid. Alle ordebroeders riepen hem een hartelijk vaarwel na. Nu ging het do onstuimige wereld in. Prinses Ursini ontving baron Astorga op de minzaamste wijze. Zij was verbaasd over dc verandering, die de jongeling in drio jaren tijds ondergaan had. Hij was om zoo te zeg gen man geworden. Zijn cenigszins gebogen houding vertoonde wel is waar niets van jeugdigen overmoed of van mannelijke fier heid. Toch lag in zijn geheele wezen een groote rijpheid van geest, van waardigheid en grootheid, die de prinses met verbazing vervulde. Do bleeke jonge man vóór haar was het begrip van mannelijke schoonheid. Zijn geheele verschijning drukte den hoog- sten adeldom uit. In zijn donkore oogen gloeide eon verterend vuur en tevens lag er do uitdrukking van zachtaardigheid in. De eersto wensch der prinses was, zelve zijn kunststreven te kunnen bcoordeelen. Emmanuel zong en speelde, cn de prinses was verrukt, ofschoon zij niet in dio mate een kouster van muziek was, dat zij het eigenaardige zijner oompositiën kon be- oordeelen. Maar zij ondervond de be- toovering Van het genie. Dat een kun stenaar van hooge bete eken is voor haar stond, was haar duidelijk. Des te meer achtte zij hem in staat haar tweeden wensch to prijzen; reeds haar vorm keurt hij of cn van don inhoud zegt hij, dat de opsomming der te wachten wetsontwerpen meer breed was dan duidelijk. Ook trekt hot zijn aan- daoht, dat n&cr dan één ontwerp, ten vori- gen jaro toogozogd, nu niet werd genoemd. Waarom dit geschnnlde is hem niet bekend; hij vindt echter in hetgeen werd aangekon digd stof genoeg, óók voor ongerustheid. Want hij weet maar al te goed, wat in den mond van deze Regeering het woord v r ij- making van hot onderwijs bcteekent. Hot „vrije" onderwijs wil z. i. zoggen: toenemondo macht van dc Roomscho gecsto. lijken over de vorming van hot opkomend geslacht. Hij wil de desbetreffende wets voorstellen afwachten, maar ecu en ander, dat hom van de voornemens dor Regeering bekend werd, doot hpm erge dingen vnee- zen. D r. Bronsveld is nu, zegt Het Cen trum, in zijn verbittering tegen do „Roomsch-Gore formeerde Regeering" zóó ver gokomon, dat hij... het Handelsblad aan valt, omdat dit bij de Twcode-Kamer-ver- kiozing te Amsterdam den anti-rovolutio- nair Bijlevold togenovor don sociaal-demo craat aanbeval. In hot Ootobornunimor zijnor „Kroniek" schrijft hij: „Do openbare school is steeds het voor werp geweest dor liefde van het Amstor- damsoh orgaan waarom versterkt het do macht eener partij, die aan dio school den dood heeft gezworen? In do eerste koop. stad dos Rijks springt hot mcostgelezen or gaan, hit Handelsblad, in de bres voor den candidaat cenor partij, wier verkleofdheid aan hot stelsel van don vrijen handel zeer zeker verdacht is. In ruimen zin genomen, boploit het Handelsblad do beginselen van het Protestantisme, en hot schaarde zich nu aan de zijde van een Roomsch-Geroforniccr- dc Regeering." De (vrij-anti-revolutionaire) Nedrrlatr der ziet zegt Tiet Centrum hierin terecht eer bodroovend staaltjo hoe ver clo- rioaal fanatiaino gaan kan cji dient den chroniqueur dc vjlgende welverdiende af straffing toe: „Zou mon niet met hetzelfde en meer rcoht kunnen vragen: Hot Huis vnn Oranje heeft in dr. Brons veld steeds een warmen vriend govonden; waarom steunt hot dan niet in eon strijd tusschen con voor- en tegenstander van dat Huis den eorste? In ruimen zin genomen, bepleit dr. Bronsveld de handhaving dor christolijk-nationalc tradities, cn hij wil nu door onthouding dc verkiezing in de hanil werken van den meest consequenten aanran. der on verguizcr dier tradities. De klassen strijd wekt bij don Utrcchtsohon leoraar oen absoluten weerzin; toch brengt hij door zijn onthouding den hartstochtelijk sten prodiirer van dien strijd in do Kamer. Niet door las ter on haat, maar langs den weg van waar heid on vrodo wil hij een oplossing vinden voor de quaesties, die dozen tijd beroeren; on toch ziet hij het met do armen ovor elkan- dor aan, dat een sociaal-democraat als mr. Troolstra gekozen wordt. In 1890 noemde hij als Óen der redenen, waarom hij zich niet bij do vrij-antircvolutionairon kon aan sluiten, de medewerking, dio dezen hadden verleend aan do te ruime kiesrechtuitbroi- ding-Van Houten; cn tooh wil hij nu wor- koloos blijven tegenover eon ijvcraar voor algemeen kiesrecht. Wij zouden kunnon doorgaan, maar doon het niet. Wij hebben te midden van heel veel schoons op ander gebied reeds ur-nigo dwazo boworing op politiek terrein in do Stemmen aangetroffen. Maar erger dan dit maal was hot toch zelden. De man, dio eenmaal schroef: laat ster ven dat phonomcen, dat oponbare school heet; die in de „Kroriok" van 1877 zeide, dat togenovor do voorstanders der bijzondere school „onbarmhartigor werd gehandeld dan door Lodcwijk XIV tegenover do Hugonoo. ton"; dio do schoolwet-K.appeyne noemde „het begin van het eind, dat God maken gaat aan een onrecht, dab ten liomel schreit", diezelfde man wordt heden ten dago door zijn liefde voor de openbare to vervullen, namelijk een diplomaticko zending van hot Spaansche hof aan dat van den hertog van Parma uit te voeren. Zij had daartoo een man noodig van inne mende persoonlijkheid, en dien vond zij in Emmanuel. Do wereld heeft niet vernomen, van welken aard die zending was. Astorga mocht niet weigeren die taak op zich te nemen. Bij het afscheid zei do prinses og tot hem: „Zoo go op de een of andere wijze in verlegenheid geraakt, baron, herinner u dan, dab go in mij een vriendin hebt. Toen geef ik u nog den goeden raad uw hart vast to houden kunstenaars hebben een week hart en prinses Elizabctn van Parma is beeldschoon. Ik zou u gaarne smarten wil len besparen," voegde zij er met een fijn glimlachje bij. Emmanuol was niet bezorgd voor zijn hart, de gedachte aan een ander geluk dan zijn kunst was hem onder de heerschendo omstandigheden vreemd gebleven. Hij ver trok, mot een hart vol hoop, wat het loven in de wereld hem nu brongen zou. In Parma regeerde hertog Ranunzio II, uit het huis Farneso, een man van grooten lichamelijkcn omvang. Zijn oudste zoon Odoardo, dio zijn opvolger zou worden, was reeds gestorven, naar men zeido, in zijn vet gestikt. Ook do andere broeders kenmerkten zich door onge meens gezetheid. „l,d

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5