So. 13060 LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 20 SEPTEMBER. - DERDE BLAD. G-enesaen, ICigen rijtuig. Anno 1002. meid gezonden, met een grooten kook onder den arm, en een kom mot eten "a de hand. Maar daar werd ze lief ontvangen Vrouw Bienasch sloeg haar de deur voor den neus dioht. ,,We hebben jullie eten niet noodig, wc hebbon genoeg te eten. Vreet het zelf." Lachend liep do meid naar hu ie. „Ha, ha, wat heeft vrouw Bicnasbh zich wel verbeeld met haar dochter, mot Cille, ha, hal" Het werd hoe langer hoe warmer in die volle kamers bij boor May. Als zij de ven sters maar opendenMaar buiten is het ook zoo warm, de zon brandt op de volden, de lucht is drukkend, en dan die vliegen! Er waren er al zooveel binnen; zij kropen over de tafel, zaten op do schotels en rolden in de spijzen; zij kleefden op de gepommadcorde hoofden en liepon over de bezweete gezich ten. Aan de zolderingen hingen wol is waar stokken, mot honig besmeerd, maar de beest jes dachten er niet aan om zich daaraan te hechten; zij hadden liever iets levends. Zij gonsden in den mirtenkrans van de bruid en in haar witten sluier, die over de zwart zijden japon hing. Een mooio bruid, een frisch, lief gezichtje, roode volle lippen en lichtblauwe oogen. Het haar als gesponnen vlas ,doch niet zoo fijn; Aloïs Bamborski kon lachen cn hij lachte ook. Hij streek zijn knevel op, dat was hij zoo gewoon; want hij had niet voor niet bij de garde gediend. Hij fluisterde zijn bruid iets in het oor; cn toen lachte hij. Zijn witte tandon blonken cm zijn brecde schouders schudden; hij wierp een blik over de tafel naar de bruidsmeisjes, hief zijn glas omhoog: „Prositdronk hot in écn teug leeg en zette het hard neer. Hij lachte weer erg opgewon den. Onder do tafel pakte hij de hand zijner bruid, en drukte haar als in een schroef, terwijl hij do tanden op olkaar klemdo, alsof hij in iets wilde bijten. Wat was hij verliefd 1 Men zag hoe het bloed hom naar het hoofd steeg; hij kneep dc vingors der bruid zoo hard, dat zij hem mot haar blauwe oogen aanzag en zei: „Au, dat doet pijn 1" Als het geen overgroote vorliofdheid waro geweest, zou men gedacht hebben, dat het woede was. De vaders knikten olkaar toe; dat wa3 goed gegaan Al was het al een uitgemaakte zaak geweest, toen dio twee nog in do wieg lagen, die moeten trouwen, do kkers moeten bij elkaar, alles past zoo goed; het was toch aangenaam, dat ze geen vaD beidon tegen gestribbeld hadden. Want dat Aloïs verleden herfst obstinaat w.as geweest cn volstrekt niet van dc verloving wilde hooren, dat had de oude Bamborski aan niemand verteld; daartoe was hij veel te slim. Hij had eenvou dig tot zijn zoon gezegd. „Goed, neem je dc dochter van May niet, dan krijg je geen cent. Zoowaar ik Grogorius Bamberski heet 1 Het geld moot bij olkaar blijven, al zou ik zelf met Catherine trouwen; mij ziet nie mand aan, dat ik al vijftig ben, en ik ben lang genoeg weduwnaar geweest. Denk je soms, dat ik haar niet krijgen zou 1" Daarbij had hij zich in zijn volle lengte opgericht en met dc hand door zijn nog niet grijs haar gestreken „Jou ezel! Wat mij betreft, mag je ergens anders als knecht gaan dienen. Ik zal nog wel een zoon krijgen, die or ft dan alles, begrijp je? Alles!" En hij had do lippen op elkaar geklemd en met den voet gestampt; dc zoon kende dat; nu was er niets aan te doen. En Alois was terstond zeer volgzaam ge worden. „Hij heeft een goed hart", zeiden dc men- schen. Maar zij zeidon ook mot hoimolijk leedvermaak tot den ouden Bamberski: „Zeg, boer, je zoon Aloïs gaat met Cille Bienasoh; nog niet lang geleden zaten ze op een roggcschoof achter de mijt; ze hoorden of zagen niets 1" „Och, wat," bromde Bamberski, „laat me met rustl Laat hem zijn plcizior. Mijn jon gen smijt zich niet weg; die is heb veel te goed gewend." En hij had gelijk. Wat zou een boerenzoon met zoo'n arm meisje doen? Zeven paarden en zeven paarden zijn veertien, vierhonderd morgen en vierhonderd morgen zijn acht honderd I... Of do bruigom aan dien avond achter de j mijt dacht, toen de vicaris, tegenover hen aan dc bruiloftstafelopstond en in hoog dravende woorden het geluk van den echte lijken staat prees? De hcor vicaris wist ï.et wel, al zou men het hem niet aangezien hebben, met zijn magere gestalte, zijn diep liggende oogen en zijn beemig gezicht-. Do vicaris werd wol sprekend, hij wist heol lioflijk te schilderen, hij wae ook nog jong en wond zich op door zijn eigen woorden en zijn bleek gelaat werd rood, zijn oogen begonnen te fonkelen. De bruigom staarde hem aan. Wat kon die geestelijke mond veel zeggen I Van de liefde, die al in de indersohocnon ont kiemd was; van de liefde, die zij in trouw en kuischheid voor olkair bewaard had den „Het ie niet goed, dat de mansch alleen zij," zei hij en hot zweet parelde hem op het voorhoofd. „Daarop schiep God een mannetje en een vrouwtje enEens klaps bedacht hij zrioh, sloot de oogen en zei op zal venden toon: „Zoo zijt gij nu vér- ccmigd, gij beide gelieven, geniet met dee moedigheid do vreugde, die u beschoren isl Een gelukkig huwelijk is de voorsmaak van het Paradijs I" „Hoeral Hoeral Loven bruid en brui degom I" Zij hieven allen de glazen op en klonken, schreeuwden en trapten. „De vicaris kan het toch wol mooi zeg- gon," fluisterden do vrouwen aangedaan en de mannen glimlachte®. Begrepen had nie mand er veel van, anders zouden zij niet zoo gejuicht hebben; want dio hier aloog zijn vrouw en die daar ranselde haar. Maar het jonge volkje werd ongeduldig om naar bui ten te gaan. Het groene gras onder de lom merrijke boomen lokte hen; de danslusb prik kelde alle beenen. De muzikanten speelden en de bl au we, dc witte on rose japonnen zwierden in het rond. De kleine vogeltjes wanen alle verstomd. Het gras was vertrapt, de violen krasten, „schrum, 6ohrum bromde de bas I Gegil I Gelach I De vroolijkc kreten klonken het Leole dorp door Daar ginds voor de allerlaatste hut hoorde men de muziek ook nog. Enkele to nen, door den wind godrage®, klonken daar schel en afgebroken, zonder melodie. In het verwaarloosde tuintje onder een ouden appelboom zat Cecilia Bienasch. Cille noemde men haar. Nu schrikte zij: er knalde een vreugdeschot I De zonnestralen drongen door het loof van den appelboom en vielen op haar zie kelijk, bleek gelaat; de slapen waren inge vallen, een pijnlijke rimpel lag boven den neus. Zij zat in den ouden leuningstoel va® haar grootmoeder; die® had men naar bui ten gedragen, en zij had er zich met moeite heen gesleept; hot was vandaag de eerste maal, dat zij bui tem mocht komen. Het was ook snikheet, in dat bedompte kamertje. Het blauw- en witgeruifce kussen had me® haar in den rug gestopt; want ze was nog zoo zwak. Ze kon nog niet alleen staan. Haar voeten rustte® op een steen. Hoe hoog is het gras e® noe welig staan de witte bloemen va® de scheerling. Hoe mooi en onschuldig zien zo or uit met die helder groene bladeren, en toch zijn ze zoo erg vergiftig. Wie er van cct, moet sterven, j Ach ja, toe® ze nog school ging, zat cr een kind naast haar, dat meende, dat het pc- tersedie was, e® ze kauwde op een stengel, kreeg kramp en was spoedig dood. Zij waren allemaal meegegaan op de begrafenis Hm, hot bleeko meisje huiverde; zij had het koud, niettegenstaande do zon op haar hoofd scheen e® een warmo luchtstroom over het veld, door de vervallen schutting, woei. Daar bouwde Bamborski nu aard appelen; verleden najaar was het rogge veld geweest cn dc groote mijt had daar gestaan. Cille hield haar magere vingors in den zonnestraal, er scheen rood onder do vale huid, zoo, dus was er nog bloed in, en zij had al gedacht, dat zij geen droppel bloed meer in hot lijf had. Zij was altijd zoo ijs koud. Zij dook nog meer ineen, zotte do elle bogen op de knieën en verborg haar gelaat in de handen. Oille Bienasch was ziek geweest, heel lang. Toen zo ging liggc®, bloeide® do oude appolboome®, en het gras prijkte met het eerste Meigroen. Niemand had gedacht, dat zij het leven er af zou brengen; de dokter kwam gedurig in de hut. En wat had dat gekost l Al maakte men niet veel drukte, or kwamen toch allerlei drankjes. De weduwe Bienasoh had de vuist gebald, als zij aan Aloïs Bamberski want z ij n schuld was hot, dat Oille zoo ziek werd dacht, on verwoed voor twee gewerkt, In daghuur. En Cille? Die had van het meeste niets geweten. Zij had in bed gelegc®, met ijlende koortsen cn met haar magere vingers over do versloten dek ons gcetrekc®. De oude grootmoeder zat bij haar, om dc vliegen weg te jagen en in 6bilto te bidden. Het is nu heel stil in het verwilderde tuintje, zacht ruischt do wind door den ouden appelboom, de witte bloemen wui ven; van hot aardappelveld komt vogolge- tjilp birili, tirili een zacht sluimer liedje. Heel in de verte klinkt dc dansmuziek. Oille verroert zich niet. Daar knarst de dour van do hut. Een gebogen vrouw komt naar buiten, legt dc hand boven de oogen ©n kijkt naar den appelboom. Waggelend met het hoofd komt zij naderbij, een gebrekkig oud vrouwtje, met vele rimpels op het gelaat. Haar mond is ingevallen, de oogen staan dof. „Oille", zegt ze en tikt haar kloindochfccr zacht op het hoofd, „Cille I" Cille schrikt op. Goddank I het is niet moedor, die bromt altijd: „Daar heb je 't nu, dat komt cr van I" Het is grootmoeder I „Wat i6 er, grootmoe der?" mompelt ze. „Je moet binnenkomen, kind!" Dc oude strijkt liaar over hel blonde haar, buigt met haar krommen rug nog lager on ziet haar bieindoohter aan. „Je moet niet schreien, kind, schrei maar niet, wordt maar eerst ge zond dat andere vergeet men. Dc dokter Heeft gisteren nog gezegd: „Je bent nu ge gcgenezenhaar tong struikelt over het ongewono woord. „Ik?" Het meisje wil glimlachen, maar haar mond heeft het verleerd en trekt slechts een plooi. Moede zinkt haar hoofd op zijde, totdat het tegen de borst der oude vrouw rust. „Grootmoeder, be® je boos op me?" fluis tert zij, „zog, kan ik ooit weer vroolijk worden „Ja, ja," de oude wiegt heen cn weer en er valt een roodachtig schijnsel op haar ge-' laat, „zeker, zeker," zo brengt haar gerim pelde wang vlak bij die van het moisye, „het is mij net gegaan zooals jou. En ik heb toch nog een brave® man gekregen, cn ben uog weer vroolijk geworden; ja, ja. Dat :s nu eenmaal niet anders! Je moet er jc in schik ken cn wees maar blij, je bent uu guiezen, zegt de dokter!" Met moeite staat de kleindochter op, en leunt op den bevenden arm van haar groot moeder; langzaam gaan ze samen naar do hut. Er is niemand meer in het verwilderd© tuintje; de zon is ook weg; het wordt avond. Van het bruiloftsfeest klinkt dc muziek; men hoort zc nu duidelijker, in de stilte. Over de velden ruischt de avondwind; daar schudt zich do oude appelboom en ziedaar plof daar valt een vrucht neer en barst open, op den steen, waarop do voeten van het meisje gerust hebben. Die was wormstekig; die moest afvallen Maar do andere appelen hangon nog hoo^ in den boom en als dio mooi rood en geel zijn, zal ook Cille Bienasch zc weder pluk- kon en cr van eten. J Duiische Dienstboden. In Duitsohland moeten door de dagver- - cLeeLing dc meisjes veel langer arbeiden dan dat i® liet algemeen in Holland hot govaJ is. Daar do zaken niet kantoren, maar cn- gros- cn detail-zaken op zijn laatst om^ 8 uren open zijn, dc soliolen vaak op de® zelfden tijd (óók wol vroogor) bcgir. non,* moeten de dienstboden al zeer vroeg op staan ,om tijdig alles voor hot ontbijt on voor do kinderen geneed t© hebbo®. Is dat afgoloopen, da® diont naar de markt ge gaan, want liet is lang geen olgomccnc ge woonte, dat kruidenier, groentenboer, enr.4 aan huis komen; veeleer is het regel, da alles door do dienstboden of door do vrou wen zolvon wordt gehaald. Door liet vroege maal moet al zeer spoedig dc groote oven aangemaakt worde®, een ware kwelling in don zomer, on dan is hot haasfc-je-rop-jc mot het etc®; om één uur toch moet alles gereed zijn. In deftige kringen is het offioieclc visite uur dan ook niet als bij ons, tusschcn half- drie cn vijf, maar van olf tot halféón, do meer intieme visites worde® tussohen half- vier en Halfvijf gemaakt cn men blijft dan vaak ongegeneerd op dc koffie. Maar keoron we tot do dienstboden cn haar werkzaamhoden terug. Na het wad- schcn dor vaten is het al zeer spoedig kof fiedrinken, daarna moeten voor het avond maal weer dc noodige toebereidselen ge maakt worden. Indion men twee dienstbo den houdt, blijven voor dezo tweede dan al' do huiselijke bezigheden, die, al zijn cr geen vaste tapijten te sohuioron, on al komt voorj de ingelegde en dus geboende vloorcn ook' do frotteur, waarlijk niet goring zijn, terwijl beide meisjes mot de wasch haar ha cn vol hebben. Doch het zijn slechte do hoogst-wol geitel- den, die zich in Duitsohland do luxe van meer dan één dienstbode kunnen veroorlo ven, daar dc loonon veel hoogor zijn dan in Holland. Een flinke meid alleen (Madehon für Alles) ontvangt 22 a 24 M. per maand, dus een loon van pl.m. 170 's jaars; een tweede meisje niet veel minder, terwijl een geroutineerde keukenmeid (Köchin, wel te' ondorsohoidon van een Küchenmadohen, dat géén geroutineerde kookster is) tot 30 M. por maand, dus pl.m. 214 's jaars, ver dient Als men nu daarbij weet, dat de Wi ih nachtsge6ehenko (Kerstcadcaux) verplich tend zijn, en dio wol zesmaal zoovcol bedra^ Er Was muziek in het dorp. Bij den rijken iMay werd bruiloft gevierd; zijn enige doch ter trouwde met de® eenigen zoon van zijn buurman Bamberski; beiden welgestelde boe- '•ren. May had zeven paarden en Bamberski ook, en schuren hadden ze, niet alleen vaa hout neen, gemetselde, stevige stecnen schu- iren. Ieder hunner bezat vierhonderd morgen jland; het was een heele rijkdom, die daar "bij elkaar kwam. Do vensters van het huis, waar de bruiloft was. waren gesloten, maar de luiken ston den open, zoodat de nieuwsgierigen op 6traat kondon zien hoe de gasten in de twee groote kamers zaten te eter Alles was er ,uib gedragen, bedden, kasten en kisten, om 'de lange tafels cn lange banken te kunnen plaatsen. Het was er een barbaarschc hitte. Het zweet, gutste van dc voorhoofden. De reuk jvan het eten vermengde zich met dien van het zweet, d© wa®ge® gloeiden, het vet droop langs de kinnon neer. Iedere man zat naast zijn vrouw en zij bedienden elkaar beurte lings, en moedigden elkaar aan: „Kom va- Ider; kom moeder; eet maar goed; zoo iets lekkers krijg je thuis niet alle dagen." Heel krachtige soep met balletjes, gebak ken visch, jonge groente, nieuwe aardappe len, gebraden varkensvleesch, kalfsvleesch, ganzen en bij ieder vlceschgerecht een war me meelspijs, alles in rousaohtigo schotels; het vleesoh in groote stukken ^esnoden, om het ineens to kunnen nomen. De boerin liep zelf rond c® zei: „Kom, neem toch nog wat, het is maar ééns feest bij ons, wij geven liet graag 1" En zij schonk in: bier, wijn, likeur. Zij i alleen was in haar daagsche japon, want zij had zooveel in de keuken tc doe® en moest de meiden op do vingers kijken. Wat liepen dio heen en weer 1 Zij hadden allen roode kleuren en dc rokken vlogen om de dikke beenon. In de gang zaten de muzikanten; dezen moesten ook bediend worden; tusschen ieder etuk kregen ze wat tc eten. En drinken, dat zij deden! Waarom ook niet? May had het immers 1 Nu speelden zij een potpourri uit Tanu- hauser; het pclgrimskoor klonk als een wals, en de jongelui begonnen onrustig in de bee nen tc worden. Later zou er op 't gras onder de boomen gedanst worden en als het donker wordt, gaan de paartjes wandelen en ieder kust zijn liefste. De zeven bruidsjonkers lachen tegen dc Beven bruidsmeisjes, allen mooio dochters va® gezeten boeren, in blauw, wit cn rose; het achterhaar bove® op het hoofd mot pom made vastgeplakt, het vóórhaar netjes ge friseerd. Zij 'giechelden en stieten elkaar aan, en keken verlegen op haar borden, /.oo idal de wasem van het eten do krulletjes uit [het haar deed verdwijnen. Zij aten niet veel; dat stond niet. Alleen van do zoetjes, do .n. gemaakte vruchten en taarten. De jonkers aten echter des te meer, en da® de getrouw de lui 1 Dc i-euzenschotols waren geledigd en weer gevuld, de meiden tilden zuc. tend do zware pannen op, de boerin ging steeds voort met nooden, Buite® voor de deur wer den koeken verdeeld onder de dorpskindo ren; daar bleef er geen een nu weg; dc groo- teron droegen de kleintjes. Wie van de bu ren of kennissen niet ter bruiloft kon ko men, dien werd wat lekkers gestuurd en ook de armen werden niet vergeten; de rijke May had het immers? En nu had hij her dubbel, nu zijn dochter den zoon van den rijken Bamberski trouwde. Heden mocht niemand in hot dorp honger lijden Zelfs naar de weduwe Bienasoh, do daglooncrs- vrouw, dddr in het laatste hutje, werd een Willom Monnema zat juist een halfuurtje yóór het diner het „Leidsch Dagblad" te lezen, toen zijn oog onwillekeurig viel op een reeks van cijfers, den uitslag eener ten toonstellingsloterij meldende. Een oogenblik bleef hij verbaasd zitten kijken; toen sprong hij op en riep „Vrouw, vrouw, wc hebben een rijtuig gewonnen 1" Boven ging con deur open cn halverwege de trap klonk ce® damesstem: „Wat is er, Willom?" „Wel, Marie, kijk eens hier," zei do geluk kige echtgenoot, haar met het blad in de hand te gemoet snellend. „No. 104 van de tentoonstellingBloterij heeft een coupé getrokken. We hebben dat lot, waar heb je het neergelegd?" Toen mevrouw van haar verwondering en blijdschap bok omen was, werd er aan de opsporing van het lot gedacht. Twee dagen lang werd er naar gezocht cn eindelijk werd het onder de pendule gevonden. Donzelfden dag nog besloot mevrouw het rijtuig te gaan halen, dat bij een rijtuigfabrikant in een naburig dorp in bewaring was gegeven. Mijnheer kon er zelf niet op uit gaa®, want hij had zijn bezigheden. Mevrouw be lastte er zich dus mee en Truus, de dochter, mocht meegaan. Onderweg rekende zij mot haar dochter Al uit, wat haar dat rijtuig *ou opleveren. In plaats va® rijtuigen te huren of met dc tram te gaan, wat toch ook geld kostte, had den zij nu een eige®. De tuinman kon rij den en later, als het er aan zat, zou papa misschien wel een koetsier nemen. Een kootslïu's kostte ook zooveel gold niet en daar kon het waschhuis in den tuin wel voorloopig voor dienen. Zij kwamen bij den rijtuigfabrikant; de qoiipó zag er keurig uit, fijn gelakt, va® binnen met blauw satijn gecapitonneerd en voorzien van raampjes en lantaarns van geslepen spiegelglas. Dat was werkelijk een buitenkansje Do fabrikant vergeleek het nommer va® het lothet was in orde. Daar op vroeg hij: „Hebben de dames een paard meege bracht Zij keken elkaar aan. „Een paard?" „Ja, de dames kunnen toch zelf de coupé niet trekken." Truus en haar moeder moesten den man gelijk geven. „Neen," zei mevrouw verlegen, „wij heb ben geen paard meegebracht; hoe is het mogelijk, dat ik daaraan niet gedacht heb 1" Dc fabrikant haalde de schouders op, als wilde hij zeggen, dat hij er dan geen raad op wist. Ze gingen naar huis terug. Mevrouw legde haar man den toestand bloot en betoogde met zooveel klem de noodzakelijkheid om een paard te koopen, dat de goede man ein delijk toegaf. Hij had een voordeelig jaar gehad, de zaak was vooruitgegaan en als hij een paard kocht, mocht het toch ook geen Jcelijko knol zijn; daarom stelde hij zijn vrouw do som van f 700 beschikbaar. Het paard werd gekocht en een mooi tuig er bij, en alles werd zóó ingericht, dat een en ander op denzelfden dag werd geregeld. De rijtuig maker had nu geen bedenkingen meer, en moeder en dochter reden deftig naar huis. Een kleine teleurstelling wachtte haar nog, want het rijtuig kon het tuinhek niet door, maar dat was niet erg, dat zou wel verhol pen worde®. „Nu, Truus," zei mevrouw, „ga papa eens roepen, dat nij zijn span komt bewonderen." Truus vloog het rijtuig uit en papa, die nog een zwaar hoofd had van zijn middag dutje, kwam naar beneden. „Mooi, heel mooil" zei hij. „En dat hebben we nu allemaal voor twee kwartjes," zei mevrouw. „Twee kwartjes, hm?" Willem dacht aan de ruim zevenhonderd gulden. Maar enfin, het rijtuig alleen was het waard. En stralend va® vreugde riep mevrouw: „Nu, Willem, ga je ons eens rijden, niet waar?" Bij die uitnoodiging werd Willem klaar wakker. Hij wist heel goed zijn zaken te besturen, maar een paard te mennen, dat ie wat anders. Daar was hij een beetje hui verig voor, te meer, daar het zijne, door een knecht van den rijtuigfabrikant bij don toom gehouden, onmiskenbare blijken van dartelheid gaf. „Je bent toch niet bang?" vroeg zijn vrouw „Bang?... O, neen..." „Om rechtsaf te draaien, trek je maar naar rechts en om linksaf te slaan.,.?" „Trek je maar naar links," voltooide Willem, dio door deze eonvoudigo les in het rijden gerust werd gesteld. „Vooruit, Btap dan maar in." Willom klauterde op den bok, do dames stapten in en do knecht van den rijtuig maker sloot het portier.De monschen op straat bleven staan; Willem hield met go- strekte armen de teugels en riep „Al klaar?" „Al klaar 1" „Vooruit I" Weg reed het rijtuig. Het was een indrukwekkend rijden; het paard trappelde en steigerde, zoodat Willem een beetje ongerust begon te wor den; maar de dames 6telden hem gerust en riepen „Mooi zool" „Prachtig I" „Je rijdt uitmuntend, mannetjo." Mannetje begon het te geloovcn ook en werd overmoedig. Bij den eersten hoek van dc straat haalde hij den rechterteugol te sterk aan, het paard maakte een te korten draai, het voorwiel stiet tegen den trottoir band, een schok... en de heele boel lag on derstboven. Moeder on dochter schreeuwden te midden van het rinkelen der gebroken raampjes en do heer Mcnnema zelf lag een eind verderop languit op. straat. Ze meenden allemaal verongelukt te zijn, maar dio illusie duurde niet lang; langzaan? krabbelden zc overeind en zc moesten be kennen, dat zo er bijzonder goed waren af gekomen. Maar met het rijtuig was het erger: een wiel gebroken, een portier ontzet, dc burrio in stukken, do as verbogen 1 En het paard I Hcelemaal kreupel. „Dat heb jc er nu van," klaagde Willem,; „om mij te laten rijden." „Maar pa," zei Truus, „jc hebt zeker aan den verkeerden toom getrokken 1" „Niet aan den toom getrokken? Heb ik nog niet genoeg getrokken? Jij hebt er ook verstand van." Hij klopte zijn jas af, die vol modder zat, en vervolgde: „Je moeder heeft met alle geweld paard cn rijtuig willen heb ben; ze moet nu zelf maar zien, hoe zc het er mee stelt, ik bemoei cr me niet meer mee." Hij keerde zijn vrouw en dochter den rug toe en sukkelde naar huis, de dames moesten zichzelvcn maar uit den nood zien' te helpen. Mevrouw deed dit inderdaad op een behendige wijze. Ze liet een politie-agenb op het span passen en ging naar den rij tuigmaker, wien zij voorstelde alles van haar te koopen: paard en rijtuig. t „Dan behoeven we ten minste het tuinhek I niet breeder tc laten maken," redeneerde ze. „dat zijn alweer kosten uitgespaard." Dat was inderdaad heol goed overlegd, als het rijtuig maar wat minder beschadigd en het paard wat minder kreupel was geweest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9