So. 13060
LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 20 SEPTEMBER. - DERDE BLAD.
G-enesaen,
ICigen rijtuig.
Anno 1002.
meid gezonden, met een grooten kook onder
den arm, en een kom mot eten "a de hand.
Maar daar werd ze lief ontvangen
Vrouw Bienasch sloeg haar de deur voor
den neus dioht. ,,We hebben jullie eten niet
noodig, wc hebbon genoeg te eten. Vreet het
zelf."
Lachend liep do meid naar hu ie.
„Ha, ha, wat heeft vrouw Bicnasbh zich
wel verbeeld met haar dochter, mot Cille,
ha, hal"
Het werd hoe langer hoe warmer in die
volle kamers bij boor May. Als zij de ven
sters maar opendenMaar buiten is het ook
zoo warm, de zon brandt op de volden, de
lucht is drukkend, en dan die vliegen! Er
waren er al zooveel binnen; zij kropen over
de tafel, zaten op do schotels en rolden in de
spijzen; zij kleefden op de gepommadcorde
hoofden en liepon over de bezweete gezich
ten. Aan de zolderingen hingen wol is waar
stokken, mot honig besmeerd, maar de beest
jes dachten er niet aan om zich daaraan te
hechten; zij hadden liever iets levends. Zij
gonsden in den mirtenkrans van de bruid
en in haar witten sluier, die over de zwart
zijden japon hing.
Een mooio bruid, een frisch, lief gezichtje,
roode volle lippen en lichtblauwe oogen. Het
haar als gesponnen vlas ,doch niet zoo fijn;
Aloïs Bamborski kon lachen cn hij lachte
ook.
Hij streek zijn knevel op, dat was hij zoo
gewoon; want hij had niet voor niet bij de
garde gediend. Hij fluisterde zijn bruid iets
in het oor; cn toen lachte hij. Zijn witte
tandon blonken cm zijn brecde schouders
schudden; hij wierp een blik over de tafel
naar de bruidsmeisjes, hief zijn glas omhoog:
„Prositdronk hot in écn teug leeg en zette
het hard neer. Hij lachte weer erg opgewon
den. Onder do tafel pakte hij de hand zijner
bruid, en drukte haar als in een schroef,
terwijl hij do tanden op olkaar klemdo, alsof
hij in iets wilde bijten.
Wat was hij verliefd 1 Men zag hoe het
bloed hom naar het hoofd steeg; hij kneep
dc vingors der bruid zoo hard, dat zij hem
mot haar blauwe oogen aanzag en zei: „Au,
dat doet pijn 1"
Als het geen overgroote vorliofdheid waro
geweest, zou men gedacht hebben, dat het
woede was.
De vaders knikten olkaar toe; dat wa3 goed
gegaan Al was het al een uitgemaakte zaak
geweest, toen dio twee nog in do wieg lagen,
die moeten trouwen, do kkers moeten bij
elkaar, alles past zoo goed; het was toch
aangenaam, dat ze geen vaD beidon tegen
gestribbeld hadden. Want dat Aloïs verleden
herfst obstinaat w.as geweest cn volstrekt
niet van dc verloving wilde hooren, dat had
de oude Bamborski aan niemand verteld;
daartoe was hij veel te slim. Hij had eenvou
dig tot zijn zoon gezegd. „Goed, neem je dc
dochter van May niet, dan krijg je geen
cent. Zoowaar ik Grogorius Bamberski heet 1
Het geld moot bij olkaar blijven, al zou ik
zelf met Catherine trouwen; mij ziet nie
mand aan, dat ik al vijftig ben, en ik ben
lang genoeg weduwnaar geweest. Denk je
soms, dat ik haar niet krijgen zou 1" Daarbij
had hij zich in zijn volle lengte opgericht
en met dc hand door zijn nog niet grijs haar
gestreken „Jou ezel! Wat mij betreft, mag
je ergens anders als knecht gaan dienen. Ik
zal nog wel een zoon krijgen, die or ft dan
alles, begrijp je? Alles!"
En hij had do lippen op elkaar geklemd
en met den voet gestampt; dc zoon kende
dat; nu was er niets aan te doen.
En Alois was terstond zeer volgzaam ge
worden.
„Hij heeft een goed hart", zeiden dc men-
schen. Maar zij zeidon ook mot hoimolijk
leedvermaak tot den ouden Bamberski:
„Zeg, boer, je zoon Aloïs gaat met Cille
Bienasoh; nog niet lang geleden zaten ze op
een roggcschoof achter de mijt; ze hoorden
of zagen niets 1"
„Och, wat," bromde Bamberski, „laat me
met rustl Laat hem zijn plcizior. Mijn jon
gen smijt zich niet weg; die is heb veel te
goed gewend."
En hij had gelijk. Wat zou een boerenzoon
met zoo'n arm meisje doen? Zeven paarden
en zeven paarden zijn veertien, vierhonderd
morgen en vierhonderd morgen zijn acht
honderd I...
Of do bruigom aan dien avond achter de
j mijt dacht, toen de vicaris, tegenover hen
aan dc bruiloftstafelopstond en in hoog
dravende woorden het geluk van den echte
lijken staat prees?
De hcor vicaris wist ï.et wel, al zou men
het hem niet aangezien hebben, met zijn
magere gestalte, zijn diep liggende oogen en
zijn beemig gezicht-. Do vicaris werd wol
sprekend, hij wist heol lioflijk te schilderen,
hij wae ook nog jong en wond zich op door
zijn eigen woorden en zijn bleek gelaat werd
rood, zijn oogen begonnen te fonkelen.
De bruigom staarde hem aan. Wat kon
die geestelijke mond veel zeggen I Van de
liefde, die al in de indersohocnon ont
kiemd was; van de liefde, die zij in trouw
en kuischheid voor olkair bewaard had
den
„Het ie niet goed, dat de mansch alleen
zij," zei hij en hot zweet parelde hem op
het voorhoofd. „Daarop schiep God een
mannetje en een vrouwtje enEens
klaps bedacht hij zrioh, sloot de oogen en
zei op zal venden toon: „Zoo zijt gij nu vér-
ccmigd, gij beide gelieven, geniet met dee
moedigheid do vreugde, die u beschoren isl
Een gelukkig huwelijk is de voorsmaak van
het Paradijs I"
„Hoeral Hoeral Loven bruid en brui
degom I"
Zij hieven allen de glazen op en klonken,
schreeuwden en trapten.
„De vicaris kan het toch wol mooi zeg-
gon," fluisterden do vrouwen aangedaan en
de mannen glimlachte®. Begrepen had nie
mand er veel van, anders zouden zij niet zoo
gejuicht hebben; want dio hier aloog zijn
vrouw en die daar ranselde haar. Maar het
jonge volkje werd ongeduldig om naar bui
ten te gaan. Het groene gras onder de lom
merrijke boomen lokte hen; de danslusb prik
kelde alle beenen. De muzikanten speelden
en de bl au we, dc witte on rose japonnen
zwierden in het rond.
De kleine vogeltjes wanen alle verstomd.
Het gras was vertrapt, de violen krasten,
„schrum, 6ohrum bromde de bas I Gegil I
Gelach I De vroolijkc kreten klonken het
Leole dorp door
Daar ginds voor de allerlaatste hut
hoorde men de muziek ook nog. Enkele to
nen, door den wind godrage®, klonken daar
schel en afgebroken, zonder melodie.
In het verwaarloosde tuintje onder een
ouden appelboom zat Cecilia Bienasch.
Cille noemde men haar. Nu schrikte zij: er
knalde een vreugdeschot I
De zonnestralen drongen door het loof
van den appelboom en vielen op haar zie
kelijk, bleek gelaat; de slapen waren inge
vallen, een pijnlijke rimpel lag boven den
neus. Zij zat in den ouden leuningstoel va®
haar grootmoeder; die® had men naar bui
ten gedragen, en zij had er zich met moeite
heen gesleept; hot was vandaag de eerste
maal, dat zij bui tem mocht komen. Het was
ook snikheet, in dat bedompte kamertje.
Het blauw- en witgeruifce kussen had me®
haar in den rug gestopt; want ze was nog
zoo zwak. Ze kon nog niet alleen staan.
Haar voeten rustte® op een steen.
Hoe hoog is het gras e® noe welig staan
de witte bloemen va® de scheerling. Hoe
mooi en onschuldig zien zo or uit met die
helder groene bladeren, en toch zijn ze zoo
erg vergiftig. Wie er van cct, moet sterven, j
Ach ja, toe® ze nog school ging, zat cr een
kind naast haar, dat meende, dat het pc-
tersedie was, e® ze kauwde op een stengel,
kreeg kramp en was spoedig dood. Zij waren
allemaal meegegaan op de begrafenis
Hm, hot bleeko meisje huiverde; zij had
het koud, niettegenstaande do zon op haar
hoofd scheen e® een warmo luchtstroom
over het veld, door de vervallen schutting,
woei. Daar bouwde Bamborski nu aard
appelen; verleden najaar was het rogge
veld geweest cn dc groote mijt had daar
gestaan.
Cille hield haar magere vingors in den
zonnestraal, er scheen rood onder do vale
huid, zoo, dus was er nog bloed in, en zij
had al gedacht, dat zij geen droppel bloed
meer in hot lijf had. Zij was altijd zoo ijs
koud.
Zij dook nog meer ineen, zotte do elle
bogen op de knieën en verborg haar gelaat
in de handen.
Oille Bienasch was ziek geweest, heel
lang. Toen zo ging liggc®, bloeide® do oude
appolboome®, en het gras prijkte met het
eerste Meigroen. Niemand had gedacht, dat
zij het leven er af zou brengen; de dokter
kwam gedurig in de hut. En wat had dat
gekost l Al maakte men niet veel drukte,
or kwamen toch allerlei drankjes.
De weduwe Bienasoh had de vuist gebald,
als zij aan Aloïs Bamberski want z ij n
schuld was hot, dat Oille zoo ziek werd
dacht, on verwoed voor twee gewerkt, In
daghuur.
En Cille? Die had van het meeste niets
geweten. Zij had in bed gelegc®, met ijlende
koortsen cn met haar magere vingers over
do versloten dek ons gcetrekc®.
De oude grootmoeder zat bij haar, om dc
vliegen weg te jagen en in 6bilto te bidden.
Het is nu heel stil in het verwilderde
tuintje, zacht ruischt do wind door den
ouden appelboom, de witte bloemen wui
ven; van hot aardappelveld komt vogolge-
tjilp birili, tirili een zacht sluimer
liedje.
Heel in de verte klinkt dc dansmuziek.
Oille verroert zich niet.
Daar knarst de dour van do hut. Een
gebogen vrouw komt naar buiten, legt dc
hand boven de oogen ©n kijkt naar den
appelboom. Waggelend met het hoofd komt
zij naderbij, een gebrekkig oud vrouwtje,
met vele rimpels op het gelaat. Haar mond
is ingevallen, de oogen staan dof.
„Oille", zegt ze en tikt haar kloindochfccr
zacht op het hoofd, „Cille I" Cille schrikt
op. Goddank I het is niet moedor, die bromt
altijd: „Daar heb je 't nu, dat komt cr van I"
Het is grootmoeder I „Wat i6 er, grootmoe
der?" mompelt ze.
„Je moet binnenkomen, kind!" Dc oude
strijkt liaar over hel blonde haar, buigt met
haar krommen rug nog lager on ziet haar
bieindoohter aan. „Je moet niet schreien,
kind, schrei maar niet, wordt maar eerst ge
zond dat andere vergeet men. Dc dokter
Heeft gisteren nog gezegd: „Je bent nu ge
gcgenezenhaar tong struikelt over
het ongewono woord.
„Ik?" Het meisje wil glimlachen, maar
haar mond heeft het verleerd en trekt
slechts een plooi. Moede zinkt haar hoofd op
zijde, totdat het tegen de borst der oude
vrouw rust.
„Grootmoeder, be® je boos op me?" fluis
tert zij, „zog, kan ik ooit weer vroolijk
worden
„Ja, ja," de oude wiegt heen cn weer en
er valt een roodachtig schijnsel op haar ge-'
laat, „zeker, zeker," zo brengt haar gerim
pelde wang vlak bij die van het moisye, „het
is mij net gegaan zooals jou. En ik heb toch
nog een brave® man gekregen, cn ben uog
weer vroolijk geworden; ja, ja. Dat :s nu
eenmaal niet anders! Je moet er jc in schik
ken cn wees maar blij, je bent uu guiezen,
zegt de dokter!"
Met moeite staat de kleindochter op, en
leunt op den bevenden arm van haar groot
moeder; langzaam gaan ze samen naar do
hut.
Er is niemand meer in het verwilderd©
tuintje; de zon is ook weg; het wordt avond.
Van het bruiloftsfeest klinkt dc muziek; men
hoort zc nu duidelijker, in de stilte. Over
de velden ruischt de avondwind; daar schudt
zich do oude appelboom en ziedaar plof
daar valt een vrucht neer en barst open,
op den steen, waarop do voeten van het
meisje gerust hebben.
Die was wormstekig; die moest afvallen
Maar do andere appelen hangon nog hoo^
in den boom en als dio mooi rood en geel
zijn, zal ook Cille Bienasch zc weder pluk-
kon en cr van eten. J
Duiische Dienstboden.
In Duitsohland moeten door de dagver- -
cLeeLing dc meisjes veel langer arbeiden dan
dat i® liet algemeen in Holland hot govaJ is.
Daar do zaken niet kantoren, maar cn-
gros- cn detail-zaken op zijn laatst om^
8 uren open zijn, dc soliolen vaak op de®
zelfden tijd (óók wol vroogor) bcgir. non,*
moeten de dienstboden al zeer vroeg op
staan ,om tijdig alles voor hot ontbijt on
voor do kinderen geneed t© hebbo®. Is dat
afgoloopen, da® diont naar de markt ge
gaan, want liet is lang geen olgomccnc ge
woonte, dat kruidenier, groentenboer, enr.4
aan huis komen; veeleer is het regel, da
alles door do dienstboden of door do vrou
wen zolvon wordt gehaald. Door liet vroege
maal moet al zeer spoedig dc groote oven
aangemaakt worde®, een ware kwelling in
don zomer, on dan is hot haasfc-je-rop-jc mot
het etc®; om één uur toch moet alles gereed
zijn.
In deftige kringen is het offioieclc visite
uur dan ook niet als bij ons, tusschcn half-
drie cn vijf, maar van olf tot halféón, do
meer intieme visites worde® tussohen half-
vier en Halfvijf gemaakt cn men blijft dan
vaak ongegeneerd op dc koffie.
Maar keoron we tot do dienstboden cn
haar werkzaamhoden terug. Na het wad-
schcn dor vaten is het al zeer spoedig kof
fiedrinken, daarna moeten voor het avond
maal weer dc noodige toebereidselen ge
maakt worden. Indion men twee dienstbo
den houdt, blijven voor dezo tweede dan al'
do huiselijke bezigheden, die, al zijn cr geen
vaste tapijten te sohuioron, on al komt voorj
de ingelegde en dus geboende vloorcn ook'
do frotteur, waarlijk niet goring zijn, terwijl
beide meisjes mot de wasch haar ha cn vol
hebben.
Doch het zijn slechte do hoogst-wol geitel-
den, die zich in Duitsohland do luxe van
meer dan één dienstbode kunnen veroorlo
ven, daar dc loonon veel hoogor zijn dan in
Holland. Een flinke meid alleen (Madehon
für Alles) ontvangt 22 a 24 M. per maand,
dus een loon van pl.m. 170 's jaars; een
tweede meisje niet veel minder, terwijl een
geroutineerde keukenmeid (Köchin, wel te'
ondorsohoidon van een Küchenmadohen, dat
géén geroutineerde kookster is) tot 30 M.
por maand, dus pl.m. 214 's jaars, ver
dient Als men nu daarbij weet, dat de Wi ih
nachtsge6ehenko (Kerstcadcaux) verplich
tend zijn, en dio wol zesmaal zoovcol bedra^
Er Was muziek in het dorp. Bij den rijken
iMay werd bruiloft gevierd; zijn enige doch
ter trouwde met de® eenigen zoon van zijn
buurman Bamberski; beiden welgestelde boe-
'•ren. May had zeven paarden en Bamberski
ook, en schuren hadden ze, niet alleen vaa
hout neen, gemetselde, stevige stecnen schu-
iren. Ieder hunner bezat vierhonderd morgen
jland; het was een heele rijkdom, die daar
"bij elkaar kwam.
Do vensters van het huis, waar de bruiloft
was. waren gesloten, maar de luiken ston
den open, zoodat de nieuwsgierigen op
6traat kondon zien hoe de gasten in de twee
groote kamers zaten te eter Alles was er
,uib gedragen, bedden, kasten en kisten, om
'de lange tafels cn lange banken te kunnen
plaatsen.
Het was er een barbaarschc hitte. Het
zweet, gutste van dc voorhoofden. De reuk
jvan het eten vermengde zich met dien van
het zweet, d© wa®ge® gloeiden, het vet droop
langs de kinnon neer. Iedere man zat naast
zijn vrouw en zij bedienden elkaar beurte
lings, en moedigden elkaar aan: „Kom va-
Ider; kom moeder; eet maar goed; zoo iets
lekkers krijg je thuis niet alle dagen."
Heel krachtige soep met balletjes, gebak
ken visch, jonge groente, nieuwe aardappe
len, gebraden varkensvleesch, kalfsvleesch,
ganzen en bij ieder vlceschgerecht een war
me meelspijs, alles in rousaohtigo schotels;
het vleesoh in groote stukken ^esnoden, om
het ineens to kunnen nomen.
De boerin liep zelf rond c® zei: „Kom,
neem toch nog wat, het is maar ééns feest
bij ons, wij geven liet graag 1"
En zij schonk in: bier, wijn, likeur. Zij
i alleen was in haar daagsche japon, want zij
had zooveel in de keuken tc doe® en moest
de meiden op do vingers kijken. Wat liepen
dio heen en weer 1 Zij hadden allen roode
kleuren en dc rokken vlogen om de dikke
beenon.
In de gang zaten de muzikanten; dezen
moesten ook bediend worden; tusschen ieder
etuk kregen ze wat tc eten. En drinken, dat
zij deden! Waarom ook niet? May had het
immers 1
Nu speelden zij een potpourri uit Tanu-
hauser; het pclgrimskoor klonk als een wals,
en de jongelui begonnen onrustig in de bee
nen tc worden. Later zou er op 't gras onder
de boomen gedanst worden en als het donker
wordt, gaan de paartjes wandelen en ieder
kust zijn liefste.
De zeven bruidsjonkers lachen tegen dc
Beven bruidsmeisjes, allen mooio dochters
va® gezeten boeren, in blauw, wit cn rose;
het achterhaar bove® op het hoofd mot pom
made vastgeplakt, het vóórhaar netjes ge
friseerd. Zij 'giechelden en stieten elkaar
aan, en keken verlegen op haar borden, /.oo
idal de wasem van het eten do krulletjes uit
[het haar deed verdwijnen. Zij aten niet veel;
dat stond niet. Alleen van do zoetjes, do .n.
gemaakte vruchten en taarten. De jonkers
aten echter des te meer, en da® de getrouw
de lui 1 Dc i-euzenschotols waren geledigd
en weer gevuld, de meiden tilden zuc. tend
do zware pannen op, de boerin ging steeds
voort met nooden, Buite® voor de deur wer
den koeken verdeeld onder de dorpskindo
ren; daar bleef er geen een nu weg; dc groo-
teron droegen de kleintjes. Wie van de bu
ren of kennissen niet ter bruiloft kon ko
men, dien werd wat lekkers gestuurd en
ook de armen werden niet vergeten; de rijke
May had het immers? En nu had hij her
dubbel, nu zijn dochter den zoon van den
rijken Bamberski trouwde. Heden mocht
niemand in hot dorp honger lijden Zelfs
naar de weduwe Bienasoh, do daglooncrs-
vrouw, dddr in het laatste hutje, werd een
Willom Monnema zat juist een halfuurtje
yóór het diner het „Leidsch Dagblad" te
lezen, toen zijn oog onwillekeurig viel op
een reeks van cijfers, den uitslag eener ten
toonstellingsloterij meldende. Een oogenblik
bleef hij verbaasd zitten kijken; toen sprong
hij op en riep
„Vrouw, vrouw, wc hebben een rijtuig
gewonnen 1"
Boven ging con deur open cn halverwege
de trap klonk ce® damesstem:
„Wat is er, Willom?"
„Wel, Marie, kijk eens hier," zei do geluk
kige echtgenoot, haar met het blad in de
hand te gemoet snellend.
„No. 104 van de tentoonstellingBloterij
heeft een coupé getrokken. We hebben dat
lot, waar heb je het neergelegd?"
Toen mevrouw van haar verwondering en
blijdschap bok omen was, werd er aan de
opsporing van het lot gedacht. Twee dagen
lang werd er naar gezocht cn eindelijk werd
het onder de pendule gevonden. Donzelfden
dag nog besloot mevrouw het rijtuig te
gaan halen, dat bij een rijtuigfabrikant in
een naburig dorp in bewaring was gegeven.
Mijnheer kon er zelf niet op uit gaa®,
want hij had zijn bezigheden. Mevrouw be
lastte er zich dus mee en Truus, de dochter,
mocht meegaan.
Onderweg rekende zij mot haar dochter
Al uit, wat haar dat rijtuig *ou opleveren.
In plaats va® rijtuigen te huren of met dc
tram te gaan, wat toch ook geld kostte, had
den zij nu een eige®. De tuinman kon rij
den en later, als het er aan zat, zou papa
misschien wel een koetsier nemen. Een
kootslïu's kostte ook zooveel gold niet en
daar kon het waschhuis in den tuin wel
voorloopig voor dienen.
Zij kwamen bij den rijtuigfabrikant; de
qoiipó zag er keurig uit, fijn gelakt, va®
binnen met blauw satijn gecapitonneerd en
voorzien van raampjes en lantaarns van
geslepen spiegelglas. Dat was werkelijk
een buitenkansje Do fabrikant vergeleek het
nommer va® het lothet was in orde. Daar
op vroeg hij:
„Hebben de dames een paard meege
bracht
Zij keken elkaar aan.
„Een paard?"
„Ja, de dames kunnen toch zelf de coupé
niet trekken."
Truus en haar moeder moesten den man
gelijk geven.
„Neen," zei mevrouw verlegen, „wij heb
ben geen paard meegebracht; hoe is het
mogelijk, dat ik daaraan niet gedacht heb 1"
Dc fabrikant haalde de schouders op,
als wilde hij zeggen, dat hij er dan geen
raad op wist.
Ze gingen naar huis terug. Mevrouw legde
haar man den toestand bloot en betoogde
met zooveel klem de noodzakelijkheid om
een paard te koopen, dat de goede man ein
delijk toegaf. Hij had een voordeelig jaar
gehad, de zaak was vooruitgegaan en als hij
een paard kocht, mocht het toch ook geen
Jcelijko knol zijn; daarom stelde hij zijn
vrouw do som van f 700 beschikbaar. Het
paard werd gekocht en een mooi tuig er bij,
en alles werd zóó ingericht, dat een en ander
op denzelfden dag werd geregeld. De rijtuig
maker had nu geen bedenkingen meer, en
moeder en dochter reden deftig naar huis.
Een kleine teleurstelling wachtte haar nog,
want het rijtuig kon het tuinhek niet door,
maar dat was niet erg, dat zou wel verhol
pen worde®.
„Nu, Truus," zei mevrouw, „ga papa eens
roepen, dat nij zijn span komt bewonderen."
Truus vloog het rijtuig uit en papa, die
nog een zwaar hoofd had van zijn middag
dutje, kwam naar beneden.
„Mooi, heel mooil" zei hij.
„En dat hebben we nu allemaal voor twee
kwartjes," zei mevrouw.
„Twee kwartjes, hm?" Willem dacht aan
de ruim zevenhonderd gulden. Maar enfin,
het rijtuig alleen was het waard.
En stralend va® vreugde riep mevrouw:
„Nu, Willem, ga je ons eens rijden, niet
waar?"
Bij die uitnoodiging werd Willem klaar
wakker. Hij wist heel goed zijn zaken te
besturen, maar een paard te mennen, dat
ie wat anders. Daar was hij een beetje hui
verig voor, te meer, daar het zijne, door
een knecht van den rijtuigfabrikant bij don
toom gehouden, onmiskenbare blijken van
dartelheid gaf.
„Je bent toch niet bang?" vroeg zijn
vrouw
„Bang?... O, neen..."
„Om rechtsaf te draaien, trek je maar
naar rechts en om linksaf te slaan.,.?"
„Trek je maar naar links," voltooide
Willem, dio door deze eonvoudigo les in
het rijden gerust werd gesteld. „Vooruit,
Btap dan maar in."
Willom klauterde op den bok, do dames
stapten in en do knecht van den rijtuig
maker sloot het portier.De monschen op
straat bleven staan; Willem hield met go-
strekte armen de teugels en riep
„Al klaar?"
„Al klaar 1"
„Vooruit I" Weg reed het rijtuig.
Het was een indrukwekkend rijden;
het paard trappelde en steigerde, zoodat
Willem een beetje ongerust begon te wor
den; maar de dames 6telden hem gerust
en riepen
„Mooi zool"
„Prachtig I"
„Je rijdt uitmuntend, mannetjo."
Mannetje begon het te geloovcn ook en
werd overmoedig. Bij den eersten hoek van
dc straat haalde hij den rechterteugol te
sterk aan, het paard maakte een te korten
draai, het voorwiel stiet tegen den trottoir
band, een schok... en de heele boel lag on
derstboven. Moeder on dochter schreeuwden
te midden van het rinkelen der gebroken
raampjes en do heer Mcnnema zelf lag een
eind verderop languit op. straat.
Ze meenden allemaal verongelukt te zijn,
maar dio illusie duurde niet lang; langzaan?
krabbelden zc overeind en zc moesten be
kennen, dat zo er bijzonder goed waren af
gekomen.
Maar met het rijtuig was het erger: een
wiel gebroken, een portier ontzet, dc burrio
in stukken, do as verbogen 1 En het paard I
Hcelemaal kreupel.
„Dat heb jc er nu van," klaagde Willem,;
„om mij te laten rijden."
„Maar pa," zei Truus, „jc hebt zeker aan
den verkeerden toom getrokken 1"
„Niet aan den toom getrokken? Heb ik
nog niet genoeg getrokken? Jij hebt er ook
verstand van." Hij klopte zijn jas af, die vol
modder zat, en vervolgde: „Je moeder heeft
met alle geweld paard cn rijtuig willen heb
ben; ze moet nu zelf maar zien, hoe zc het
er mee stelt, ik bemoei cr me niet meer
mee."
Hij keerde zijn vrouw en dochter den
rug toe en sukkelde naar huis, de dames
moesten zichzelvcn maar uit den nood zien'
te helpen. Mevrouw deed dit inderdaad op
een behendige wijze. Ze liet een politie-agenb
op het span passen en ging naar den rij
tuigmaker, wien zij voorstelde alles van
haar te koopen: paard en rijtuig. t
„Dan behoeven we ten minste het tuinhek
I niet breeder tc laten maken," redeneerde ze.
„dat zijn alweer kosten uitgespaard." Dat
was inderdaad heol goed overlegd, als het
rijtuig maar wat minder beschadigd en het
paard wat minder kreupel was geweest.