No. 13048 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 6 SEPTEMBER. - DERDE BLAD. Een Illusie. ZOMERKOELTJES. r Een Kaukasisch sprookje. Anno 1902. „Ja, 't ia goed." „Heusch, pa, mag ik?" „Heusch hoor, je bent 'n goeie jongen en altijd gehoorzaam. Je mag. Maar vertel me nu eens, wat je worden wilt. Met welk doel of je zoo dolgraag door studeeren wilt. Welk plannetje er zit in den bol van mijn Karei 1 „Beste pa, ik wil schrijver worden, en daar moet moa veol voor gestudeerd, heel ycol boeken voor gelezen hebben, waar 1 „Zoo, zoo... schrijver. Niet zoo min. Ik zie, dunkt mij, jo naam al schitterenKarei 'de Lind. Of neemt mijnheer de literator •'^n pseudoniem aan, hè?" plaagt de vader, doch meteen drukt hij een kus op het voor hoofd van zijn geliefd kind. „Dus u gaat naar den Directeur, pa, en <iieel gauw?" V „Zéker, morgen al.'' n" „Dank u, goeie, beste paatje, 'k zal al- <iijd goed blijven oppassen, hoor 'Opgetogen van blijdschap vliegt het kind 'zsatu' zijn moeder, het slaat de armen om j tiaar heen en kust haar onstuimig. Hoe ge lukkig gevoelt het zich .Zijn hoogste wensch, zijn ideaal, gaat zich verwezenlijken l Het denkt niet aan het niets-van-komen-kunnen Vdoor het een of ander. Hoe benijdbaar, zoo'n kinderziel l Men kan de illusie van een kind niet weg rukken, het denkt er steeds aan, het hoopt... koopttotdat De Lind was bij den Directeur geweest, ijlarel was ingeschreven als leerling der „Hoogore Burgere". Over 'n paar weken zou den de lessen wederom aanvangen. Nu was zijn geluk volkomen. Men had hem verteld, welke boeken hij zou noodig hebben. Hij had ze nu reeds mogen 1 pen en uren achtereen zat hij er over gebog Zijn vriend Jan, dio al op die school ging, i zou hem dien ochtend komen halen en voort aan ook. Ze zouden dan altijd samen naar „school gaan. Was het nu of morgen maar reeds 1 Wat 'n tijd, nog twee weken „Sst, geen leven maken, hij slaapt nou." Zij was een van die oude dienstboden, die ja ren achtereen bij dezelfde menschen dienen, mede lijden als er iets met „haar volk" ge beurt. Daarom kon het nu ook niet van haar hart, dat de „tweede meid" een emmer bard neerzette op den steenen vloer. Hij mocht eens wakker worden; hij sliep nu zoo rustig. Een paaT dagen geleden had men den jon genheer thuisgebracht, hij had een ongeluk gekregen. Met een neef, ouder dan hij, was hij naar Scheveningen geweest, 't Was laat ge worden, ze hadden de tram moeten pakken en dn Den Haag, bij het Plein, was hij bij het afspringen vreeselijk gevallen, vlak op zijn hoofd De oude Sientje had wat zij kon om een dokter geloopen. Meneer was niet thuis en irevrouw was zoo zenuwachtig geweest ze had zoo gehuildzoo erg om haar kind, dat zóó thuis kwam. „En, dokter, hoe vindt u hem? Is er ge vaar bij?" Bij het uitlaten had zij hem die vraag ge daan en de man der wetenschap, niet gewoon zijn bevinding mede te deelen aan een dienst bode, begreep. Die edele ziel vóór hem leed om het kind, dat boven lag, dat zij waar schijnlijk van zijn vroegste jeugd af had ge kend. „Ja, er is gevaar, doch laat niets mer ken Het hart van een moeder kon niet erger getroffen worden. Zij sleepte zich naar de keuken, lei haar hoofd op de tafelze weende, de goede zielsnikte.. Niemand mag bij hem; 'k kom over een uur terug." Dat had de dokter gezegd. Welk een hard bevel voor de moederlijke liefdel Zij mag ndet bij haar kind. Een vreeselijk vermoeden kwelt haar. O, indien het eens de laatste dag zou zijn 1 Neen, zij kan niet in de anti-chambre blijven. Zij moet bij haar schat, 't Koste wat 't wil; zij houdt het niet uit. Behoedzaam wordt de deur van de zie kenkamer geopend. Verwarde klanken klinken haar togen. Onsamenhangende woor den en zinnen komen uit de legerstede. Ka- rel ligt uitgestrekt, akelig verbonden. Hij ijlt vreeselijk het doet de moeder pijn. Zij knielt voor het bedje neer en zij bidt den goeden God om redding. Wie beschrijft het, het gebed van een moeder om herstel van haar kind? Zij hoort een rijtuig aankomen, het houdt stil. De dokter. Zij richt zich op en wil de kamer verlaten. Doch bliksemsnel keert zij op heur schreden terug, drukt een langen vurigen kus op het bleeko gezichtje en sluipt als een dievegge naar haar kamer, want zij hoort den dokter reeds op het portaal. Hij mag niet weten, dat ,De crisis is doorstaan. De dokter kijkt niet zoo ernstig meer, als hij bij het bed staat; zelfs de moeder mag bij haar lieve ling zijn. Medelijdend staart zij op het blee- ke gezichtje, op het schriele figuurtje vóór haar. Wat is hij veranderd. Ja, wèi treurig, doch o zoo gelukkig ie zij om zijn behoud. Alle gevaar is geweken. De dokter maakt zijn af scheidsvisite, hij feliciteert de ouders, die in de wolken zijn van geluk. „Ben je zoo erg blij, mijn kleine vent, hè, dat je beter bent?" „O ja, meneor, en zoo juist op tijd hebt u mij beter gemaakt morgen begint juist de school." „SchoolGeen kwestie van, je mag n-iet studeeren." Hij neemt afscheid en als Dc Lind hem uitlaat, zegt hij„De jongen wordt krank zinnig of is binnen 't jaar dood als hij zijn hersens inspant. Ze hebben te veel gele den." Als 's avonds de beide ouders opgetogen zijn van geluk om het behouden-mogen van hun kind, zit bevend, op zijn kamer, de klei ne Karei hevig te snikkon, het gemoed tot berstens toe bewogen. Hij lijdt vreeselijk om de woorden van den dokter. Als hamerslagen bonzen zij hem op -het hart. En als hij den volgenden ochtend niet aan het ontbijt verschijnt, gaat zijn moeder hem wekken, doch vóór zij eon schrede in het ka mertje heeft gedaan, slaakt zij een gil en heeft moeite zich staande te houden. Het bed was niet beslapen. Op den grond ligt haar kind met van do zenuwen vreeselijk verwrongen trekken, bewusteloosroer looslevenloos Zij legt het zielloos wezentje op het bed en laat dadelijk om den dokter zenden. Een poosje later gaat de bel over. Snel gaat zij naar beneden om zelf open te doen. Doeh niet de dokter staat vóór haar. 't Is een flinke, frissche jongen. Hij trekt oven aan zijn pet en vraagtof Karei mee naar school gaat - (Schelt). Zacht zeurde de regen door bet dicht be wegingloos gebladerte van kastanjes en beu ken, die den stationsweg naar het stedeke H. een vriendelijke aantrekkelijkheid ver leenden; hooge, forsch gestamde hoornen, die hun breed gewelfd lommer beschermend over een zandig voetpad uitspreidden. Een klare morgenzon had schooner avond beloofd. Een dicht bewolkte hemel maakte don ovor- gang van licht en duister schier onmerk baar. Een rozig veld van nagloeiing in het wes ten glom als een matte glimlach van den wegkwijnenden dag. Een droomonde stilte hing over wegen en boo men. Do tuinen voor de fraaie villa's langs don straatweg prijkten nog in mat- groene tint. Blader- en bk>amentooi waren allengs gedund; lauwe rogendruppen glom men over hot lommer, hingen als dofglan zende tranen aan de toppen van bloemen en bladeren. De schoone landweg vermocht ditmaal geen wandelaars te leikon; Scptembor was daar en reeds scheen rN>n de huiskamer de voorkeur te geven boven de vrije natuur. Van een zijpad, uitloopend tusschen twee zwaargekruinde beuken, nadert het geluid van voetstappen op een grindweg. Het zaohtgodompt spreken, een afwisse lend fluisteren verried onmiddellijk eon dwalend paar, dat juist dezen weg op dit kalme uur geschikt vond om dc teerste ge heimen van het hart elkander te ontsluieren, zoover dit goed en noodig bleek. Geen onschuldiger en eerbiediger getuige voot de uitingen der innigst» roerselen van het monsohelijk hart dan een langzaam in sluimerende natuur. „Je kunt niet verlangen, Otto, dat ik jou onbepaald ter wille zou blijven; nauwelijks is onze kennismaking cenige maanden oud ©n Moedor had met onzen omgang nooit veel op. Je kunt het gelooven:als Pa nog leefde, zou hij stellig niet toegestaan hebben, wat Moeder na allerlei overredingsmiddelen heeft bewilligd on trouwon dè-t voor eerst zoker niet je weet heol goed, wat jou nog meer dan mij, in den weg .zal staan en..." „Nu, jal alles tot je dienst, Betsy! maar bekommer je toch niet om zoo ondergeschik te familiebozwaren, die mijn moeder einde loos zou willen doen gelden; zij, met al do deugden en gebreken van de Saalbergs, mag onze betrekking niet anders verstaan, zonder in strijd te komen met ie tradities van een ouden adel en de rechten van haar Kerk." „Neen, Betel" en zijn stom daalde, als hij op ietwat weomoedigon toon vervolgde: „Niet je verstand, veel minder de grieven mijner familie, maar je hart klopt juist nog ver genoeg van het mijne, om mij niet te wil len verstaan." „Er -is nog genoeg zelfzucht in je, om met uw liefde voor mij in evenwicht te blijven." „Niet waar, Bete 1 Ik heb naar je ver langd, gezocht, als naar een, zonder wier nabijheid zich geen geluk denken laat." Hij trachtte tevergeefs haar blik te ontmoeten. „Maar altijd weer" en in het donkere oog van den spreker glom ©ven een dreigend vuur „staat hij mij in den weg en mis schien jou niet hot minst, Bots, die verwonde praalhans, dat zondagskind van dien Een toornig rood, dat het gelaat van hot meisje snel ovortoog, deed het hom wonschc- lijk toeschijnen zich niet meer op zoo hef tige wijze te uiten on don naam te verzwij gen, die tusschen hen stond als oen onaan tastbaar godenbeeld. Betsy's oogen waren vochtig geworden; Otto was eon weinig geroerd, maar rustiger vervolgde hij: „Mijn droom zou hij niot verstoord hebben, den droom mijner hoogste goluksweelde, als hij dc zee maar voorgoed tusschen ons gelaten had. Kon bitter ont waken zal hij mij niet besparen, en de ©eni ge, wier hand alles kan herstellen, blijft weigeren de bloem te beschermen, met zooveel zorgen bewaakt en gekweekt; en dat alles en voor altijd vruchteloos. Betsy?" Willoos liet ze toe, dat hij haar arm nam. Ze had zwijgend geluisterd, soms mot moei lijk ondordruktan onwil, toch zonder merk bare teekenon van leedgevoel of afkeuring op 't bleekc, maar fraai gevormde gezichtje, dit half afgewond, terwijl Otto zijn oudste on onvernietigbare rochten op haar liefde be pleitte. Toen Belsy de Bree naar een Duitsche kostschool vertrok, was voor de oude vriend schap, van de kinderjaren af, een scheiding von meer dan tien jaren ingetreden. Otto Paltz had een jaar later don zeedienst ge kozen en was ruim acht jaren, deels in Indië, deels in China gebleven. Evenwel waren de herinneringen aan Betsy do Bres levendig gehlovon, on zijn hart bleok verre van vervreemd, toen hij op Hollandsohen bo dem terugkeerde. Dat ze de oogen van bom afgewond hield, griefde hem te meer. Had hij to veel gezegd; haar missohion beleedigd? Kwam zo hem maar te gomocfc mot dezelfde oprechtheid, die hij in zijn woorden gelegd had; zij zou niet langer zoo raadselachtig voor hom blij ven, als zo sinds enkele dagen opzettelijk soheen te willen blijven. Dc regen had opgehouden. Aoktor hot diohtc wolkongrijs was de maan langzaam doorgebroken. Mat-ai Ivor vloeide ovor het breede vijvervlak, naast hot stijgend bosch pad, dat zo ongemerkt haddon ingeslagen. Weinige schreden verder verliep hot pad mot een omzwaai tusschen dioht eikenhout, waarin mot langer on korter tusechonpoozcn slechts do heldere tonen van con lijster op stegen. Eon diepe, vredige stilte had zich gelegerd over velden on wogen, in bosschon en parken. Uit dc verte galmden doffe sla gen mot somberen galm aan, van den stads toren; nabij alleen het nauw hoorbaar tik ken der afglijdend» rogendruppolon van blad tot blad. Willen wc hier even uitrusten; wc kun nen dan nog gemakkolijk vóór tienen bin nen zijn," had Betsy mot -eenigc schuchter heid gonoodigd zóó maar onvorwacht ©ven blozend. „Bon je vermooid, Bots?" vleide hij op levendiger toon dan bij zooevcn gesproken had. Ze glimlacht» even. Toen zag ze hom recht aan. „Bezorgd ben jo altijd voor me geweest, Otto, on je bent dat niet minder geworden," schertste ze, „een goed ridder, alleen maar erg jaloersch," liet zo plagend volgen. Do koelt» was over en Otto was or harte lijk gelukkig om, al bleek het maar een zomerkoelte. Zacht trok hij haar naar zioh toe, ze weerde hom niet af. Es ist cine alt» Goschichte, Doch bloibt sie immor neu. L. K. A. v. Unen. „Duiveflstuig." Op een kamertje aan het uiteinde van do stad woondo eon echtpaar van middelbare^ leeftijd. Het gelaat dor vrouw was paar» cn dik door overmatig gebruik van 'sterken drank, dat van don man bleek en mager door hetzelfde kwaad. Slecht voor één ding, r. voor jenevor, leefden beiden. Wanneer zij zooveel gold bij elkftfcr gebedeld hadden, dat ze hun tweo-kans-flcsch vol konden hebben, deden zij dc deur van hun armzalig verblijf' l op slot en gingen naar bed, met de flesch? bij zich. Zoolang daar nog veel in was, leef den man on vrouw in dc beste harmonio maar allengs, met hot verminderen van het- vocht, nam hot getwist een aanvang. Daarop vochten zij en trokken olkaar do haren uit, tot groot vermaak van hun eigen en andere kinderen, die op dc teenen buiten voor het raam stonden te kijken. Eons, terwijl zij weer zoo aan 't vechten ge wecst waren, gebeurde het, dat do man het huis kwam uitvliegen, met een bloedende snee op oen zijner wangen, cn sinds was hij verdwenen. Een heolo week ging voorbij zon der dat men iets van. hem gewaarwerd. Toen bemerkten een paar landlieden, dio voorbij kwamen rijden, dat hun paardou schuw werden en uitweken telkens als zij langs een onbewoond, vorvallen huisje kwa men, aan den straatweg staande, even buiten do stad, en dat zijn bouwvalligcn gevel naar den weg keerde. De woning word onderzocht en men vond or hot lijk van den verdwenen dronkaard, dio er zich aan de zoldering had opgeknoopt. Het bleef daar nog conigen tijd zooals men het had gevonden, totdat dc justitie cr het hare van had. Velen uit do kleine stad stroomden naar het verlaten perceel en ccn groot deel van den dag was hot stukje weg voor do woning zwart van de menschen. Een luidruchtige troep kinderen uit de buurt omringde iedo- ren nieuw aangekomene, om hem te wijzen hoe men van buiten af con stuk van het lijk door do spleten van den ruwen planken muur kon zien. Ook kwam een vrecmdoling aangorodon, dio in het logement van het geval gehoord had. Een oogenblik stond hij stil, omrin«H door de kinderen, cn staarde naar het treu rige menschelijk overschot. De kindoren hielden zich eerst stil, alsof zij hem niet wilden storen in zijn genot, maar toon hij zich omkeerde om weg te gaan, verdreven door dc afschuwelijke lucht, zei een van hon: „Dat is dc vader van dien jongen." Dc man keek haastig op. „W a t zeg je „Dat is do vader van dozen jongen", verduidelijkte het kind, op zijn buurman wij zend. Daar midden in den troep, die zich aan bcido kanten om hem heendrong als ware hij' een eercwacht, stond ccn bleek, mismaakt ventjo van zoven of acht jaar. Het keek den-' vreemden heer aan met zijn schele oogen, dio schitterden als van een roes. „Is dat jouw Veder?" „Ja", zei do jongen, cn hij stond mot zijn- 1 handen in zijn broekzakken cn zette, zelfbe wust, don eenen voet vooruit. Dc vreemde trok de wenkbrauwen op. „Is dat wezenlijk zijn vader?" vroeg hij den anderen kinderen. „Ja", antwoordde de ecrewacht in koor cn drong zich nog dichter om het kleine, leelijkc gedrochtje, dat eensklaps de held van den dag was geworden door de algemcenc op schudding, waarvan de zelfmoord zijns va ders dc oorzaak was. Niemand had Fatima hooren praten, niet eens voor den priester, di© ..aar huwelijk T>-ct Sahak Betzlarjan had ingezegend. Haar lip pen waren vast opeen geklemd gebleven on alleen een toestemmend knikje van haar lief kopje was het teekon van toestemming ge weest. Sahak Betzlarjan bracht zijn jonge vrouw in liet huis zijns vaders, waar zij niet alleen door dozen, maar ook door zijn broers, hun vrouwen on kinderen hartelijk verwelkomd "vserd. Eendracht ©n vrede hadden ten allen tijde in de woning van Betzlarjan gehuisd cn F atima's kamer, ofs ?hoon de kleinst» uit het gebouw, was mooi versierd met allerlei snuisterijen aan de wanden en met kostbare Perzische tapijten belegd. 3ahak had een kameel, beladen met allerlei kostbare stof fen, uit Tiflis laten komen, om zijn vrouw een genoegen to doen en haar cenigo mooie gewaden te bezorgen. Fatima's schoonheid wekte spoedig de ^verzucht op van haar schoonzusters; nog meer echter deed dit Sahaks liefde, die geen grenzen soheen te kennen. Bewonderend volgden haar zijn blikken, wanneer zij, de verpersoonlijkte bekoorlijkheid, met zweven- den gang door de tuinpaden wandelde. Mot angstige zorg hiold hij haar van elke, naar zijn meaning ohwaardig Bobijnende bezigheid verwijderd. Terwijl Sahaks zusters ©n de vrouwen zijner broeders zich nu en dan bezighielden met hot in-orde-honden der tuinen, bleef Fatima in dc vrouwenaideeling, opdat niet de heerlijke blankheid barer huid zou kun nen lijden door den invloed van de zon. Maar ondanks do groot© liefde van haar man, die elke barer wensohon zooveel moge lijk dadelijk vervulde, maakt» de jonge vrouw niet den indruk van gelukkig tc zijn. Zelfs zeer spoedig was er iets looms in haar gang en haar bewegingen misten die veer kracht van vroeger ©n ook aan haar blik ontbrak dat vuur, waarvan de gloed zijn weg ook vindt door den sluier der Ooster- sche schoonen. In eenzaamheid bracht zij haar dagen door, on nieuwsgierige luister vinken hoorden niet zelden in Fatima's ka mer een zuchten en steunen, dat van d© lip pen van een vertwijfelde soheen te komen. Sahak Betzlarjan had niet goed gedaan zondor vragen de schoone Fatima als zijn vrouw in het huis zijns vaders te brengen. Wie was ze? Ongetwijfeld een uit het ge slacht der Dschinnen ©n wel uit dat der boo- zen. Sahak moest ze, toen hij haar voor de eerste maal zag. eluimorend in de schaduw van eon boom in den tuin van ©en groot, prachtig en door een zuilengang omgeven huis, dichtbij den weg naar Tiflis, gevon den liebben. Niemand had het door he be schreven huis vroeger geo'en en Sahak zelf vond er naderhand geen spoor meer van terug. Dat veranderde echter aan zijn liefde voor de jonge vrouw niets, het bad er nJlen schijn van of zijn liefde nog steeds groeide. Zij maakte hem ziek en bleek, uit zijn oogen straalde soms een duistere gloed, dien men er noodt te voren in geeien had, en niet lang duurde het of de meaning won veld, dat de jonge vrouw onheil stichtte in het huis van de familie Betzlarjan. Het vee werd ziek, de veldvruchten werden niet rijp, en de meest» ondernemingen worden niet meer mot goed gevolg bekroond. Men meende op gemerkt t» hebben, dat het woord „ijzer" haai deed sohrikken, en men verlangde van het hoofd van het huis, dat hij een wijs man om raad ging vragen, of verder onheil tc keeren zou zijn. Langen tijd bleef Wioray Betzlarjan, het hoofd dor familie, doof voor deze praatjes. Fatima beviel ook hem wol, en haar good hart, dat hij dikwijls op de proef gesteld had, wilde hij geen leed doen. Had toch niet Valkis, dc groot» Koningin van Saba, die door haar wijsheid do bewondering van Sar lomo had opgewekt, tot moeder een Dschin Fatima gedroeg zich buitendien als een geloovdgo. Ten slotte echter kon hom de ver andering, die met zijn liovelingszoon Sahak plaats had, niet verborgen blijven, en bange zorgen vervulden hem. Op de vraag naar zijn verdriet, gaf Sahak ontwijkende ant woorden. Toen begon ook Wioray zich ernstig on gerust te maken, cn hij besloot aan den drang van zijn familie niet langer weoretand te bieden, maar naar Eriwan te trekken, om daar aan Mei ik, die in den omtrek hoog in aanzien stond, zijn leed bekend te maken en hem raad te vragen, hoe hij er af kon komen. Mei ik ontving den hem welbekenden Wie- ray met groote hartelijkheid, ©n deze laat ste vroeg voor &He anderen, die reeds in don vroegen morgen in het voorhuis zijner wo ning wachtten, om hulp door zijn wijsheid te verkrijgen of zich te onderwerpen aan zijn strenge rechtspraak, zijn voorlichting tc mogen inroepen. Deemoedig begon hot hoofd van het huis Betzlarjan: „Machtige gebieder I Wel ben ik minder dan stof voor u, maar uw goedheid en vrien delijkheid voor do monsohon konnon geen grenzen. Daarom waagt uw deemoedige knecht het zijn oogen naar u op t» slaan on u tc verzoeken, hem toe te staan, dat hij u het verdriet, dat hem in den laateten tijd wordt aangedaan, mag mcedeolon, en tevens verzoeken om in dit goval hem mot uw raad on hulp wel te willen bijstaan." „Spreek ronduit, mijn zoon, ik wil u aan- hooron; een uit het huis der Bot&larjan zal niet ongetroost van hier gaan", luidde hot goedgunstig antwoord. Wieray begon nu aan Mei ik uitvoorig te vertellen wat al zoo gebeurd was. Aandach tig volgde deze zijn woorden en nog lang nadat de grijze huispatriarch zijn mododcc- llng had gedaan, zat hij in ernstig nadenken verzonken. Eindelijk .-eek hij op: „Buig uw oor naar mij toe, opdat gij ver- nome, hoe gij en uw huis te helpen zijn. De vrouw van uw zoon is niot sto:.i. Een mach tig toovonaar heeft haar zoo gemaakt, om zich te wreken, daar zij met afschuw zich van hem heeft afgewend. In laar lichaam woont een slang, die bij het eerste woord, dat zij spreken zou, haar lippen zou ont vlieden cn haar echtgenoot dood en. Neem een beker met water ©n verberg u 's avonds in het vertrek van het jonge echtpaar. Zoo dra dit ingeslapen is, giet ge het water over het hoofd van de jonge vrouw. Verschrikt sal ze een gil geven on de slang te voorschijn komen. Houd uw goed zwaard gercod om het dier den kop af te slaan eer hot uw zoon een doodelijken beet toebrengt. Probeer nooit om achter de afkomst van uw schoondoch ter te komen. Ze is uit een ©dol geslacht.Ze gen rust op haar hoofd en vermeerderen zal wat haar handen aanraken." Nadenkend reed Wioray huiswaarts, do woorden van Melik voortdurend ovorwo- gond. Toon de avond gevallen was on alien in huis zich tor ruste hadden bogovon, sloop hij, in de eenc hand eer kan mot water, in de andere een blinkend zwaard, naar doj slaapkamer van hot jonge paar. Beiden wa-; ren in zoote rust. Wioray ging naar hot hoofdeinde van do legerstede on deed, zoo als Molik hom gezegd had. Een gil ontsnapt» aan Fatima's lippen cn dadelijk kwam een sissende slang te voor schijn, dio onmiddellijk in do richting van Sahak kroop. Doch re-ode zwaaide Wioray zijn zwaard, ©en straal blood spoot in de hoogt» en de kop van de slang vloog tegen,- don wand. De betoovoring was gebroken en Fatima verlost. In do woning der Betzlarjans heerschta» van dat oogenblik vrede en vreugde. Allo, ondernemingen gelukten, de veestapel groei de voortreffelijk en veldvruchten droegen honderdvoudig. Sahak en Fatima mochtofll' nog het geluk smaken om kinderen en klein-' kinderen te zien opgroeien en zij bereikten een rijk gezogendetn ouderdom- v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9