No. 13048
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 6 SEPTEMBER. - DERDE BLAD.
Een Illusie.
ZOMERKOELTJES.
r
Een Kaukasisch sprookje.
Anno 1902.
„Ja, 't ia goed."
„Heusch, pa, mag ik?"
„Heusch hoor, je bent 'n goeie jongen en
altijd gehoorzaam. Je mag. Maar vertel me
nu eens, wat je worden wilt. Met welk doel
of je zoo dolgraag door studeeren wilt. Welk
plannetje er zit in den bol van mijn Karei 1
„Beste pa, ik wil schrijver worden, en
daar moet moa veol voor gestudeerd, heel
ycol boeken voor gelezen hebben, waar 1
„Zoo, zoo... schrijver. Niet zoo min. Ik
zie, dunkt mij, jo naam al schitterenKarei
'de Lind. Of neemt mijnheer de literator
•'^n pseudoniem aan, hè?" plaagt de vader,
doch meteen drukt hij een kus op het voor
hoofd van zijn geliefd kind.
„Dus u gaat naar den Directeur, pa, en
<iieel gauw?"
V „Zéker, morgen al.''
n" „Dank u, goeie, beste paatje, 'k zal al-
<iijd goed blijven oppassen, hoor
'Opgetogen van blijdschap vliegt het kind
'zsatu' zijn moeder, het slaat de armen om
j tiaar heen en kust haar onstuimig. Hoe ge
lukkig gevoelt het zich .Zijn hoogste wensch,
zijn ideaal, gaat zich verwezenlijken l Het
denkt niet aan het niets-van-komen-kunnen
Vdoor het een of ander. Hoe benijdbaar, zoo'n
kinderziel l
Men kan de illusie van een kind niet weg
rukken, het denkt er steeds aan, het hoopt...
koopttotdat
De Lind was bij den Directeur geweest,
ijlarel was ingeschreven als leerling der
„Hoogore Burgere". Over 'n paar weken zou
den de lessen wederom aanvangen. Nu was
zijn geluk volkomen. Men had hem verteld,
welke boeken hij zou noodig hebben. Hij had
ze nu reeds mogen 1 pen en uren achtereen
zat hij er over gebog
Zijn vriend Jan, dio al op die school ging,
i zou hem dien ochtend komen halen en voort
aan ook. Ze zouden dan altijd samen naar
„school gaan.
Was het nu of morgen maar reeds 1 Wat
'n tijd, nog twee weken
„Sst, geen leven maken, hij slaapt nou."
Zij was een van die oude dienstboden, die ja
ren achtereen bij dezelfde menschen dienen,
mede lijden als er iets met „haar volk" ge
beurt. Daarom kon het nu ook niet van haar
hart, dat de „tweede meid" een emmer bard
neerzette op den steenen vloer. Hij mocht
eens wakker worden; hij sliep nu zoo rustig.
Een paaT dagen geleden had men den jon
genheer thuisgebracht, hij had een ongeluk
gekregen. Met een neef, ouder dan hij, was hij
naar Scheveningen geweest, 't Was laat ge
worden, ze hadden de tram moeten pakken
en dn Den Haag, bij het Plein, was hij bij het
afspringen vreeselijk gevallen, vlak op zijn
hoofd
De oude Sientje had wat zij kon om een
dokter geloopen. Meneer was niet thuis en
irevrouw was zoo zenuwachtig geweest
ze had zoo gehuildzoo erg om haar kind,
dat zóó thuis kwam.
„En, dokter, hoe vindt u hem? Is er ge
vaar bij?"
Bij het uitlaten had zij hem die vraag ge
daan en de man der wetenschap, niet gewoon
zijn bevinding mede te deelen aan een dienst
bode, begreep. Die edele ziel vóór hem leed
om het kind, dat boven lag, dat zij waar
schijnlijk van zijn vroegste jeugd af had ge
kend.
„Ja, er is gevaar, doch laat niets mer
ken
Het hart van een moeder kon niet erger
getroffen worden.
Zij sleepte zich naar de keuken, lei haar
hoofd op de tafelze weende, de goede
zielsnikte..
Niemand mag bij hem; 'k kom over een
uur terug." Dat had de dokter gezegd. Welk
een hard bevel voor de moederlijke liefdel
Zij mag ndet bij haar kind. Een vreeselijk
vermoeden kwelt haar. O, indien het eens de
laatste dag zou zijn 1 Neen, zij kan niet in de
anti-chambre blijven. Zij moet bij haar
schat, 't Koste wat 't wil; zij houdt het niet
uit. Behoedzaam wordt de deur van de zie
kenkamer geopend. Verwarde klanken
klinken haar togen. Onsamenhangende woor
den en zinnen komen uit de legerstede. Ka-
rel ligt uitgestrekt, akelig verbonden. Hij ijlt
vreeselijk het doet de moeder pijn. Zij
knielt voor het bedje neer en zij bidt den
goeden God om redding. Wie beschrijft het,
het gebed van een moeder om herstel van
haar kind?
Zij hoort een rijtuig aankomen, het houdt
stil. De dokter.
Zij richt zich op en wil de kamer verlaten.
Doch bliksemsnel keert zij op heur schreden
terug, drukt een langen vurigen kus op het
bleeko gezichtje en sluipt als een dievegge
naar haar kamer, want zij hoort den dokter
reeds op het portaal. Hij mag niet weten,
dat
,De crisis is doorstaan. De dokter kijkt
niet zoo ernstig meer, als hij bij het bed
staat; zelfs de moeder mag bij haar lieve
ling zijn. Medelijdend staart zij op het blee-
ke gezichtje, op het schriele figuurtje vóór
haar. Wat is hij veranderd. Ja, wèi treurig,
doch o zoo gelukkig ie zij om zijn behoud.
Alle gevaar is geweken. De dokter maakt
zijn af scheidsvisite, hij feliciteert de ouders,
die in de wolken zijn van geluk.
„Ben je zoo erg blij, mijn kleine vent, hè,
dat je beter bent?"
„O ja, meneor, en zoo juist op tijd hebt
u mij beter gemaakt morgen begint juist
de school."
„SchoolGeen kwestie van, je mag n-iet
studeeren."
Hij neemt afscheid en als Dc Lind hem
uitlaat, zegt hij„De jongen wordt krank
zinnig of is binnen 't jaar dood als hij zijn
hersens inspant. Ze hebben te veel gele
den."
Als 's avonds de beide ouders opgetogen
zijn van geluk om het behouden-mogen van
hun kind, zit bevend, op zijn kamer, de klei
ne Karei hevig te snikkon, het gemoed tot
berstens toe bewogen. Hij lijdt vreeselijk om
de woorden van den dokter. Als hamerslagen
bonzen zij hem op -het hart.
En als hij den volgenden ochtend niet aan
het ontbijt verschijnt, gaat zijn moeder hem
wekken, doch vóór zij eon schrede in het ka
mertje heeft gedaan, slaakt zij een gil en
heeft moeite zich staande te houden. Het
bed was niet beslapen. Op den grond ligt
haar kind met van do zenuwen vreeselijk
verwrongen trekken, bewusteloosroer
looslevenloos
Zij legt het zielloos wezentje op het bed en
laat dadelijk om den dokter zenden.
Een poosje later gaat de bel over. Snel
gaat zij naar beneden om zelf open te doen.
Doeh niet de dokter staat vóór haar. 't Is
een flinke, frissche jongen. Hij trekt oven
aan zijn pet en vraagtof Karei mee naar
school gaat
- (Schelt).
Zacht zeurde de regen door bet dicht be
wegingloos gebladerte van kastanjes en beu
ken, die den stationsweg naar het stedeke
H. een vriendelijke aantrekkelijkheid ver
leenden; hooge, forsch gestamde hoornen, die
hun breed gewelfd lommer beschermend over
een zandig voetpad uitspreidden.
Een klare morgenzon had schooner avond
beloofd.
Een dicht bewolkte hemel maakte don ovor-
gang van licht en duister schier onmerk
baar.
Een rozig veld van nagloeiing in het wes
ten glom als een matte glimlach van den
wegkwijnenden dag.
Een droomonde stilte hing over wegen en
boo men. Do tuinen voor de fraaie villa's
langs don straatweg prijkten nog in mat-
groene tint. Blader- en bk>amentooi waren
allengs gedund; lauwe rogendruppen glom
men over hot lommer, hingen als dofglan
zende tranen aan de toppen van bloemen
en bladeren.
De schoone landweg vermocht ditmaal
geen wandelaars te leikon; Scptembor was
daar en reeds scheen rN>n de huiskamer
de voorkeur te geven boven de vrije natuur.
Van een zijpad, uitloopend tusschen twee
zwaargekruinde beuken, nadert het geluid
van voetstappen op een grindweg.
Het zaohtgodompt spreken, een afwisse
lend fluisteren verried onmiddellijk eon
dwalend paar, dat juist dezen weg op dit
kalme uur geschikt vond om dc teerste ge
heimen van het hart elkander te ontsluieren,
zoover dit goed en noodig bleek.
Geen onschuldiger en eerbiediger getuige
voot de uitingen der innigst» roerselen van
het monsohelijk hart dan een langzaam in
sluimerende natuur.
„Je kunt niet verlangen, Otto, dat ik jou
onbepaald ter wille zou blijven; nauwelijks
is onze kennismaking cenige maanden oud
©n Moedor had met onzen omgang nooit veel
op. Je kunt het gelooven:als Pa nog leefde,
zou hij stellig niet toegestaan hebben, wat
Moeder na allerlei overredingsmiddelen
heeft bewilligd on trouwon dè-t voor
eerst zoker niet je weet heol goed, wat jou
nog meer dan mij, in den weg .zal staan
en..."
„Nu, jal alles tot je dienst, Betsy! maar
bekommer je toch niet om zoo ondergeschik
te familiebozwaren, die mijn moeder einde
loos zou willen doen gelden; zij, met al do
deugden en gebreken van de Saalbergs,
mag onze betrekking niet anders verstaan,
zonder in strijd te komen met ie tradities
van een ouden adel en de rechten van haar
Kerk."
„Neen, Betel" en zijn stom daalde, als
hij op ietwat weomoedigon toon vervolgde:
„Niet je verstand, veel minder de grieven
mijner familie, maar je hart klopt juist nog
ver genoeg van het mijne, om mij niet te wil
len verstaan."
„Er -is nog genoeg zelfzucht in je, om met
uw liefde voor mij in evenwicht te blijven."
„Niet waar, Bete 1 Ik heb naar je ver
langd, gezocht, als naar een, zonder wier
nabijheid zich geen geluk denken laat." Hij
trachtte tevergeefs haar blik te ontmoeten.
„Maar altijd weer" en in het donkere oog
van den spreker glom ©ven een dreigend
vuur „staat hij mij in den weg en mis
schien jou niet hot minst, Bots, die verwonde
praalhans, dat zondagskind van dien
Een toornig rood, dat het gelaat van hot
meisje snel ovortoog, deed het hom wonschc-
lijk toeschijnen zich niet meer op zoo hef
tige wijze te uiten on don naam te verzwij
gen, die tusschen hen stond als oen onaan
tastbaar godenbeeld.
Betsy's oogen waren vochtig geworden;
Otto was eon weinig geroerd, maar rustiger
vervolgde hij: „Mijn droom zou hij niot
verstoord hebben, den droom mijner hoogste
goluksweelde, als hij dc zee maar voorgoed
tusschen ons gelaten had. Kon bitter ont
waken zal hij mij niet besparen, en de ©eni
ge, wier hand alles kan herstellen, blijft
weigeren de bloem te beschermen, met zooveel
zorgen bewaakt en gekweekt; en dat alles en
voor altijd vruchteloos. Betsy?"
Willoos liet ze toe, dat hij haar arm nam.
Ze had zwijgend geluisterd, soms mot moei
lijk ondordruktan onwil, toch zonder merk
bare teekenon van leedgevoel of afkeuring op
't bleekc, maar fraai gevormde gezichtje, dit
half afgewond, terwijl Otto zijn oudste on
onvernietigbare rochten op haar liefde be
pleitte.
Toen Belsy de Bree naar een Duitsche
kostschool vertrok, was voor de oude vriend
schap, van de kinderjaren af, een scheiding
von meer dan tien jaren ingetreden. Otto
Paltz had een jaar later don zeedienst ge
kozen en was ruim acht jaren, deels in
Indië, deels in China gebleven. Evenwel
waren de herinneringen aan Betsy do Bres
levendig gehlovon, on zijn hart bleok verre
van vervreemd, toen hij op Hollandsohen bo
dem terugkeerde.
Dat ze de oogen van bom afgewond hield,
griefde hem te meer. Had hij to veel gezegd;
haar missohion beleedigd? Kwam zo hem
maar te gomocfc mot dezelfde oprechtheid,
die hij in zijn woorden gelegd had; zij zou
niet langer zoo raadselachtig voor hom blij
ven, als zo sinds enkele dagen opzettelijk
soheen te willen blijven.
Dc regen had opgehouden. Aoktor hot
diohtc wolkongrijs was de maan langzaam
doorgebroken. Mat-ai Ivor vloeide ovor het
breede vijvervlak, naast hot stijgend bosch
pad, dat zo ongemerkt haddon ingeslagen.
Weinige schreden verder verliep hot pad
mot een omzwaai tusschen dioht eikenhout,
waarin mot langer on korter tusechonpoozcn
slechts do heldere tonen van con lijster op
stegen. Eon diepe, vredige stilte had zich
gelegerd over velden on wogen, in bosschon
en parken. Uit dc verte galmden doffe sla
gen mot somberen galm aan, van den stads
toren; nabij alleen het nauw hoorbaar tik
ken der afglijdend» rogendruppolon van
blad tot blad.
Willen wc hier even uitrusten; wc kun
nen dan nog gemakkolijk vóór tienen bin
nen zijn," had Betsy mot -eenigc schuchter
heid gonoodigd zóó maar onvorwacht
©ven blozend.
„Bon je vermooid, Bots?" vleide hij op
levendiger toon dan bij zooevcn gesproken
had.
Ze glimlacht» even. Toen zag ze hom recht
aan.
„Bezorgd ben jo altijd voor me geweest,
Otto, on je bent dat niet minder geworden,"
schertste ze, „een goed ridder, alleen maar
erg jaloersch," liet zo plagend volgen.
Do koelt» was over en Otto was or harte
lijk gelukkig om, al bleek het maar een
zomerkoelte.
Zacht trok hij haar naar zioh toe, ze
weerde hom niet af.
Es ist cine alt» Goschichte,
Doch bloibt sie immor neu.
L. K. A. v. Unen.
„Duiveflstuig."
Op een kamertje aan het uiteinde van do
stad woondo eon echtpaar van middelbare^
leeftijd. Het gelaat dor vrouw was paar» cn
dik door overmatig gebruik van 'sterken
drank, dat van don man bleek en mager
door hetzelfde kwaad. Slecht voor één ding,
r. voor jenevor, leefden beiden. Wanneer zij
zooveel gold bij elkftfcr gebedeld hadden, dat
ze hun tweo-kans-flcsch vol konden hebben,
deden zij dc deur van hun armzalig verblijf'
l op slot en gingen naar bed, met de flesch?
bij zich. Zoolang daar nog veel in was, leef
den man on vrouw in dc beste harmonio
maar allengs, met hot verminderen van het-
vocht, nam hot getwist een aanvang.
Daarop vochten zij en trokken olkaar do
haren uit, tot groot vermaak van hun eigen
en andere kinderen, die op dc teenen buiten
voor het raam stonden te kijken.
Eons, terwijl zij weer zoo aan 't vechten ge
wecst waren, gebeurde het, dat do man het
huis kwam uitvliegen, met een bloedende
snee op oen zijner wangen, cn sinds was hij
verdwenen. Een heolo week ging voorbij zon
der dat men iets van. hem gewaarwerd.
Toen bemerkten een paar landlieden, dio
voorbij kwamen rijden, dat hun paardou
schuw werden en uitweken telkens als zij
langs een onbewoond, vorvallen huisje kwa
men, aan den straatweg staande, even buiten
do stad, en dat zijn bouwvalligcn gevel naar
den weg keerde.
De woning word onderzocht en men vond
or hot lijk van den verdwenen dronkaard,
dio er zich aan de zoldering had opgeknoopt.
Het bleef daar nog conigen tijd zooals men
het had gevonden, totdat dc justitie cr het
hare van had.
Velen uit do kleine stad stroomden naar
het verlaten perceel en ccn groot deel van den
dag was hot stukje weg voor do woning
zwart van de menschen. Een luidruchtige
troep kinderen uit de buurt omringde iedo-
ren nieuw aangekomene, om hem te wijzen
hoe men van buiten af con stuk van het lijk
door do spleten van den ruwen planken
muur kon zien.
Ook kwam een vrecmdoling aangorodon,
dio in het logement van het geval gehoord
had. Een oogenblik stond hij stil, omrin«H
door de kinderen, cn staarde naar het treu
rige menschelijk overschot.
De kindoren hielden zich eerst stil, alsof
zij hem niet wilden storen in zijn genot,
maar toon hij zich omkeerde om weg te gaan,
verdreven door dc afschuwelijke lucht, zei een
van hon:
„Dat is dc vader van dien jongen."
Dc man keek haastig op.
„W a t zeg je
„Dat is do vader van dozen jongen",
verduidelijkte het kind, op zijn buurman wij
zend.
Daar midden in den troep, die zich aan
bcido kanten om hem heendrong als ware hij'
een eercwacht, stond ccn bleek, mismaakt
ventjo van zoven of acht jaar. Het keek den-'
vreemden heer aan met zijn schele oogen, dio
schitterden als van een roes.
„Is dat jouw Veder?"
„Ja", zei do jongen, cn hij stond mot zijn-
1 handen in zijn broekzakken cn zette, zelfbe
wust, don eenen voet vooruit.
Dc vreemde trok de wenkbrauwen op.
„Is dat wezenlijk zijn vader?" vroeg hij
den anderen kinderen.
„Ja", antwoordde de ecrewacht in koor
cn drong zich nog dichter om het kleine,
leelijkc gedrochtje, dat eensklaps de held van
den dag was geworden door de algemcenc op
schudding, waarvan de zelfmoord zijns va
ders dc oorzaak was.
Niemand had Fatima hooren praten, niet
eens voor den priester, di© ..aar huwelijk T>-ct
Sahak Betzlarjan had ingezegend. Haar lip
pen waren vast opeen geklemd gebleven on
alleen een toestemmend knikje van haar lief
kopje was het teekon van toestemming ge
weest.
Sahak Betzlarjan bracht zijn jonge vrouw
in liet huis zijns vaders, waar zij niet alleen
door dozen, maar ook door zijn broers, hun
vrouwen on kinderen hartelijk verwelkomd
"vserd. Eendracht ©n vrede hadden ten allen
tijde in de woning van Betzlarjan gehuisd
cn F atima's kamer, ofs ?hoon de kleinst» uit
het gebouw, was mooi versierd met allerlei
snuisterijen aan de wanden en met kostbare
Perzische tapijten belegd. 3ahak had een
kameel, beladen met allerlei kostbare stof
fen, uit Tiflis laten komen, om zijn vrouw
een genoegen to doen en haar cenigo mooie
gewaden te bezorgen.
Fatima's schoonheid wekte spoedig de
^verzucht op van haar schoonzusters; nog
meer echter deed dit Sahaks liefde, die geen
grenzen soheen te kennen. Bewonderend
volgden haar zijn blikken, wanneer zij, de
verpersoonlijkte bekoorlijkheid, met zweven-
den gang door de tuinpaden wandelde. Mot
angstige zorg hiold hij haar van elke, naar
zijn meaning ohwaardig Bobijnende bezigheid
verwijderd.
Terwijl Sahaks zusters ©n de vrouwen
zijner broeders zich nu en dan bezighielden
met hot in-orde-honden der tuinen, bleef
Fatima in dc vrouwenaideeling, opdat niet
de heerlijke blankheid barer huid zou kun
nen lijden door den invloed van de zon.
Maar ondanks do groot© liefde van haar
man, die elke barer wensohon zooveel moge
lijk dadelijk vervulde, maakt» de jonge
vrouw niet den indruk van gelukkig tc zijn.
Zelfs zeer spoedig was er iets looms in haar
gang en haar bewegingen misten die veer
kracht van vroeger ©n ook aan haar blik
ontbrak dat vuur, waarvan de gloed zijn
weg ook vindt door den sluier der Ooster-
sche schoonen. In eenzaamheid bracht zij
haar dagen door, on nieuwsgierige luister
vinken hoorden niet zelden in Fatima's ka
mer een zuchten en steunen, dat van d© lip
pen van een vertwijfelde soheen te komen.
Sahak Betzlarjan had niet goed gedaan
zondor vragen de schoone Fatima als zijn
vrouw in het huis zijns vaders te brengen.
Wie was ze? Ongetwijfeld een uit het ge
slacht der Dschinnen ©n wel uit dat der boo-
zen. Sahak moest ze, toen hij haar voor de
eerste maal zag. eluimorend in de schaduw
van eon boom in den tuin van ©en groot,
prachtig en door een zuilengang omgeven
huis, dichtbij den weg naar Tiflis, gevon
den liebben. Niemand had het door he be
schreven huis vroeger geo'en en Sahak zelf
vond er naderhand geen spoor meer van
terug. Dat veranderde echter aan zijn liefde
voor de jonge vrouw niets, het bad er nJlen
schijn van of zijn liefde nog steeds groeide.
Zij maakte hem ziek en bleek, uit zijn oogen
straalde soms een duistere gloed, dien men
er noodt te voren in geeien had, en niet lang
duurde het of de meaning won veld, dat de
jonge vrouw onheil stichtte in het huis van
de familie Betzlarjan. Het vee werd ziek,
de veldvruchten werden niet rijp, en de
meest» ondernemingen worden niet meer
mot goed gevolg bekroond. Men meende op
gemerkt t» hebben, dat het woord „ijzer"
haai deed sohrikken, en men verlangde van
het hoofd van het huis, dat hij een wijs man
om raad ging vragen, of verder onheil tc
keeren zou zijn.
Langen tijd bleef Wioray Betzlarjan, het
hoofd dor familie, doof voor deze praatjes.
Fatima beviel ook hem wol, en haar good
hart, dat hij dikwijls op de proef gesteld
had, wilde hij geen leed doen. Had toch niet
Valkis, dc groot» Koningin van Saba, die
door haar wijsheid do bewondering van Sar
lomo had opgewekt, tot moeder een Dschin
Fatima gedroeg zich buitendien als een
geloovdgo. Ten slotte echter kon hom de ver
andering, die met zijn liovelingszoon Sahak
plaats had, niet verborgen blijven, en bange
zorgen vervulden hem. Op de vraag naar
zijn verdriet, gaf Sahak ontwijkende ant
woorden.
Toen begon ook Wioray zich ernstig on
gerust te maken, cn hij besloot aan den
drang van zijn familie niet langer weoretand
te bieden, maar naar Eriwan te trekken,
om daar aan Mei ik, die in den omtrek hoog
in aanzien stond, zijn leed bekend te maken
en hem raad te vragen, hoe hij er af kon
komen.
Mei ik ontving den hem welbekenden Wie-
ray met groote hartelijkheid, ©n deze laat
ste vroeg voor &He anderen, die reeds in don
vroegen morgen in het voorhuis zijner wo
ning wachtten, om hulp door zijn wijsheid
te verkrijgen of zich te onderwerpen aan
zijn strenge rechtspraak, zijn voorlichting
tc mogen inroepen.
Deemoedig begon hot hoofd van het huis
Betzlarjan:
„Machtige gebieder I Wel ben ik minder
dan stof voor u, maar uw goedheid en vrien
delijkheid voor do monsohon konnon geen
grenzen. Daarom waagt uw deemoedige
knecht het zijn oogen naar u op t» slaan
on u tc verzoeken, hem toe te staan, dat hij
u het verdriet, dat hem in den laateten tijd
wordt aangedaan, mag mcedeolon, en tevens
verzoeken om in dit goval hem mot uw raad
on hulp wel te willen bijstaan."
„Spreek ronduit, mijn zoon, ik wil u aan-
hooron; een uit het huis der Bot&larjan zal
niet ongetroost van hier gaan", luidde hot
goedgunstig antwoord.
Wieray begon nu aan Mei ik uitvoorig te
vertellen wat al zoo gebeurd was. Aandach
tig volgde deze zijn woorden en nog lang
nadat de grijze huispatriarch zijn mododcc-
llng had gedaan, zat hij in ernstig nadenken
verzonken.
Eindelijk .-eek hij op:
„Buig uw oor naar mij toe, opdat gij ver-
nome, hoe gij en uw huis te helpen zijn. De
vrouw van uw zoon is niot sto:.i. Een mach
tig toovonaar heeft haar zoo gemaakt, om
zich te wreken, daar zij met afschuw zich
van hem heeft afgewend. In laar lichaam
woont een slang, die bij het eerste woord,
dat zij spreken zou, haar lippen zou ont
vlieden cn haar echtgenoot dood en. Neem
een beker met water ©n verberg u 's avonds
in het vertrek van het jonge echtpaar. Zoo
dra dit ingeslapen is, giet ge het water over
het hoofd van de jonge vrouw. Verschrikt
sal ze een gil geven on de slang te voorschijn
komen. Houd uw goed zwaard gercod om
het dier den kop af te slaan eer hot uw zoon
een doodelijken beet toebrengt. Probeer nooit
om achter de afkomst van uw schoondoch
ter te komen. Ze is uit een ©dol geslacht.Ze
gen rust op haar hoofd en vermeerderen zal
wat haar handen aanraken."
Nadenkend reed Wioray huiswaarts, do
woorden van Melik voortdurend ovorwo-
gond.
Toon de avond gevallen was on alien in
huis zich tor ruste hadden bogovon, sloop
hij, in de eenc hand eer kan mot water, in
de andere een blinkend zwaard, naar doj
slaapkamer van hot jonge paar. Beiden wa-;
ren in zoote rust. Wioray ging naar hot
hoofdeinde van do legerstede on deed, zoo
als Molik hom gezegd had.
Een gil ontsnapt» aan Fatima's lippen
cn dadelijk kwam een sissende slang te voor
schijn, dio onmiddellijk in do richting van
Sahak kroop. Doch re-ode zwaaide Wioray
zijn zwaard, ©en straal blood spoot in de
hoogt» en de kop van de slang vloog tegen,-
don wand.
De betoovoring was gebroken en Fatima
verlost.
In do woning der Betzlarjans heerschta»
van dat oogenblik vrede en vreugde. Allo,
ondernemingen gelukten, de veestapel groei
de voortreffelijk en veldvruchten droegen
honderdvoudig. Sahak en Fatima mochtofll'
nog het geluk smaken om kinderen en klein-'
kinderen te zien opgroeien en zij bereikten
een rijk gezogendetn ouderdom-
v