LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 23 AUGUSTUS. -
FRITZ EN MUZL
De levensduur van den mensch.
Vereeriag van boomen.
A JAX.
Anno 1902.
Als Dien den ouden man met zijn bleek,
uitgeteerd gezicht en vuile, gescheurde klee-
ren zag gaan, strompelend in versleten
schoenen, hier en daar een eindje sigaar van
de straat oppikkende, zou men haast niet
kunnen gelooven, dat die trieste, etumper-
jachtige oude kerel vroeger een flink, be-
J kwaaui en vlijtig handwerksman was ge
dweest.
Van den knappen drukker uit de boek
drukkerij van de heeren gebroeders Poiterin,
j'die wegens zijn onverstoorbaar prettig hu-
imeur cn zijn trouwe kameraadschap bij alle
jgezellen hoog in aanzien stond, was niets,
iaelfs geen spoor meer overgebleven.
Het leven had zich voor Fritz Martinet
mooi genoeg laten aanzien. Zooals gezegd,
op zijn dertigste jaar was hij een bekwaam
handwerksman, die een heel aardig inkomen
ihad.
Toon werd hij verliefd op Elisa, eon der
youwsters uit de drukkerij.
De oude werklieden, die den jongen man
'ook graag mochten lijden, schudden daar
over het hoofd. Dat was geen vrouw voor
Ihem, meenden zij. Eliaa was oppervlakkig,
jcoquet en gaf veel uit voor opschik.
*v Maar Fritz en Elisa hielden van elkaar en
jÜat gaf voor hen den doorslag.
Het was een recht vroolijke bruiloft. En
|wat was het een knap jong paarl Als men
[co zoo gelukkig naast elkaar zag zitten,
moest men werkelijk voor de voorspelling
iyan de zwartkijkers de schouders ophalen.
4
De tijd verliep en voor de ongeluksprofe
ten bleef niets meer over dan in te zien,
dat ze zich vergist hadden. Een gelukkiger
•huwelijk dan dat van Fritz en Elisa was
haast niet denkbaar. Zij hadden twee kinde
ren, knap en blond Is de moeder en flink
[gebouwd als de vader, en er was vrede,
Jyreugde en -welstand in hun woning.
De jonge vrouw gaf wel is waar een beetje
iVeel voor opschik uit. Maar dat was toch
«oo erg niet, Fritz verdiende flink geld.
j- Ook had ze graag, dat haar gezegd werd,
J'dat zo mooi was. Maar dat was haar toch
jook niet kwalijk te nemen, want zij was
^verrukkelijk lief 1 En zij lachte immers ook
(maar om de vleierijtjes, net als Fritz, die
heelemaal geen reden had, ongerust te zijn,
al had Elisa dan ook nóg zooveel bewonde
raars.
Zoo was alles mooi en goed, maar op een
Üag...het was een verschrikkelijke dag,
'raakte Fritz met zijn handen in een machine.
De linkerhand moest worden geamputeerd,
en van do rechter verloor hij twee vingors.
De deelneming was algemeen, doch daar
(tnen wist, dat de man altijd een flink loon
{had gehad, werd hem geen matorieelo hulp
'geboden, die Fritz waarschijnlijk ook te
itrotsch geweest zou zijn aan te nemen,
i Maar het ziekbed en de herstelling duur-
fkion lang, en het bespaarde geld, dat fei-
jtelijk niet heel veel bedroeg, ging daarmee
(«ook. Zijn vroegere handwerk kon Fritz niet
weer opnemen, een drukker heeft een
ipaar goede handen noodig. Nu was goede
raad duur; Fritz moest werk zoeken in een
Itijd, dat velen werkloos waren. Eindelijk
;werd hij boodsohaplooper voor een grooto
i firma. Veel bracht dat echter niet op, en de
^kosten van de huishouding moesten worden
ingekrompen.
En de kinderen werden grooter en hadden
toeer noodig, en Elisa kon van haar strik
jes on kwikjes geen afstand doen.Dat gaf
onsenigheid en kibbelarij. Lichtzinnig en
ioppervlakkig als zij was, bedroefde Elisa
:*ich over hun armoe, verlangde zij naar
Wat ze niet had en niet koopen kon en week
«ij ten slotte af van den rechten weg. De
verleiding was voor een «oo mooie vrouw
als zij, die geen moreel houvast had, groot
genoeg.
Op een avond, toen Fritz doodmoe van
zijn gesjouw door de stad fchui6 kwam en zich
in gedachten or al op verheugde, bij vrouw
en kindoren uit te rusten, vond hij alleen
maar de kinderen thuis. Elisa was er van
door gegaan, een kort afscheidsbriefje
had ze voor hem achtergelaten.
Fritx, schier wanhopig, liet eerst het
hoofd hangen. Maar hij moest toch zorgen
voor de kinderenZoo goed en kwaad als
hot ging, schikte hij het met het huishou
den; rijn dochtertje bracht hij 's morgens
naar een bewaarschool en het jongetje was
overdag bij de buren, die meelijden hadden
met den armen man.
En de tijd ging verder, elke dag bracht
wel zijn moeite en zorgen, maar Fritz sloeg
er zich moedig doorheen. Toen de kinderen
groot waren geworden, werd het beter. De
dochter deed het huishouden, en de zoon,
een flinke, robuste jongen, ging naar de
marine. Nu scheen eindelijk weer de zon.
Maar lang zou het niet duren. Bij een
volksoploop werd Fritz in het gedrang de
geldtasch ontstolen. Zijn principalen be-
sohuldigden hem niet, maar ze gaven hem
zijn ontslag.
En toen kwam de ellende. Wat te be
ginnen? Fritz probeerde alles; hij droeg
reclameborden door de straten, hij opende
bij de schouwburgen do portieren der rij
tuigen, op groote feestdagen verhuurde hij
op straat stoelen, hij deed als dienstman
boodschappen, kortom, hij deed alles, om
maar iets to verdienen.
Dan werd zijn dochter ziek. Eerst was het
maar een zware verkoudheid geweest, maar
het hoesten wou niet ophouden en ton slotte
moest zij naar een ziekenhuis worden ge
bracht. Toen in den herfst de bladeren van
de boomen vielen, droeg mem haar naar het
kerkhof.
Fritz schreef aan zijn zoon, die in Ton
kin was, lioo treurig het er met hem voor
stond. Yier maanden later kwam zijn brief
terug; op het couvert was met blauw pot
lood geschreven: „Geadresseerde is in hot
hospitaal te Hanoi' aan de koorts overleden."
De arme vader deed tevergeefs pogingen
iets naders omtrent den dood van zijn zoon
gewaar te worden.
Nu hij geheel alleen was, gaf hij den strijd
op. Zijn hart was leeg, hij had niemand
meer, dien hij lief kon hebben. Waartoe
dan nog te strijden?
Hij ging naar het kerkhof en staarde op
het graf, waarin zijn kind lag. En als hij
eenige stuivers verdiend had, kocht hij er
borrels voor, dan vergat hij ten minste
voor een korten tijd rijn rampzalig lot.
Zoo ging hij naar liohaam en ziel steeds
meer achteruit,, en hot zou spoedig geheel
met hem gedaan zijn geweest, als hij „Muzi"
niet gevonden had.
Muzi was een leelijke hond, men zou
zich geen leelijker hond kunnen denken.
Evenals onder de menschen vindt men ook
bij do dieren stiefkinderen der natuur. Alles
aan den hond was leelijk: do kop met veel
te lango ooren, de platte snoet, de kromme,
misvormde pooten en het grijsbruine ^er-
warde haar.
Het arme dier scheen te weten, dat hot
verschrikkelijk leelijk was; altijd 6loop het
dicht bij de huizen langs, met don staart tus-
schen de pooten. Waar kwam Muzi van
daan? Fritz wist het niet. Op een dag in hot
voorjaar ha-d hij lang op een bank in een
plantsoen gezeten en toen had hij den hond
opgemerkt, die zich aan zijn voeten had
neergehurkt en hem ootmoedig aankeek.
Toon hij opstond, volgde de hond hom.
Hij joeg hem weg; het dier kwam terug.
Hot scheen wol, alsof de hond zeggen woq.;
Wij zijn beiden «oo leelijk en rampzalig, wij
behooren bij elkaar. -
Fritz kreeg medelijden met het arme dier,
'dat zeker even verlaten was als hij.
De hond bleef hem volgen en sloop einde
lijk mee binnen in zijn armoedige woning.
Nu probeerde Fritz ook niet meer kern weg
te jagen.
Hij nam uit een kast een homp brood en
een stukje worst, en voor het eerst 6edert
langen tijd at hij niet alleen. En wat in geen
jaren was gebeurd: er kwam een glimlach
op zijn gezicht, toon de hond voor oen toe
geworpen stukje hem dankbaar aankeek en
kwispelde met zijn staart. Yan dien tijd
af bleven Fritz ©n de hond samen.
Fritz dronk minder en werkte weer meer.
Op een Zondag kon hij zelfs voor zioh en zijn
hond een stuk vleesch koopen.
Yaak hoorde hij spottende woorden over
zichzelf en zijn viervoetigon begeleider. ,,Dio
beiden passen mooi bij elkaar 1" zei vaak
een straatjongen. Dan was Fritz beleedigd
en boos. Van hem zelf mochten zo zeggen wat
ze wilden, maar niet van rijn hond, zijn
alles I
's Avonds, als hij alleen in rijn kamertje
zat, praatte hij met Muzi, alsof de hond
een mensoh was. Hij vertelde hem zijn ver
driet, zijn zorgen en sprak van hot verleden.
Het scheen soms wel, alsof het dier hem ver
stond, wanneer hij zei„Kom, we gaan naar.
het kerkhof, dan liep de hond kwispel
staartend vooruit en aan het graf van Frita'
dochter lekte Muzi de hand van rijn meester,
als wou hij zeggen: „Wees niet zoo treurig,
jo hebt mij immers nog?"
Alles, wat Fritz nog aan tcederheid en
liefde was overgebleven, schonk hij aan den
hond, en de aanhankelijkheid van het dier
maakte hem het loven meer waard.
Bij alles, wat hij deed, overal waar hij
ging was de hond zijn trouwe metgezel.
Toen hij op een triesten, mi6tigen herfst
avond over het drukke sohouwburgplein
liep, hoordo hij achter zich de ruwe stem
van een koetsier: „Heidaarl Opgepast I"
Hij had nog juist den tijd, op zij te sprin
gen. Hij zag een elegante equipage, waarin
drie jonge mannon zaten, die lachend praat
ten met een geschminkte, zeer opvallend ge-
kleede domo. Fritz herkende in haar Elisa.
Muzi was niet zoo vlug geweest als zijn
meester. Hij lag jankend op het plein, de
paarden hadden hem getrapt on de wielen
van hot rijtuig waren over hem heenge
gaan.
Bleek en bevond nam Fritz het akolig
kermende dier op. Met glazige oogeax zag
het zijn meester aan, er ging een rilling
door zijn verminkt lichaam, en de hond
was dood.
HeelemaaJ in do war leunde Fritz tegen
eon muur, met den dooden hond op zijn
arm. Er kwamen menschen om hem heen
staan.
,,Dat arme dier", zeido een vrouw.
„Hoe is het gekomen?" vroeg een ander.
„De hond is overreden."
„Die dronken koetsiers jakkeren er ook
maar op los. 't Is een schande I Of ze monsch
of dier overrijden, daar bekommeren ze zich
niet om."
„Nou, erg groot is hot verlies nioti"
meende een straatjongen. „Zoo'n mormel
kan zijn baas makkelijk genoeg terug krij
gen."
Fritz werd woedend en wou den jongen
beetgrijpen. Maar deze was hem te vlug af
op een drafje liep de bengel weg, spottend
roepende: „Ouwe gek, wou jo dan soms, dat
ik om den dood van zoo'n vuilskot treurde
Langzaam, nog altijd met den dooden
hond op zijn arm, dwaalde Fritz naar den
Seine-oever. Daar wikkelde hij het dier in
l txjn zakdook, deed er ook een paar steencn
in, en liet het pakje dan heel voorzichtig
in het water glijden.
Daarop grabbelde hij in zijn zakken en
ging zijn geld tollen: hij had ongeveer een
franc. Er was dichtbij een kroeg ,en daar
verdronk hij zijn gold tot op do laatste cen
time. Toen keerde hij terug naar do plaats,
waar hij Muzi in 't water had laten glijden
hij ging er zitten on staarde naar de voor
bijglijdende golfjes. Onbeweeglijk zat hij
daar, uren lang, en toen de nacht was aan
gebroken, hoordo een eenzaam voetganger
eón doffen plomp, net of er iets in 't water
viel
Dr. H. P. sohrijft in „Zonneschijn"
Een der beste vruchten van hot verleden
jaar gehouden tweede congres van verzeke
ringsartsen is de oprichting van een tijd
schrift („Bulletin de l'Association interna
tionale des módecins-exports des compag
nies d'assurances"), waarin de modedeelin-
gen en discussiën van het congres als hot ware
worden voortgezet. In het tweede nummer
van dit tijdschrift bespreekt de Hongaar-
sche dr. I. Honig de omstandigheden, die
invloed uitoefenen op 's menschen levens
duur. Aan rijn opgaven ontleenen wij het
volgendes
Do leeftijd is van grooton invloed. Het
hoogste sterftecijfer per jaar en por 100 per
sonen van donzolfden leeftijd komt op hot
eerste levensjaar. Dan daalt de sterf olijkheid
tot na do twintig, waarop zij weer gaat stij
gen en tusschen 70 en 75 jaar haar tweede
hoogtepunt bereikt. Hot geslacht is ook van
beteekenis. In het algemeen noemt men aan,
dat vrouwen betore levenskansen hebben dan
mannen. Nieuwe onderzoekingen schijnen aan
to toonon, dat er niet zooveel verschil is.
Slechts beneden de 5 en boven de 45 jaren
zouden de vrouwen in het voordeol zijn. Op
den leeftijd van 2540 jaren zouden de ge
varen der moederpliohton haar zelfs in hot
nadoel brengen tegenover den man. Volgens
Bcrtillon is het huwelijk voor don man een
voordeol, wat den levensduur betreft. Voor
de vrouw is het eerder nadeelig, doch boven
do 40 jaren is de gehuwde vrouw er beter
aan toe dan de ongehuwde.
De -invloed van hot'klimaat is zeer bolang-
rijk. Een kool klimaat werkt gunstig, een
heet ongunstig. In het noorden zijn 8498
van de 1000 inwoners ouder dan 60 jaar, in
Midden-Europa 77, in Griekenland 56, in
Oost-Indiö voor zoover bekend slechts 40.
Omtrent het beroep verneemt men, dat
oudor worden dan 70 jaren:
van 100 theologen 42
,V 100 boeren 40
100 hoogero ambtenaren 35
100 kooplieden on industricclcn 35
100 soldaten 32
100 lagere ambten a n n 32
100 advocaten 29
100 kunstenaars 28
100 onderwijzers 27
100 artsen 24
Zekere beroepen zijn zeer gevaarlijk, zooals
het beroep der bergwerkers, maar vooral dat
dor herbergiers, ongetwijfeld ten gevolge van
het misbruik van alcohol. Een Engelsche
•Maatschappij kon volgons haar tabellen on
der haar verzekerden, die onthouders waren,
gedurende 18891896 verwachten 744 sterf
gevallen; er hadden Blechts -132 werkelijk
plaats (58 pCt.). Van do niet-onthouders
werden 1399 sterfgevallen verwacht, waarvan
1131 (80 pCt.) plaats grepen.
Evenals het bovenstaande lijstje, toont oók
do gemiddelde levensduur aan, dat onder de
geleerde beroepen dat van arts nogal gevaar
lijk is; deze bedraagt:
volgens Ncufville volgens Madden
voor theologen 65 j. 11 m. 67 j.
onderwijzers 65 j. 10 m.
advocaten 64 j. 3 m. 69 j.
artsen 52 j. 3 m. 68 j.
Do uiteenloop cn do opgavou tooncn aan,
dat onder verschillendo omstandigheden do
invloed van hot beroep uogal heelwat kan
verschillen. Juist omtrent do artsen, gaat
Hönig nader op deze verschillen in. Meestal,
wordt aangenomen, dat do levenskans van
den arts zeer ongunstig is. Bij de Gotha'sehe
lcvensverzekoring-maatschappij sterven op
iederon leeftijd van do verzekerde artsen ge
middeld 11.5 pOt. meer dan van andere ver
zekerden; sommigen willen voor iederen arts
10 pOt. promio-verhoogiug vaststellen. De
oorzakiu van hst nade< lig verschil zijn: ziek
ten dor adomhalingswerktuigen, beroerte on
infectieziekten, voornamelijk typhus. Lijk-
vergiftiging komt uiterst zelden voor: op
1052 sterfgevallen slechte één. Won droos was
in 8 van deze 1052 gevallen de doodsoorzaak,
bloedvergiftiging 9-maal en 18-maal zolf-
moord of ongeval, wat zeer weinig is, daar
statistisch 30 van zulke gevallen vorwauht
kondon worden.
Ook Engelscho statistieken zijn voor do
artsen zeer ongunstig; van 1000 artsen stior-
ven jaarlijks 25.23, van 1000 theologen slochls
15.93. In 3865 sterfgevallen van artson was
typhus 50-maal, wondroos 26-maal, bloedver
giftiging 11-maal de oorzaak.
Alle besmettelijke ziekten eischen van do
artsen meer offers dan van de andero men
schen, behalve do pokkon (invloed der inen
ting I). Ongevallen veroorzaakten 64, vergif
tigingen 56 sterfgevallen.
Nieuwere onderzoekingen schijnen intus-
schen er op te wijzen, dat, althans tegenwoor
dig, hot leven van den arts onder gunst igo
omstandigheden verkeert. Do Italiaans.-ho
cijfers van 1835 toonon aan, dat do sterfte
onder de artson niot grooter was dan onder
do ovorige bevolking. In 1S97 wordt voor
Duitschland opgegeven, dat sedert 1882 de
gemiddelde sterfteleeftijd der artson 67.8
jaar is, maar dat de meeste artsen 6575
jaar oud worden cn 1.2 pCt. dor Aosoulapon
na het 90ste jaar stiervon.
Nog gunstiger is het resultaat conor sta-
tistiok -uit hot jaar 1893, betreffende do ja
ren 188-11899, volgens welko do jaarlijksohe
sterfte onder de artöon slechts 2 pCt. zou
bedragen. Hongaarsche, Zweedscho en Wur-
tembergsche cijfers uit don laatstcn tijd voe
ren tot dezelfde uitkomst. Verblijdend als
dit is, in de eerste plaats voor do artsen
zeiven, zullen wij Lot vooral mogen toeschrij
ven aan den vooruitgang dor toegepaste ge
zondheidsleer. Want de arts, hoe hygiënisch
hij zijn persoonlijk loven moge inrichten,
blijft blootgesteld aan den invloed van alle
ongunstige hygiënische toestanden, dio or
bostaan getuige do belangrijke sterfte van
geneeskundigen aan infectieziekten. WaAr
deze mcor en meer uit onze maatschappij
verdwijnen, wordt hot boroep van arts ooi
minder gevaarlijk.
In „Do Tijdspiegel" geeft de heer B. P.
v. d. Voo sedert cenigon tijd merkwaardige
studies over botanische folklore. Zoo heeft
hij hot in het Augustusnummer over „Ver-
eoring van boomen", waarin weor zooveel
aardige en leerzame bijzonderheden wor
den gegeven, dat wij or eenige van onder do
aandacht onzer lozere willen brengen.
Do wouden werden overal vereerd: in hun
statige zuilen aanbad meu het verhevene dor
natuur, in welker raadselen de kinderlijke
menscliheid eerst langzaam kou -oordringen.
Hoeveel zinnebeelden ontleende men aan don
boom I Men heeft den stamboom, den boom
des lovons en don boom dor konnis. In som-
Hoog droeg hij den kop, waarin zijn oogon
fier schitterden; zijn haar was zwart als de
•nacht on glanzend als brons. Edel was zijn
gang en zijn naam was Ajax, het beste koets
paard van den landeigenaar Larsson, op
Klimthara.
De heer Larsson was een dierenvriend. Op
zijn landgoed werden alle dieren met de
grootste zorg behandeld, maar toch stond
boven hen allen Ajax, de lieveling van heel
de familie. Eens, toen hij nog klein was, had
"Kareitjo hem medegebracht naar de eet
zaal, en mama Larsson's zachte hand had
hem de zwarte manen gestreeld. En later,
toen Ajax vier jaren oud was en de schoone
winterdagen kwamen, hadden de kinderen
met spanning gewacht wie met papa in de
slede van Ajax zou mogen zitten. Hij was
.een eohto volbloed. Wanneer hij over de be
sneeuwde heide draafde, zag men da do gan-
sohc fiere gestalte niet één spier, welko niet
consequent, elegant en harmonisch mede-
werkte.
Ajax was het, die Kereltje leerde rijden.
Gehoorzaam liet hij zich aan den teugel door
do kleine, zwakke, onbedreven kinderhand
naar den naastbijgelegen aardhoop brengen,
maakte zich zoo klein, dat zijn vriend op
zijn rug kon klimmen, en dan ging het voort,
over heg en steg, zonder spoor en stijgbeu
gel. In den eersten tijd gebeurde het wel
eens, dat Ajax midden in den rit plotseling
bespeurde, dat hy zijn ruiter verloren had,
en als hij dan stilstond en zioh omkeerde,
dan vond hij den ruiter ruggelings in het
gras liggen. Dan bracht IVjax zijn zwarte
neusgaten dicht bij de wang van don kleinen
knaap, hinnikte een zacht ,Jt was niet zoo
erg gemeend", en het spel begon opnieuw
totdat er in den heelen omtrek geen hek, geen
haag, geen greppel meer was, waarover die
twee niet heen konden.
Papa Larsson had met die oefeningen niet
bijzonder veel op, want sedert er geen hin
dernissen voor Ajax bestonden, was het
moeilijk hem in het gareel te laten loopen.
Maar de beide jongens, het paardenkind en
het menschenkind, vlogen met iederen dag
er stoutmoediger van door; Kareltje riep:
„Hei hop 1" als zij midden in de luoht over
een hindernis zweefden, en Ajax hinnikte
„salles goed", als hij weer vasten grond on
der de voeten voelde.
Kareltje groeide op, leerde vlijtig in zijn
boeken en werd student. Ajax werd oud en
dik en liet greppels en heiningen met rust.
In don vacantietijd, als de beide vrienden bij
elkaar kwamen, deden zij nog slechte nu en
da a een soliden wandelrit op een vlakken
weg. Maar menigmaal klopte de jonge carb-
didaat zijn lijfpaard op den hals: „Wel,
oude jongen, wij beiden zouden toch nog wel
een hindernis kunnen nemen 1" En Ajax hin
nikte toestemmend, maar als heit er op aan
kwam, don deden zij het toch Liever niet.
Toen kwam de storm, die het gansohe huis
omver waaide. Papa Larsson stierf, en al
les, allee moest verkocht worden om de
schuldoischers tevreden te stellen. Het was
daartoe zelfs nog ternauwernood voldoende.
De oudere broeders bemoeiden zich met het
zakelijk gedeelte bij de verbrokkeling van het
vaderlijke goed en toen Karei als nieuwbak
ken leeraar thuis kwam, do broeders opzocht
en hun naar het oude gouden horloge van
vader vroeg, antwoordden zij met somber
gefronst voorhoofd:
^Yerkocht."
„En de oude Ajax?"
„Natuurlijk ook verkocht."
Karei zuchtte en trachtte uit te vorechen,
waar de oude vriend heengegaan was, maar
dat was onmogelijk, want Ajax was reeds
door verscheidene handen gegaan en kon niet
meer opgespoord worden.
En Karei werd tijdelijk lceraSr aan het
gymnasium &n had het goed; hij kreeg een
vaste aanstelling, werd ontvangen in be
schaafde kringen, en was daar zeer gezien
hij werd een goede partij, een voorwerp van
de onverholen welwillendheid van d© moe
dors en de huwbare doohtere. Hij had in een
ommezien een heel goed huwelijk kunnen
doen, als hij zijn hart maar tot rode had
kunnen brengen. Maar de borst had zich
verruimd, de longen waren gegroeid en het
hart was in de frissche jongensjaren op den
rug van den ouden Ajax zoo groot gewor
den, dat hij, de leeraar Larsson, geen ge
woon, modem verschrompeld oudevrijers-
hart bezat. Zijn hart klopte fier en on
stuimig en was zich er van bewust, dat, als
niet het hart van de dochter van don kolo
nel der cavalerie met hem in dezelfde maat
wilde kloppen, het eenzaam blijven zou.
En dat zeide hij tot do jonge dame zelve,
en zij bekeek zijn flinke gestalte en zijn lui
tenanteknevel en beschouwde hem volstrekt
niet als zoo dwaas, als Karei aanvankelijk
had gevreesd. En toon zij een beetje over de
zaak nagedacht had, zeido zij hem, dat, als
zij niet spoedig mevrouw Larsson mocht
heeten, haar papa, de kolonel, heel spoedig
een plaats voor haar in het familiegraf
moest in orde maken.
Maar de kolonel waa een aristocraat en
hij wist bovendien, dat, wanneer hij zijn ont
slag nam uit den velddienst, me jonkvrouw
Agda in solide papier en gangbare munt
speciën een aardig kapitaal zou erven. Daar
bij was hij een soldaat in zijn hart; in zijn
oog was een leeraar aan een gymnasium hee-
lemaal geen mensch. Toen er nu zulk ©en
gedrocht kwam en zijn Agda wilde hebben
in plaats van den adollijken ritmeester, dien
hij zich als schoonzoon had gedroomd, trok
de oude Klangensköld een gezicht alsof men
hem had voorgesteld een veulen met ader
spatten te koopen.
En de beide jongelieden treurden, zooals
men treurt in de lente des-levens, wanneer
een onverwachte nachtvorst op den rozen
tuin des harten neerslaat.
Buiten dn de villa van den president van
de Kamer van Koophandel dicht bij de stad
was het feest. Men danste in het salon, speel
de op het grasveld en wandelde in het park
Do ganscho jeugd uit do stad. was genoodigd
ook do kolonel en zijn dochter en dr. Lars
son eveneens. Langs heb grasveld liep de
straatweg, en plotseling werd de algemeen©
vroolijkheid door luide vloeken en suizende
zweepslagen gestoord. Men koek naar buiten
en daar stond een vuile kermisgast naast
zijn leelijkon, ruilen wagen en zijn uitgemer
geld paard, en sloeg het, om het aan to drij
ven. Het was een oude, zwarte, harigo knol/
de botten staken uit het vleesch. Fluks voer
den dr. Larsson's rappe handen een roffol
uit op do opgeblazen wangen van den ker
misklant, en in strenge woorden hield hij
hom de onmenschclijkhoid voor, een arm,
krachteloos, afgebeuld dier nog te kwollen.
Maar plotseling stookte dr. Larsson dé
executie; hij verbleekte, de woorden bestier
ven hem op de lippen, bij deed eon paar stap-1
pen naar voren en bekeek don knoL Hot wai
zoo I De halswervel was dezolfde, eveneens dé
beide lichtere ranasn aan den Mnkervooiv
hoef en de witte vJox az.-.- den linkerkant van
het voorhoofd ook. Dat was hij, ondanks dé
vernedering.
Het was Ajax I
Dr. Larston keerde niet terug naar hot ge
zelschap. Met verbazing zag men, hoo hij
het oude dier uitspande en, zonder overjas
en zonder afscheid te nomen van gastheer en
gasten, zich in gezelschap van den kermis
klant in de richting van de stad verwijderde.
„Welk een dweper 1 Ge zult zien, dat hij
den kermisgast naar de politie brengt, om
proces-verbaal tegen hem te laten opmaken".