LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 23 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD. Amio 11);, 2 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Dit Frankrijks Geschiedenis. 'f No. 13.3G In Het Nieuws van den Dag geeft mr. B. eenige beschouwingen over klippen voor 'hedendaagsche jonge auteurs. Hij wijst daarbij in do eerste plaats op jhet ver ingaand monotone en óénklourige karakter der hedendaagsche proza- en dicht werken. Do toonaangevende critiek bracht een groot deel dier werken te beoordeelen naar j de z. g. „zuivere literaire" waarde, cn de jongere auteurs zijn over het algemeen ge- jtoeigd deze critiek naar dö oogen te zien. Het gevolg hiervan is geweest, zegt mr. S., 'Öat de zucht tot imitatie en -nabootsing, die 'fcoch ten allen tijde een gTOote rol heeft ge- jspeeld in de kunstscheppr t, in het ont- •Bt-aan van Literaire werken, thans een sterk ('overheerschend element is geworden. Zoo is (bijv. de uitbundige lof, e.e in de laatste /twintig jaren aan enkele goed geslaagde Bonnetten is toegezwaaid, de aanleiding ge worden, dat do hedendaagsche poëten, op tenkole uitïzonderingen na, zijn vastgeklemd (fin het keurslijf van den sonnetvorm; met Voorbijzien van alle mogelijke afwisselingen fin dicht vorm, waartoe onze rijke en plooi bare taal zich zoo bij uitstek leent, mo.ji- fceeron en medibeoren zij in scherp afgebar kenden vorm en leveren knutselig peuter- jwerk, waaruit het diohterlijk emoed maar .Keiden krachtig spreekt. Voorts 'hebben zich in de moderne liters 'Ituur twee tegengestelde stremingon ge openbaard, zoo vervolgt schr.een bcv ►g jeidh in de richting van liet ziekelijk-sensi- wdeve, het overdreven subtiele en het bloede- looze van mystische symboliek, de andere iWerd geleid in de banen van heb grofste Wal isme, met volkomen loochening van de irealitedt van het ideëele. Of het geschied ia een démenti te geven aan de uitspraak )van wijlen Huet, die ons volk van kooplie den „een praoüisoh, maar ondichterlijk tvolk*' heeft genoemd, of dat wij dit moeten j wijten aan de bij ons, Nederlanders, sterk 1 keorsohende voorliefde tot navolging van fuitheomsche modellen dit is zeker, dat 'alweer de toonaangevende critiek bedde richtingen heeft geproclameerd als de eonige jware kunst, en dat sedert het gezonde en (frissche, heb geestige, vernuftige en pittige in den ban is gedaan. 1 Vooral op den roman en de novelle, het Éest in den geest van den togenwoordigen 1, is die invloed merkbaar geweest. De "telkunst, die groote en weldadige kunst, arvan dc gave slechts aan weinigen ie ge- [gund, wordt nog maar mot een medelijdend (schouderophalen bejegend.; de beschrijving {ten ontwikkeling van karakters en boos tan- iiden en de daaruit voortvloeiende ontknoo- Iping, wat den roman boeiend en pakkend Waakte, is als verouderd en versleten over 1 boord gezet. Alleen" het rinnelijk-waameem- bare wordt nog de eer der beschrijving waar- j dig gekeurd on zoo ontaardde de roman in [kïe monotone uitrafeling van ziekelijke le- jVens cn weeë sentimenten, of in de ruwe, I platte uitbeelding en kopieoring van het grof-zinnelijke, dikwijls nog geschreven in I een misvormde on halfverstaanbare taal. De jtoude leer: „kunst kiest" behoeft door den ïnodernen realistischen schrijver niet meer (gevolgd te worden; al het voor-de-hand-lig- 'gende, tastbare, proef bare, ruikbare levert j hem stof, impressionneert hem. En de maa- ffcen, die in deze romans de verwikkelingen j moesten besturen, zijn in het algemeen de he- Kende en afgezaagde noodlotsmotieven. J Tot welke eenzijdige en leugenachtige (Voorstellingen deze Laatsten, waaronder ook (het orfelijkheidsmotief kan worden gerang- j schikt, kunnen leiden, word nog onlangs \taeer duidelijk aangewezen door den heer Cn. Van Deventer in zijn „kronieken." Hij herin- toert daarin, dat de berediteitsphantasieën Van moderne romanschrijvers zijn gebleken [Voor een groot deel in strijd te zijn met de [uitkomsten der wetenschappelijke onderzoe- Sringen; hoe die schrijvers ons hebben bang gemaakt door altijd de degeneratie of ont aarding als regel voocr te stellen, terwijl juist hot omgekeerde het geval is: de re gressie is regel, d. i. het streven van de na tuur of het tijdelijk ontaarde of zieke type ((weer tot den normalen of gezonden staat terug te brengen. Het wordt nu hoog tijd, zegt de heer Van Deventer, dat aan ddo pes simistische beschouwingen over de fatale werking der erfelijkheid eens een einde komt, en wij wachten op den origineelen kunste naar, „die de regressie in haar blijde wer king toont en van die werking een mooi boek maakt." Ja, wij wachtten op den jongen auteur, die de strikken zal kunnen ontgaan, welke de mode en de tijdgeest hem spannen, die de klippen zal kunnen ontzeilen, waarop de dwaalbegrippen en de valsche voorstellin gen van dezen tijd en het verlangen naar wat denkbeeldigen letterkundigen roem hem lok ken; naar de jongen gnteur, die, zondor jacht te maken op gewilde literatuur, ziohzelf zal kunnen zijn, in wien het geloof aan het ideale krachtig leeft en die ons uit de vol heid van zijn gezond gemoed een kunstwerk zal kunnen geven, dat weer spreekt tot het gemoed. Voor een zoodanige kunst, die leven wekt omdat zij het leven in zich draagt, zal altijd plaats zijn, alleen voor den auteur, die ons clozo kunst zal schenken, zal een toe komst bestaan. Want hij zal blijven voortle ven in de harten van hen, die zich over zijn gejonde kunst verheugen, wanneer allen, die op de klippon van het onvruchtbare en weer zinwekkende zijn gestrand, lang begraven en vergeten zullen zijn. De Standaard, die een artikel wijdde aan de decentralisatie in Nod.-ïn- d i in verband met het wetsontwerp, dat onlangs is ingediend tot decentralisatie van het bestuur van NecL-Indië, gaat na hoe thans het bestuur in Ned.-Indië ie. Zij stelt in het licht, dat men thans heeft een oentra- liseorend bestuur, waarop inlanders en vreemde Oosterlingen en zelfs de Europee- sche ingezetenen geen of zeer geringon in vloed kunnen uitoefenen. Dit stelsel is h.i. te veroordeelen. Om twee redenen. In de eerste plaats omdat liet niet meer aangaat de bevolking, die door den invloed van het Christendom cn andere oorzaken niet meer op den lagen trap van ontwikkeling van vroeger staat, onmondig te houden. En in de tweede plaats, omdat de gewesten onder ling in behoeften van elkander verschillen. Dat dit niettemin alles van Buitenzorg uit geregeerd wordt acht De Standaard een ongöwcnschten toestand. Immors, betoogt zij, het is onmogelijk, dat het centraal gezag (de gouverneur-generaal met zijn staf van ambtenaren) de eigenaardige verhoudingen mot de verschillende behoeften van ieder ge west en iedere streek kent en het gevolg daarvan is natuurlijk, zegt edj, dat de gou verneur-generaal niet naar bekooron kan be oordeelen de waarde dor voorstellen, door de ambtenaren-bestuurders van de gewesten gedaan tot verboberiag van locale toestan den. Er moet dan uit de voorstellen een keuze gedaan worden, omdat de financiën het niet toestaan op alle voorstellen in te gaan» en die keuze geschiedt vanzelf op gegevens, waarover de gouverneur-generaal niet naar behooren kan oordeel en. „Hierin ligt dan te gelijk opgesloten," schrijft het blad verder, „dat de Minister en de State-n-Gcneraal niot ingelicht worden als gewenscht zou zijn. Er komen zeer zeker groote pakken papieren met allerlei rappor ben en cijfers van ambtenaren, die van do een of andere koloniale aangelegenheid „studio" gemaakt hebben; pakken papie ren, waarmede de Mini ster en de Staben- Generaal gewoonweg in den rogol geen raad weten, omdat er niet eenvoudig, duidelijk en klaar, in wordt vermeld, wat nu werke lijk in het belang van de een of andoro streek op Java en do buitenbezittingen noodag is. Bij die onbekendheid van het centraal ge zag mot de locale omstandigheden cn be hoeften komt dan nog het financieel be zwaar. Stel, dat men op Buitenzorg en op het Plein na lang wikken en wegen en nadat stapels papieren zijn doorworsteld, tot de overtuiging is gekomen, dat voor een be paald gowost een hervorming noodzakelijk is, dan blijkt ten slotte niet zelden, dat de toestand der Indische fmanoiën verbiedt do gewenschte hervorming in te voeren." Decentralisatie kan daarin verbetering brengen, werd reeds jaren geleden door a»-r. en liberale koloniale specialiteiten geadvi seerd, releveert De Standaard daarop. Geef aan Java en aan de Buitenbezittingen, over al waar dit mogelijk is 100 raadde men gewestelijke en plaatselijke raden, die door de Europeesche en de Lnlandscbe bevolking gekozen worden of althans het vertrouwen der bevolking hebben. Aan die besturen moest de behartiging en de regeling van zuiver locale belangen worden opgedragen; en daartoe zouden zdj te beschikken hebben over de heffing van zekere bestaande of nieuwe belastingen, in overeenstemming met de financieels draagkracht van het ge west of de plaats. De Standaard gaat daarop na, dat reeds verschillende voorstellen zijn gedaan tot de centralisatie en den inhoud van het wets ontwerp, dat thans minister Yan Asch van "Wijok indiende. Het beginsel van dit wets ontwerp, doet het blad uitkomen, komt hier op neer, dat de plaatselijke behoeften zoo veel mogelijk moeben worden bestreden uit eigen middelen van het gebied, dat van de uitgaven nut trekt; terwijl in verband daar mede aan de gemeentelijke raden de bevoegd heid zal worden gegeven, om, met toestem ming van de Indische Begeering, nieuwe heffingen in te voeren. Men zal dus krijgen een financieele en een bestuure-deoentra- lisatie. „Hot spreekt vanzelf", schrijft De Stan daard oindelijk, „dat met een en ander een proef zal moeten genomen worden. De ge westelijke finanoieele decentralisatie kan voor daartoe geschikte gemeenten onmiddel lijk worden ingevoerd, gepaard met de in stelling van raden. Is dit eenmaal geschied, dan kan worden onderzocht, welke onder deden van gewesten voor heb verkrijgen eener zelfstandige plaatselijke administra tie in aanmerking konlen. Een 'ingewikkelde quaeetie zal zeker zijn de kiesbevoegdheid; niet aan alle inlanders toch zou het kiesrecht kunnen worden ge geven do menschen zouden niet weten wat er mede te doen. Doch op don duur regelt zioh dab wel. Als maar in beginsel do decen tralisatie bij do wet is uitgemaakt, dan zal men stap voor stap tot het gewensohte doel kunnen komen: eên bestu ure-inrichting met decentralisatie, gdijk in Britsch-Indiö reeds gedurende jaren bestaat en daar voortref felijk werkt." Het blad zegt ten slotte, dat z. i. decentra lisatie voor verdere ontwikkeling van onze koloniën noodzakelijk is. Het twijfelt er niet aan, of zij zal weldra blijken „een zogen voor de Lnlandsche bevolking to zijn, een middel ook om het Christendom te verbreiden." Het Handelsblad begroet met groote inge nomenheid het wetsontwerp bot deoentrali uatie van bestuur in IndiÖ. Wij verheugen ons zeer, schrijft het blad dat do tegenwoordige Minister van Kolo niën nu reeds zijn „decentralisatie-ontwerp" heeft gereedgemaakt. Er is nu tijd van be handeling, en het gevaar vrij wel uitgesloten, dat het, gelijk met de ontwerpen-Van De- dem en Cremer geechiedde, voorgood blijft liggen. Het onderworp is in do laatste jaren zoo zeer van verschillende zijden besproken, dat er niets nieuws meer over te zeggen valt. Wat ons betreft herlezende wat wij den 7den Augustus 1900 over het ontwerp van den minister 0reiner schreven, constateeren wij, dat aan de aanmerkingen, toen ge maakt, ton volle is te gemoet gekomon. Wij voorzien wel, dat sommigen, die wat heet gebakerd zijn, weder zullen spreken van „half werk", waarmode IndiÖ niet gediend zou wezen. Hiertegen moge met een enkel woord -wor den gewaarschuwd. Wat men doet, zal in de eerste jaren altijd het karakter van proefne ming dragen; de te treffen regelingen zul len herhaaldelijk wijziging behoeven, en het zou derhalve verkeerd zijn, thans meer in de wet te bepalen dan volstrekt noodig is. Zij, die de voorstellen der Regeering veroordee len, omdat ze niet dadelijk aan al hun wen- schen voldoen, mogen bedenken, dat Keulen en Aken niet op één dag zijn gebouwddo hoofdzaak is, dat rtfu zoodra mogelijk een grondslag wordt gelogd, waarop later naar den eisch der omstandigheden verder kan worden voortgebouwd. Laat men nu alvast met do finanoieele en administratieve decentralisatie een begin maken; op dat begin is waarlijk al lang ge noeg gewacht De Nieuwe Courant bevatte een artikel over Landbouwpolitiek, waaraan het volgende ontleend is: Wat is toch de reden, dat in Nederland, de vraagstukken van landbouwpolitiek zoo wei nig belangstelling vinden? Waarom toonen zioh onze nationaal-economen, zij, die zooken op welke wijze een volk het voordeeligst kan produoeeren, voor de productiviteit van den Nederlandschen bodem vrijwel onverschillig? Waarom beperken de zioh noemende sooiaal- economen, zij, die zich in 't bijzonder voor de wijze van verdooling van het product tus- schen kapitaal en arbeid interesseeren, hun theorieën tot fabriek en werkplaats? Aan agrarische politiek wordt in Neder land bitter woinig gedaan In staatsbladen der laatsto halve eeuw zijn wotten, bestemd om verbotering in de agrarische verhoudin gen te brongen. nagenoeg niet te vinden. Op do programma's der politieke staats partijen vindt men, algemeenheden daarge laten, over landbouwwetgeving niets. Hot particuliere initiatief heeft, in de laatste 20 jaren, gesteund door rijks- en provinoiale subsidies en deskundige voorlichting, in do landbouw-techniok groote verbetering weten te brengen. Maar ook hier is van een stre ven naar juridisch-economisohe hervormin gen woinig te bespeuren; alleen op het go- bied van landbouw-coöperatie (vooral coö peratief landbouwkrediet) bestaan teekenen van leven. Wetenschappelijke Noderlandsche werken over landbouwpolitiek zijn uiterst schaarsch. Het pachtstelsel, de bczitsverdeoling en exploitatioverdeeling van den bodem, heberf^ recht van onroerond goed (in het bijzonder voor don boerenstand), het bezit- en bcdrijf- krediet voor den landbouw, de hypotheek banken, deze en nog tal van andoro onder werpen, die dn hun werking en gevolgen voor de geheele nationale welvaart de verat strek kende betoekenis hebben, vinden in Neder land geen of slechts uiterst geringo belang stelling. Wat moet het stroven zijn van een rogee- ring, die or op uit is om een krachtigo agra rische politiek te voeren? Vooreerst het zui ver economische dool: dat de nationale bo dem een zoo groot mogelijk netto-opbrongst geve. Dan hot streven naar een zoo voordeo- lig mogelijken afzet dor producten, waarbij tal van factoren, die niet voor specifieke landbouwbelangen kunnen doorgaan (wij noemen bijv. goede verkeerswegen, gezond muntwezen, krachtigèn ruilvoet tegenover het buitenland) mede in aanmerking komen, vervolgens het bovorderon van een billijke verdeeldng van het landbouwproduct tus- soken kapitaal en arbeid. Eindelijk het in-stand-houden en aankwee- ken van een krochtigon, welvarendon boe renstand. Vooral de beteekenis van dit laatste doel moot niet worden onderschat. Do trek van het platteland naar do steden is een dor be- denkolijksto verschijnselen van onzen aan be denkelijke verschijnselen zoo rijken tijd. De reusachtige vooruitgang der tcohniok gedurende de laatste eeuw, die de wereld eoonomischo en zedelijke problomen heeft gesteld, aan welker oplossing soms gewan hoopt wordt, is juist in hot landbouwbedrijf betrekkelijk het minst doorgedrongen. En hot is niet te verwachten, dat hier in afzien- baren tijd op groote schaal menscholijke ar beidskrachten door machines zullen kunnen worden vervangen. Eerder zou men kunnen zeggen, dat het bouwen met stoommachines op groote schaal, zooals in- Amerika, een meer primitief stadium van bodem-exploita tie vertegenwoordigt, terwijl daarentegen voor West-Europ. landen in de kloino cul tuur, die weinig vast kapitaal, daarentegen vrij wat vlottend kapitaal (mestl), maar vooral handenarbeid en persoonlijke zorg veroischt, een goede toekomst is weggelegd. (Men dsnke bijv. aan ons Weatland.) Juist op het gobiod van den landbouw is, althans in de dichtbevolkte verkeera-centra der oude wereld, oen massalo productiewijze door dc techniek niet geboden. Wat ten ge volge heeft, dat ook in geen tak van volks welvaart de meest eenvoudige arbeider in zoo hooge mate zijn individualiteit heeft kun nen handhaven, als in het boeren-(voehou- dere-, tuiniors- enz.) bedrijf. Waarbij nog komt, dat nergens do loonarbeid zoo goed met het werkzaam zijn op een eigen onder neming, zij hot op nog zoo kleine sohaal, ge paard kan gaan. Juist in ait laatste opzicht dreigen ovciv» wol groote gevaren .Daar, waar de bodem door het groot-kapitaal bij voorkeur >\ls so lide geldbelegging wordt beschouwd, ont staat een drang tegen het paree! ren van den bodem, oen begeerte om boerenplaatsen of landgoederen „af te ronden"; althans een weerstand tegen hot streven dor kleine en allerkleinste landluyden, om zichzelvon door vlijt en spaarzaamheid een oigon hoekje grond to versohaffon. Dozo omstandigheid, dab meer en moer uo dogloonor zich belemmerd ziet in zijn strevon om zelf op hoe kleine sohaal dan ook, boer te worden, is een dor voornaamste oorzaken, dat zoovelon hot platteland voor dc steden verlaten. Want voor hom, die niets „oigon" in de wereld heeft, is loonarbeid in de groot industrie met haar hoogcre looncn, bepaald aantal werkuren en daarmee nfwissolendc volmaakt vrije rusttijden, mot bovendien de gelegenheid om voor het meer verdiende geld te genieten van den schijnglaus te ste den, verre verkieslijk boven het altijd on op elk uur van den dag klaarstaan voor ande ren, zonder vooruitziohten op eonige econo mische zelfstandigheid. Vergeten mag niet wordon, dat ginds enor me latente kraohten schuilen, welke voor do natie in haar gehocl to bewnren do taak van ioderen verlichten staatsman moot zijn. Het leven in do steden maakt zenuwachtig en verzwakt; na drio, hoogstens na vijf gene raties sterven de geslachten er uit. Do be schaving schaaft bijna allo persoonlijkheden tot een massa van gelijkvormige indiduen, do groote contra der bovolking werken veelal verlammend op moraliteit cn plichijcvocl, vermeerdoren daarentegen wuftheid, genot- zuoht. Zal oen volk geleidelijk voortschrijden op den weg van waarachtigo cultuur, dan moet de voortvarendheid, hot cosmopolitiR- me, hot belust zijn op nieuwigheden, en do weelde def stedelijko bovolking een tegen wicht vinden in de voorzichtigheid ,de liefde voor eigen bodem, do vasthoudendheid on dc soberheid van die op het platteland. Tracht ginds het leidende deel der natie het beste to geven, wat zij geven kan, uitbuitend haar tnlenten en vertorond haar krachten, hier behoort te zijn een volksdeel, dat, zonder overspanning werkonde en zijn plicht doen de, tevens het resorvofonds voor nieuw bloed en... nieuwe zenuwen vormt. Met opzet bespraken wij wat uitvoeriger do stelling, dat een krachtigo en gezonde boe renstand op don duur voor ieder volk een lo- vensquastio is. Wij meenon n.l. dat, hij de behandeling van landbouw-politicko vraag stukken, dezo waarhoid wol eens wat al to veel uit het oog wordt verloren. Men gaat zoo licht eenzijdig economisch te werk, vraagt zioh uitsluitend af hoo de bodem de grootste waarde van producten bij het be trekkelijk geringste bedrag aan productie kosten kan oplovoren, zonder mot andore b langon, nationaal en ethisch van voel hoo- gor orde, rekening te houdon. Vooral, waar do voor- en nadeolen van groot en klein grondbezit van exploitatie' in het groot of het klein behandeld wordon, doet zich dit verzuim op hinderlijke wijze govoolon. Nooit mag vergeten wordon, dat heb ideaal een zoo groot mogelijke notto-opbrongst van den vaderlandsohon grond dikwijls verwaar loosd, althans opzettelijk voorbijgezien moet wordon ter wille van andere belangeneen zoo billijkmogelijke verdeeling van het bo- domproduot tusschen arbeid on kapitaal, en het vrijwaren dor landbouwende bevolking tegen overheersching, verstikking of opslur ping van den kant der steden. Mot hot oog op hot oongres van don middenstand vosbigt De Tijd do aan dacht op hot rapport van mr. Aalberse, over hot vraagstuk dor oneerlijke 00 u- ourrentie on haar beebrijding volgens het Nedorlandsoh rocht. Dit rapport, herinnert De Tijd, kan als een vervolg op mr. Aalboreo's proefschrift wordon beschouwd, in zoovor het in het tweede gedeelte een volledig overzicht geeft m if- Zoolang do trouwe dienaar der Malmont's (pprak, hadden Augustine, het jonge meisje en 'de graaf, angstig en sprakeloos van schrik, "toegeluisterd. „Achzoo ik de kracht had mijn degen (top te heffen," zuchtte Philippe eindelijk, [„ik zou mijn arm den koning aanbieden. „Helaas! heer graaf, gij zoudt evenals izooveel anderen den dood gaan zoeken, en fiuw toewijding zou nutteloos zijn: het zou u jgaan als don burggraaf de Maillé, die door jden jongen graaf Frangois de la Rochefou- t'cauld badende in zijn bloed werd gevonden \jniet talrijke lansstooten door een moorde- inaar afgemaakt." ,.Is de burggraaf de Maillé dood, die hei lige grijsaard?..." „De graaf de la Rochefoucauld heeft hem Jnit de handen zijner beulen gerukt." „Waar hebt ge René en Auguste gelaten?" „In het heerenhuis van Malmont. Maar ijzal ik ze er terugvinden 1 Men vertelde, toen (ïi uit Parijs ging, dat er oen groot aantal jkoningsgezïnden zouden worden gearresteerd «en gevonnist, dat wil zeggen ter dood ver- jOordeeld. Do Laportq, do intendant van de iCivïele naamlijst, en Durosoi, redacteur van j..de „Gazette do Paris", waren al met het ge- jpeim bekend." j „Bertrand!" viel de graaf hem op hefti- Sgen toon in de rede, „waarom hebt gij den inarkiee en zijn zoon in don steek gelaten? «Wellicht hadt ge hun in die noodlottige om standigheden van dienst kunnen zijn... Wordt ge door René gezonden „Ja, heer graaf; hij smeekt u, in naam van du vriendschap, die u sedert uw jeugd vereenigt, Frankrijk onmiddellijk to verla ten. „Ga", aldus voegde hij mij toe, „en geef den graaf van Montbrun wel te verstaan, dat hier gruwelen te wachten zijn; dat, zon der profeet te wezen, ik kan voorspellen, dat alles, wat er edel en deugdzaam in Frankrijk overblijft, onder het staal der moordenaars zal vallen. Herinnor hem", aldus vervolgde hij, „/herinner hem, zoo de vriendschap niet bij machte is over zijn tegenstand te zege vieren, dat ik rechten op Mathildo heb, wijl Mathilde voor mijn zoon' bestemd ie, en dat ik eisch, dat Mathilde Frankrijk verlaat, om dat de tijd daar is, waarin er zelfs geen veiligheid meer zal bestaan voor het loven van een edele en deugzamo vrouw." „En welke zijn de plannen van don mar kies 1" „Voor zichzelf?" De graaf knikte bevestigend. „De markies zal te Parijs blijven, zoolang hij de hoop zal behouden er den koning te dieneneerst als hij dat niet meer kan, zal hij zich bij de prinsen aansluiten, welke naar gene zijde der grenzen de wijk genomen heb ben." „Gij zeidet mij, dat mijn opoffering nut teloos zou wezen, Bertrand?" „Hun opoffering zal nutteloos zijn, heer graaf, en toch ken ik mijn meester; zoo uw verwondingen en uw ziekten u niet had den belet een degen te hanteeren, hij zou mij tot u gezonden hebben, niet met het woord: „Vluoht", maar met deze woorden: „Kom u bij ons aansluiten, om den koning uit de handen zijner beulen te reddon of met hem te sneven..." .*Laat ons vertrekken, mijn vriend," riep de gravin uit, terwijl zij in de armen van Philippe viel; „laat ons vertrekken, ik smeek u er om in den naam van ons kind." „Vader, ik smeek u er om in den naam van mijn moedor," fluisterde op haar beurt het jonge meisje. Het was geenszins voor Mathilde, dat Augustine vrees koesterde; het was geenzins voor do gravin, dat Mathilde vreesde: wat toch hadden vrouwen, zwakke vrouwen, wat Bertrand er ook van gezegd had, te duch ten Maar de graaf l zijn Liefde voor den koning was al te bekend, dan dat men hem zou sparen, wanneer al de aanhangers van het koningschap zouden opgeofferd worden. Zonder twijfel, hij bezat niets dan vrienden in het kleine gehucht van Montbrunzonder twijfel, hij had niets dan vrienden te Gre noble ,doch de driften veranderen op zulk een oogenblik het hart der menschen I In tij den van omwentelingen komen allo harts tochten in hot spel: hier is het de heersch- zucht, die doet optredendaar de gierig heid; ginds de afgunst, de dorst naar hot goud, „Maar waarheen onze schreden richten?" zuchtte de graaf. „Monseigneur, mijnheer do markies meent, dat u onmiddellijk langs het meest nabijge legen punt de grens moet bereiken. Eenmaal buiten Frankrijk, kunt ge de plaats voor uw verblijf kiezen; aan alle kanten van den Rijn zult gij vrienden ontmoeten. „Eenige dagen nog," mompelde Philippe, eenige dagen, en, aangezien het moet, zul len mijn oogen voor het laatst de geliefde woonplaats zien, die den roem mijner voor ouders heeft aanschouwd." „Eenige dagen, dat is te lang wachten, monseigneur," drong de trouwe Bertrand aan. „Mijnheer do markies do Malmont heeft mij bevolen u niet to verlaten dan aan gene zijde van de grenzen, en, aangezien u mij de eer aandoet, te meonon, dat ik aan mijnheer den markies van nut kan zijn. „We zullen morgen vertrekken," gaf Phi lippe ten antwoord,' door dit laatste bewijs van de toegenegenheid zijns vriends over wonnen, terwijl hij een traan wegveegde, die in stilte op zijn gerimpelde en bleoke wan gen parelde. „Morgen I" herhaalden Augustine en Ma thilde met een van blijdschap kloppend hart. Morgen I Het woord „morgen" is een ge heim. Wie kan staat maken tien dag van morgen? Den volgenden ochtend waren Mathilde en haar moeder reeds vóór het aanbraken van den dag op do been. Zij vreesdon zoo zeer, dat de graaf van een besluit zou terug komen, hetwelk hom met zooveel moeite was ontrukt en dat haar met vreugde vervulde 1 Men had omtrent het plan niefce aan het dienstpersoneel laten doorschemeren. Zoo do bedienden gepraat hadden, zou de kleine be volking van het gehucht Montbrun zioh ver ontrust hebben, en ook de democraten van Grenoble, daar tamelijk machtig, zouden achterdochtig worden, wie weet, zich wel licht tegen het vertrek verzetten „Hij, die nierte te vreezen heeft, vluoht niet," had de graaf honderdmaal herhaald, wanneer Mathilde hom smeekte Frankrijkste veriaben; „hij, die tropw is aan zijn plicht, heeft niets te vreezen." Dit gezegde was ech ter niet meer in toepassing te breng -n in de ongelukkigs da-gen van de Fransche revo lutie. Velen hadden te vreezen, die goed en deugzaam waren; velen namen de vlucht, die nimmer in strijd hadden gohondold met hun pliaht. In do bange tijdon, dat het bru tale geweld alom hcerschto, was do deugd een misdaad, de misdaad eon deugd. Om oven wol elk gevaar, allen schijn te mijden, was er besloten te vertrekken in de koets, bestemd voor do wandelritten; 7.00 zou men Saint-Pierre bereiken, waar men, ondor voorwendsel van oen ongesteldheid doe gra ven, den nacht zou doorbreng' den vol genden dag zou men dan de reis voortzetten, of wel op Montbrun terugkeoren. Tegen den ochtend zond Augustine con be diende stadwaarts, om eenige onmisbare me dicijnen voor den graaf t» koopen en c« n eom golds te sturen, die dc gravin elke v. c aan een behoeftigo vrouw deed toekomen. Daar de terugkeer van don bediende op het kasteel, ondanks de voorschriften van do gravin, lang duurde, <jn do onmiddellijke toebereidselen voor het vertrek in zijn afwe zigheid niet konden ten uitvoer woijdon ge bracht, oordeelde Augustine het raadzaam hem een zijner kam or ad en achterop lo zen den, om rijn terugkomst, te bespoedigen. Geen uur was er oven wol nog voorbij, toen deze tweede bediende ontsteld op het kasteel terugkeerde. „Wij zijn verloren 1" riep hij uit, zich in Bertrands armen worpend, die h m tc ge- moet was gesneld. „Ik heb do weduwe I val op een mijl afetands van Montbrun aange troffen; rij was op wog om ons te vertollen, wat er voorvalt.' Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5